Franz Marijnen verlaat het Nationale Toneel

© Erasmus Hogeschool

Regisseur Franz Marijnen verlaat het Nationale Toneel en komt terug naar huis, naar ’t Arsenaal en/of NTGent.

De verloren zoon weergevonden

Na zeven jaar verblijf bij het Nationale Toneel in Den Haag is Franz Marijnen aan een nieuwe uitdaging toe. Hij had ook geen andere keuze. Na de dood van zijn vriend Evert de Jaeger werd Theu Boermans aangesteld als artistiek leider. Hij koos voor een totale vernieuwing. Marijnen had nog een nieuwe productie in het hoofd voor het volgend seizoen, maar dat was niet naar de zin van Boermans. Bureau opruimen en snelle aftocht.

Breuk forceren

Die harde aanpak deed nogal wat stof opwaaien in het Nederlands theaterbestel. Op pagina twee van het Cultureel Supplement in het NRC Handelsblad van vorige week had Kester Freriks het over ‘een breuk met het verleden forceren. Dus samenwerking met Marijnen beëindigen.’

Daar schrikt hij van. Marijnen schreef toneelgeschiedenis met op zijn minst twee vondsten voor zijn eerste regies bij het Nationale Toneel. Voor Woyzeck, de tragische held van Woyzeck, koos hij voor de toen nog haast onbekende Peter Tuinman. De première vond plaats op 15 oktober 1988. De tweede vondst van wereldniveau was om Johnny Kraaijkamp te vragen de titelrol te spelen van King Lear, en de rol van de nar in de handen te stoppen van de cabaretier Freek de Jonge. De keuze van De Jonge als Nar sloot naadloos aan bij de plaats van de hof in de tijd van Shakespeare. De hofnar was de enige die mocht zeggen tegen de koning wat hem op de tong lag.

Beide komieken schitterden. Als verantwoording zei Marijnen dat hij niet in ‘vakjes’ denkt, maar dat hij de ‘beste speler zoekt voor een rol.

Of Franz Marijnen veel jonge theatermakers heeft geïnspireerd, is niet geweten. De grote meerderheid van de jongste generatie kent niet eens zijn naam. Terwijl hij toch staat voor de doorbraak van het theater van de rauwheid van zowel de Poolse regisseur Grotowski als Artaud. De grondgedachte van Marijnen is altijd geweest de toneeltraditie te respecteren, zelfs in een nieuw, gewaagd gewaad.

En nu?

Adieu Marijnen. Waarheen nu? Het toeval wil dat oude kerken al enige tijd dachten aan de terugkeer van de verloren zoon. De zoon die smadelijk was weggejaagd in de Brusselse theatertempel, die sinds zijn vertrek verworden is tot enerzijds een opvangcentrum voor daklozen en anderzijds een kindercrèche.

Wim Opbrouck, artistiek leider van het NTGent heeft al een kennismakingsgesprek achter de rug. De voorbije maand heeft ook artistiek leider van’t Arsenaal Michiel De Cock Marijnen het hof gemaakt. Een eerste tête-à-tête aan tafel is naar verluidt gunstig verlopen.

De twee artistieke leiders en Franz Marijnen gaan nu met elkaar in het achterhoofd aan het werk. Benieuwd welk theater als eerste een productie op de affiche zal zetten. Volgend speeljaar zal dat nog niet het geval zijn. Er wordt eerder gemikt op het seizoen 2012-2013. Als dat in ’t Arsenaal zal zijn, is Marijnen weer bij Start. In het moederhuis van ’t Arsenaal, het MMT [Mechels Minatuur Theater], begon de regiecarrière van Marijnen. Zijn eerste regie in het seizoen 1965-1966 was Het verhaal van de dierentuin [Zoo Story] van Edward Albee. Vertaler was Gerard Reve, toen nog zijn ware naam gebruikend, Gerard Kornelis van het Reve. De acteurs waren Hugo Van den Berghe en Marc Van Nieuwenhuysen. De première vond plaats op 6 juni 1966.

Kort daarop volgden andere stukken. Van Roger Vitrac, Edward Bond, Fernando Arrabal, Eugène Ionesco.

Hopelijk komen, met het hervinden van de verloren zoon, ook deze verloren toneelauteurs weer aan bod. Tussen de Grieken en de Elisabethanen en de nieuwe lichting zit een zeer boeiende generatie. Jonge regisseurs kunnen er heel wat van leren. En vooral… af te leren al te veel in eigen boezem te kijken. Want dat wordt dringend tijd. Het beste experiment gaat schuil in het klassieke repertoire.

Guido Lauwaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content