Guido Lauwaert

Theater: ‘Ik ben verslaafd aan de biologische oorlogsvoering / in mijn lichaam’

Guido Lauwaert Opiniemaker

Zowel dokter als patiënt zijn en de derde man, dat kunstje haalt Jan Fabre probleemloos uit in ‘Drugs kept me alive’.

De theaterproducties van Jan Fabre vallen op door hun omvang en lengte. Een zeldzame keer houdt hij het kort en smal. Dat is het geval met zijn nieuwste productie Drugs kept me alive ( * * * * ).

Maar omvangrijk of smal, lang of kort, telkens zijn ze heftig. Dat is met deze productie niet anders. De tijd heeft geen tijd. En dat is ook de bedoeling. Een junk heeft geen vat meer op de tijd als eenheid, maar lijdt ook aan identiteitsverlies. En dat is de tweede kracht van deze voorstelling.

De derde kracht is de derde man, het derde personage van de voorstelling, want een monoloog heeft vele gezichten en niet te vergeten een levende dode in zijn dode ik. Duidelijker dan in deze productie kan het niet zijn.

Antony Rizzi, de solist, is HIV-positief. Hij kent Jan Fabre al zeer lang en door de vele gesprekken met elkaar is besloten een voorstelling rond het probleem te maken. Een reportage. De acteur is de geïnterviewde en de regisseur, auteur en scenograaf de journalist. Drugs kept me alive is geen ‘artikel’ van een banaal noch modaal medium, maar een psychiatrische studie voor een wetenschappelijk congres. De toeschouwers zijn vakmensen die zich willen verdiepen in de kwestie en luisteren naar een getuigenis uit de eerste hand. Door deze confrontatie is de monoloog zeer intimistisch en tegelijk extrovert, als gevolg van zijn dansante uitbraaksels.

Vaak vraagt de acteur, ogenschijnlijk aan de toeschouwer maar in wezen aan zichzelf: ‘Ben ik ziek?’ Het is een verdraaiing van de vraag ‘Wie ben ik?’, want, zegt hij op een bepaald moment, ‘Ik draag goed zorg / voor mezelf / omdat me dat dichter brengt / tot de waarheid over mezelf’. Recht in de roos: de man is tegelijk patiënt, dokter en… de derde man, een psycholoog.

Wie denkt dat de kerel ziek is heeft het mis voor en wie veronderstelt dat hij een afwijking heeft, mankeert er zelf een. Hij is iemand die zoals iedereen verliefd wordt, de liefde bedrijft en haar weer verliest omdat hij een betere verliefdheid meent gevonden te hebben. De mens is een complex wezen. Zowel geestelijk als lichamelijk zit hij vol goede en minder goede neveneffecten waar hij geen greep op heeft. Dat geldt zowel voor de mens die zich slim waant als voor hij die liever zapt dan klapt, in de betekenis van praten.

De acteur als verteller over zijn eigen situatie, is een junk, dat is zo, maar hij is het op advies, onder zachte maar doordachte dwang van een dokter. Die heeft na consultatie een analyse gemaakt, een behandeling voorgeschreven, een lijst met medicijnen opgesteld en [zij het in andere bewoordingen, maar daar komt het op neer] gezegd: Ga en trekt uw plan. Wat is het resultaat? Zijn cliënt wordt gedwongen patiënt en alchimist, en dat vertaalt zich in de prachtzin: ‘Ik ben de professor die zeep oplost’. Kort daarop gevolgd door een nieuwe sterke: ‘Ik ben een dansende apotheek’.

Die prachtzinnen komen voort uit de hallucinaties, door de gedwongen medicatie, want een risicopatiënt is nog geen volwaardig patiënt. Een medicament is altijd goed voor dit en slecht voor dat. En door een overdaad aan medicijnen verliest de slikker zijn identiteit. De mens is een veroordeelde. Hij zit gevangen in het web dat de dokter met zijn eed van Hippokratés.

Jan Fabre heeft heel die problematiek prachtig in beeld gebracht en gevoel gegeven door de getuige, de acteur, binnen een vierkante omwalling van medicijnflesjes te zetten. De regisseur laat de acteur ten strijde trekken tegen de Muur van de Kennis van Goed en Kwaad. Het lukt Rizzi gaten te slaan, maar niet te ontsnappen. Hij is dus aangewezen om terug te trekken en binnen te treden in zijn eigen tekstballonnen. Dat wordt speels, maar met dubbele bodem aangetoond door het grote bellen-blazen-spel. Regie en scenografie versmelten in deze productie met elkaar, via de auteur en zijn slotzin [met een citaat van Erasmus]: ‘Ik leef in het symbool van de mens / in een vanitasschilderij / HOMO BULLA EST / De mens is een zeepbel’. Kort voordien is Antony Rizzi beland in een extreme hallucinatie, de opwinding der opwindingen. De ruimte is een meteoroïde van stofdeeltjes waarin hij eerder zweeft dan wandelt.

Drugs kept me alive is een zoveelste parel aan de kroon van Jan Fabre. Een nauwelijks zichtbare, door zijn sobere vorm en strakke lijn. Wie van theatrale miniaturen houdt moet deze voorstelling zeker zien.

Guido Lauwaert

DRUGS KEPT ME ALIVE – Jan Fabre & Troubleyn – spel: Antony Rizzi – www.janfabre.be

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content