Tien jaar zonder Mark Linkous van Sparklehorse: wie maalt nog om generatie X?
Op 6 maart 2010 beroofde Mark Linkous, de man achter Sparklehorse, zich van het leven. Tien jaar later lijkt het alsof hij die dag een hele generatie met zich meenam.
In de vroege middag van 6 maart 2010 ging Mark Linkous – toen 47 – neerzitten in een steeg in Knoxville, Tennessee. Hij richtte zijn geweer op zijn hart, haalde de trekker over en toen hij stierf, herinnerde de wereld zich heel even wat voor een uitzonderlijke songschrijver hij was geweest. Om het meteen weer te vergeten. Tien jaar later is de vroegtijdige dood van de Sparklehorse-frontman een fait divers, maar er was een tijd dat hij en zijn geestverwanten levend en wel in duizenden donkere slaapkamers rondspookten.
Muziek zonder opperhuid
We spoelen ons cassettebandje (BASF Chrome II – 90) terug naar het midden van de jaren negentig. MTV had van grunge een reclamespot voor Coca-Cola gemaakt en Tony Blair van britpop campagnemuziek voor New Labour. Kurt Cobain was dood maar leefde voort in de geest van miljoenen fans. Er waren ook indierock, eurobeat, lofi, Metallica en een nieuw soort dansmuziek dat rockers aantrok. Op de speelplaats kon je zelfs nog new-wavers in het wild spotten. Een gouden tijd volgens sommigen, een culturele woestenij volgens anderen. Maar vervelend was het niet.
Linkous’ songs waren doordrongen van het besef dat de wereld per slot van rekening een mooie plek is.
Lofi was rockmuziek opgenomen met slechte apparatuur en goedkope instrumenten, een noodgedwongen gimmick die bevrijdend bleek te werken en uitgroeide tot een eigen stijl waarvan niemand de regels kende. Het gaf groepen als Sebadoh, Pavement en Guided by Voices de gelegenheid om in de keuken, de kelder, de badkamer of de schuur van hun tante de kleinste scheet die hun ontsnapte op te nemen, zodat hun kaf en koren samen één ondeelbaar werk vormden.
Die manier van werken trok ook meer in zichzelf gekeerde singer-songwriters aan, die hun vertwijfeling graag snel en ongefilterd uitbrachten. Artiesten als Smog, The Mountain Goats en Palace Music (Will Oldham) kon je op elke nieuwe single, cassette, ep of cd hun ambacht horen verfijnen. Iemand als Vic Chesnutt leek bij zijn debuut Little (1990) dan weer perfect te weten wat hij deed. Sommigen kwamen uit punkgroepjes, anderen uit het niets. Hun stijl varieerde van frenetiek getokkel, over uitgepuurde folk tot onder ruis bedolven popliedjes, maar wat ze gemeen hadden, was belangrijker. Het was naar binnen gekeerde Nirvana, zo je wil, muziek zonder opperhuid. Blues voor generatie X.
Belezen boerenkinkel
In die kleine wereld, waar de fans niet talrijk maar wel heel betrokken waren, fonkelde de ster van Sparklehorse een tijdlang het felst. Mark Linkous was een vreemde snuiter. Een belezen boerenkinkel uit een gat in de zuidelijke staat Virginia die zowel in New York als LA het succes had nagejaagd, maar uiteindelijk berooid en met een heroïneverslaving naar huis was teruggekleerd. Het is daar dat hij, op een oude eight-track van David Lowery (Camper Van Beethoven), waarvan naar verluidt slechts zeven tracks werkten, de songs opnam die op het Sparklehorse-debuut Vivadixiesubmarinetransmissionplot (1995) terechtkwamen. Een plaat zo vreemd dat ze voor veel mensen meteen vertrouwd aanvoelde.
‘Elke keer als Mark iets moois maakte, was zijn eerste instinct om eroverheen te rijden met een truck’, zei zijn vriend en eerste manager Dave Ayers eens. Kan kloppen, maar bij Linkous was ook het geluid van de truck mooi. Zijn muziek had hitpotentieel: liedjes als Rainmaker, Heart of Darkness en Most Beautiful Widow in Town kon je gewoon meefluiten, wat bij Will Oldham al heel wat lastiger was. En zijn teksten waren meer dan de autobiografische ellende die we kenden. Er kwamen dieren en vreemde symbolen in voor, en een ongrijpbaarheid die je alleen in het Zuiden van William Faulkner aantrof. Ze waren bovendien doordrongen van het voor die tijd atypische besef dat de wereld per slot van rekening een mooie plek is. Sad and Beautiful World, een van de laatste songs op de plaat, zou vijftien jaar later niet voor niets geciteerd worden in elk stuk dat over zijn dood gepubliceerd werd.
Rainmaker werd een radiohit en Sparklehorse trok op tournee met Radiohead, tot Linkous begin 1996 in Londen een overdosis valium, alcohol en antidepressiva tot zich nam. Hij kwam ten val en zijn benen bleven een hele nacht lang onder zijn grote lijf geklemd zitten. Linkous was even klinisch dood, zat een tijdlang in een rolstoel – waarmee hij ook tourde – en zou de rest van zijn leven blijven manken. Als cynische pr-stunt kon het anders wel tellen. Het ongeval maakte van Linkous begeerd wild voor journalisten, die de troubadour pas echt naar waarde schatten nu hij uit de dood was opgestaan, en in interviews alleen maar naar die bewuste avond wilden terugkeren.
Het succes had Mark Linkous dus niet van zichzelf bevrijd. Dat doet het zelden. Maar de lange revalidatie, eerst in het Londense Saint Mary Hospital, inspireerde hem tot de beste plaat uit zijn carrière. Good Morning Spider (1998) was donkerder dan haar voorganger, maar tegelijk leek het alsof Linkous zich nog harder aan het leven vastklampte. Sparklehorse rockte nooit zo hard als in het openingsnummer Pig, waarin hij de wens uitdrukte een oppervlakkige klootzak met een dikke huid te zijn. Verderop stond een cover van Daniel Johnston, een artiest en psychiatrisch patiënt van wie ook Kurt Cobain fan was. In het nummer Hey, Joe stak hij zijn medepatiënten – Joe, Sid, Jack en George – om beurten een hart onder de riem: ‘There’s a heaven and there’s a star for you.’ Die zin werd na Linkous’ dood gebruikt in een verklaring van zijn familie.
(Terzijde: de puurheid van Daniel Johnston, die met hem de plaat Fear Yourself (2004) opnam en op tournee ging – in 2003 stonden ze allebei op het Dour-festival – was voor de hele generatie van Linkous een streefdoel. Ze eerden hem in 2004 met de dubbele coverplaat The Late, Great Daniel Johnston. Hij overleed vorig jaar op 58-jarige leeftijd aan een hartaanval.)
Bergaf na 9/11
Hoe zat het met de geestelijke gezondheid van Linkous zelf? Uit een documentaire die de Nederlandse VPRO in 1998 ter gelegenheid van Good Morning Spider in Virginia ging draaien, kwam hij naar voren als een man die even graag vertelde als hij zong, maar slecht was in directe communicatie.
Linkous had als tiener, toen hij na de echtscheiding van zijn ouders begon rond te hangen met een motorbende, al problemen met alcohol en marihuana. Later kwamen daar heroïne en antidepressiva bij, en door de pijn aan zijn benen raakte hij na zijn ongeval verslaafd aan morfine. In de docu lijkt hij nuchter, maar hij houdt de hele tijd een sigaret vast.
Toch leek het na Good Morning Spider een tijdlang beter met hem te gaan. Hij noemde zijn derde plaat It’s a Wonderful Life (2001) – ‘een fuck you aan de perslui die alleen maar met mij wilden praten omdat ik bijna gestorven was’ – en trok weg uit zijn vertrouwde omgeving om in verschillende studio’s op te nemen met bekend volk als PJ Harvey, Nina Persson van The Cardigans en Tom Waits, een fan van het eerste uur. Linkous verklaarde in interviews dat hij zich helemaal met het leven verzoend had, tot een maand na de release van de plaat twee vliegtuigen in de Twin Towers vlogen en zijn zorgvuldig opgebouwde levenslust mee in elkaar stortte. ‘Het was alsof het einde van de wereld nabij was, en ik de enige was die op de hoogte was.’
In de laatste tien jaar van zijn leven deed Mark Linkous verwoede pogingen om recht te blijven. Hij raakte weer verslaafd aan heroïne, kickte af, ging nog eens op tournee, vocht tegen depressies, dronk te veel, werkte samen met Danger Mouse en David Lynch aan het project Dark Night of the Soul (dat pas na zijn dood het licht zou zien), probeerde verschillende keren een plaat te maken en verloor stukje bij beetje zijn grip op het leven. De enige plaat die hij bij leven nog uitbracht, Dreamt for Light Years in the Belly of a Mountain (2006), was een samenraapsel dat deels bestond uit tracks die uit It’s a Wonderful Life waren weggelaten.
Linkous en zijn generatiegenoten vonden alleen in hun muziek aansluiting met de rest van de wereld.
Volgens de verhalen die zijn vrienden na zijn dood hebben verteld, hebben twee dingen Mark Linkous over de rand geduwd: de split met zijn vrouw Teresa, met wie hij twintig jaar getrouwd was, en de dood van een goeie vriend, die zichzelf op Kerstmis 2009 het leven benam.
Vic Chesnutt achterna
Die goeie vriend, de man naar wie Mark Linkous naast Daniel Johnston het meest opkeek, was Vic Chesnutt. Toen de aan een rolstoel gekluisterde songsmid uit Athens, Georgia halfweg de nineties zijn uitkering kwijtspeelde, lobbyde Linkous tot hij onderdak vond bij zijn eigen label Capitol Records, een major die bereid was de ziekteverzekering te dragen. Toen hij zelf in een rolstoel belandde, vond hij in hem een lotgenoot. Voor het nummer Sunshine, track zeven van Good Morning Spider, sprak Chesnutt iets in op het antwoordapparaat dat we nooit hebben kunnen ontcijferen, maar het was vast geweldig. En toen hij op 25 december 2009 een overdosis pillen slikte, verloor Linkous volgens zijn manager Dave Ayers zelf de wil om te leven. Drie maanden later ging hij hem achterna.
Het dubbele sterfgeval was het begin van een triest decennium voor de generatie singer-songwriters die met Chesnutt en Sparklehorse het fin de siècle van een soundtrack had voorzien. In 2013 verloor Jason Molina van Songs: Ohia en Magnolia Electric Co. zijn decenniumlange strijd tegen alcoholisme. Will Oldham heeft de afgelopen tien jaar nauwelijks iets nieuws uitgebracht. John Darnielle van The Mountain Goats is teruggekeerd naar zijn niche. En vorig jaar hing David Berman van Silver Jews zichzelf op. First Aid Kit schreef voor hem de geweldige afscheidssong Strange Beauty, maar wie keek er verder van op?
Wie maalt überhaupt nog om generation X, de generatie die er nooit helemaal in slaagde haar teen angst uit te zweten, van rondhangen haar handelsmerk maakte en vervolgens in de kloof tussen de babyboomers en de millennials is gedonderd – het meest sportieve dat de meesten onder hen ooit hebben gedaan?
Hun levensverhalen zijn natuurlijk strikt individueel, maar het is verleidelijk om Chesnutt, Linkous, Molina en Berman als exponenten van die generatie te zien, die door hun grote gevoeligheid nog minder tegen het leven bestand waren. Ze vonden alleen in hun muziek aansluiting met de rest van de wereld. Alle vier klampten ze zich vast aan een vrouw die al hun fans bij naam kenden – Tina, Teresa, Darcie, Cassie. En alle vier gaven ze op nadat die vrouwen zich moegestreden hadden terugtrokken.
Je zou kunnen zeggen dat het verhaal van hun generatie was uitverteld. Alleen Bill Callahan, de man achter Smog, wist zich met het meesterwerk Sometimes I Wish We Were an Eagle (2009) van een extra leven te voorzien. Maar hij was altijd al het buitenbeentje. Een knappe jongen die relaties had met onder anderen Cat Power en Joanna Newsom. Een onthechte ziel die zijn depressieve fans in het nummer Sweet Smog Children (1995) al liet weten niet écht in hun leven geïnteresseerd te zijn. Een geroutineerde songsmid die inmiddels moeiteloos de AB vult. Een gelukkig getrouwde vent met een zoon van vijf. Misschien hadden ze allemaal wat meer als Bill moeten zijn. Maar de dikte van je vel heb je niet te kiezen.
Wie vragen heeft over zelfdoding, kan terecht bij de Zelfmoordlijn via het gratis nummer 1813 of op zelfmoord1813. be
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier