Squid zaait postpunk in een Bright Green Field. Als ze niet aan het tuinieren zijn, tenminste

Vlnr.: Laurie Nankivell, Anton Pearson, Louis Borlase, Arthur Leadbetter en Ollie Judge.

‘We recycleren net zoals iedereen.’ In het geval van het Engelse Squid, dat deze week zijn eerste album Bright Green Field uitbrengt, betekent dat verhitte postpunk, krautjazz en dwarse rock vernuftig door elkaar kletsen. En daarmee is het helemaal een band van nu. Hun tuinmetaforen zagen we dan weer niet aankomen.

‘We’re still making plans for Nigel’, loeide Ollie Judge, de frenetieke zanger-drummer van Squid, twee jaar geleden al in de single Houseplants. Dat was uiteraard een verwijzing naar de new-wavehit Making Plans for Nigel van XTC, die op dat moment veertig jaar oud was. Dat is wat dit stel joviale twintigers doet: teruggrijpen naar muziek die van ver voor hun tijd dateert, maar met een wervelende vernieuwingsdrang én een vinger aan de pols van het sociaal-culturele klimaat. Wie ook Black Midi, Dry Cleaning of Black Country, New Road kent, heeft daar al lang een trend in gezien.

Vanaf ons laptopscherm staan gitarist-zanger Louis Borlase en bassist-koperblazer Laurie Nankivell ons te woord naar aanleiding van Bright Green Field, na twee ep’s de eerste grote plaat voor Squid. Het is een werk waarop de kronkelende instrumentale – en zeker ook vocale – opwinding niet kan verhullen dat er een knagend onbehagen aan ten grondslag ligt. Niet dat dat van de gezond blozende gezichten van Borlase en Nankivell af te lezen valt. Als ze niet repeteren of schrijven, zitten de twee in het Bristolse volkstuintje dat ze samen huren.

Louis Borlase: Ik heb gisteren broccoli geplant en het tuinhuis opgekalefaterd. Altijd fijn om buiten te kunnen zijn!

Of er één band is waar we het als groep over eens zijn? Ja: Sons of Kemet.’ Louis Borlase ‘Ah? Dat is nieuws voor mij.

Laurie Nankivell

Ep’s zijn prima om het water te testen. Hebben jullie andere stelregels gehanteerd voor dit album?

Laurie Nankivell: Hoewel de songs onderling danig van elkaar kunnen verschillen in aanpak of structuur, moesten ze toch een geheel vormen. Sommige nummers waren al eerder geschreven en hebben we nog live kunnen spelen. Het nieuwere werk hebben we daarnaartoe geplooid.

Borlase: Er staan uiteindelijk elf songs op de plaat, en dat schonk ons meer ruimte voor detail. Je plant een zaadje – oeps, nu al een verwijzing naar tuinieren (lacht) – en wat daaruit groeit, leid je naar hoe en waar je het hebben wilt. Tekst en muziek zijn gebaseerd op wat ons dagelijks opvalt in de wereld, of in boeken of films.

In weerwil van de titel speelt Bright Green Field zich af in een fictieve stedelijke omgeving.

Borlase: We waren zomaar songs aan het schrijven – dat doet elk van ons, we zijn een democratie – en gaandeweg tekenden zich enkele patronen af. Misschien had het ermee te maken dat we vaak tussen Londen en Bristol pendelden, over viaducten en langs wolkenkrabbers. We raakten in de ban van de betekenis van plaatsen en ruimte, terwijl we daarvoor over fictieve ménsen schreven. Die echte, fysieke plekken vormden het uitgangspunt voor onze dystopische fantasieën. Gentrificatie houdt ons allemaal bezig: stedelijke herontwikkeling die eenzijdig gedicteerd wordt door kapitalisme en sociale klasse, opgedoekte fabrieken die gemeenschappen ontheemd achterlaten…

Hoe maak je daar een song over die niet als een saaie voordracht overkomt?

Borlase: Door abstractie toe te laten, maar natuurlijk wél het gevoel van ongerustheid en angst vast te houden. Je spuwt uit waaraan je denkt, wat het toch ook weer concreet maakt.

Die wrijving en frustratie is merkbaar in de grillige muziek van Squid. Maar jullie ontwikkelen ook veel opmonterende energie, die springerigheid van het vroege XTC.

Nankivell: Mijn vaders favoriete groep, dus ik ben ermee opgegroeid. XTC kwam uit Swindon, Wiltshire en ook voor hen was plaats heel belangrijk, zij het in een pastorale context.

XTC kun je daarom een typische Britse band noemen. Squid niet.

Nankivell: Neen? Interessant. Allicht komt het omdat wij van de internetgeneratie zijn. Alles is globaal geworden. Tegen dat je achttien bent, heb je alles al gehoord en gezien. Persoonlijk kan ik wat ik allemaal onthoud niet altijd precies in tijd en ruimte situeren.

Allicht is het ook niet belangrijk om te weten dat Neu!, een van jullie voorbeelden, een experimentele Düsseldorfse groep was van begin jaren zeventig.

Borlase: Precies. Het zijn hun ideeën die tellen. Die minimale, tikkende manier van drummen bleek zich uitstekend te lenen voor onze opstelling, waarin Ollie dus ook zingt. Dat is zuiver praktisch. Maar we kijken ook op naar Neu! omdat die band de grenzen met jazz en funk en zelfs folk overstak. Als een bodem die verschillende voedingsstoffen opneemt – ja, sorry, hoor.

Volmaakte democratie bestaat nergens, dus ook niet in een band.

Nankivell: We staan meestal volledig open voor ieders idee. Maar voor een trombonepartij die ik voor een van de nummers op de plaat geschreven had, heeft een ander groepslid onverbiddelijk zijn vetorecht gebruikt. Ik snap nochtans niet wat er mis mee was (lacht), maar goed, niemands idee is heilig bij ons. Als je dat accepteert, maak je het proces een stuk leuker. Het draagt ertoe bij dat je als band begint te denken, en niet als vijf individuen samen.

Is er één andere band waarover jullie eensgezind zijn?

Borlase: Sons of Kemet (Britse jazzgroep met Shabaka Hutchings, nvdr.).

Nankivell: (lacht) Ah? Dat is nieuws voor mij.

Borlase: Alleen maar omdat je ze nog nooit gehoord hebt. Vertrouw ons maar.

Dachten jullie in het begin meer ‘jazz’ dan nu?

Borlase: Ik neem aan dat een jazzmuzikant toen niet met die term over ons zou hebben gesproken. We deden maar wat, hoofdzakelijk voor een publiek van vrienden. Er zat alleszins veel ambient in, naast wat jazztoonladders en -breaks. We luisterden toen voornamelijk naar platen van ECM, een label dat genres overstijgt en heel veel inspirerende platen heeft uitgebracht (zowel van illustere jazzgrootheden als Keith Jarrett en Chick Corea als van Bach of Arvo Pärt, ECM’s motto is ’the most beautiful sound next to silence’, nvdr.).

Squid zaait postpunk in een Bright Green Field. Als ze niet aan het tuinieren zijn, tenminste

Nankivell: We moesten blijkbaar eerst een tijdje in de géést van jazz spelen, met veel improvisatie en zo, vooraleer te besluiten dat we een postpunkgroep zouden worden. Vandaag zou ik ons als een experimentele rockband omschrijven. Wat wij van jazz hebben weerhouden, is de bereidheid om te reageren op wat de ander speelt. Dat leidt ertoe dat onze muziek veel verschillende kanten op kan gaan. Zowel live als in de studio.

Bright Green Field is opgenomen bij en met Dan Carey, tevens de producer van Kae Tempest en Fontaines D.C., die jullie soms liet spelen met alle lichten uit en een laser- en een rookmachine aan. Vonden jullie dat nuttig?

Nankivell: Wij nog wel, maar zijn mixtafel een stuk minder: blijkbaar laat al die rook binnenin dat ding een hoop smurrie achter. (lacht) We zaten daar afgelopen zomer, toen het zo heet was. Om op te nemen moesten we de airco afzetten, en zijn studio heeft geen ramen. Eigenlijk genereerde de hitte hetzelfde effect als de lasers en de duisternis: het zorgde ervoor dat we opgefokter speelden.

Borlase: Dan woont in een pand dat vroeger een fotowinkel was. Van de donkere kamer achteraan heeft hij de studio gemaakt. Je kon altijd even boven een glas water halen of de kat strelen. Gezellig, maar dat sloeg soms snel om. Vooral in het weekend, als hij lang opblijft, telt er voor Dan maar één ding: decibels. (lacht) Dan wordt het best wel een enge plek. De plaat is alleszins een uitvloeisel van bijna vier weken met hem en zijn regels te leven. Lunchpauzes zijn niet toegestaan. Opnemen doe je zo veel mogelijk in first takes. Gewoon doorspelen als hij special effects bovenhaalt. Dat is er allemaal op gericht bands nerveuzer te maken dan ze in een studio vaak al zijn. Maar hij weet die zenuwachtigheid te kanaliseren, waardoor hij scherpere performances uit je krijgt.

Jullie lijken me twee goedlachse kerels en bovendien zijn tuiniers zelden slechtgezind. Waar komt die onrust dan vandaan?

Nankivell: Wij staan vrij gelukkig in het leven, maar de plaat gaat in feite niet zozeer over ons. Er hangt nu al enkele jaren een sombere wolk over Engeland. We observeren, zuigen die stemming op en beschrijven wat we om ons heen denken te zien. Als we daarmee iets laten horen dat groter is dan wat zich enkel in onze hoofden afspeelt, hebben we ons werk goed gedaan, denk ik.

Borlase: Als ik eens een angstige bui had, dan probeerde ik die alleszins niet op te dringen aan onze muziek. Die beschouw ik net als een uitlaatklep, een manier om dagelijkse muizenissen af te schudden. Dat maakt dat opnemen zoveel voldoening schenkt: je werkt in lagen en metaforen, je vat een bepaalde periode van je leven maar je kiest zelf welke bad bits je eruit laat. Je maakt je herinneringen doelbewust rooskleuriger.

Geven jullie wel eens boeken aan elkaar door?

Nankivell: Ik denk dat ieder van ons intussen wel Ghosts of My Life van Mark Fisher (muziekcriticus, cultuurtheoreticus en filosoof, ook wel bekend als blogger k-punk, nvdr.) heeft gelezen. De ondertitel is Writings on Depression, Hauntology and Lost Futures. Het gaat erom dat de visie op een nieuwe toekomst verdrongen wordt wanneer culturele ideeën zichzelf te vaak herhalen. Wij als band recycleren ook, absoluut. Maar omdat wij ons daar op zijn minst bewust van zijn, mag ik graag denken dat dat doorklinkt in onze muziek. Het is moeilijk om je aan genres te onttrekken. Daarom noemen we onszelf alvast nooit meer postpunk. Ik zou het absurd vinden om iets te maken wat ik associeer met de Britse samenleving van eind jaren zeventig.

Borlase: Maar laat het ook gezegd zijn dat we niet alleen sociaal-culturele theorie lezen. (lacht) Ollie en ik vonden de autobiografie van Chris Frantz, de drummer van Talking Heads, hilárisch. Vooral het deel waarin hij en zijn vrouw Tina Weymouth in Barbados een plaat met de stonede garnalen van Happy Mondays probeerden op te nemen.

Slotvraagje. Een van de nummers op de plaat heet 2010. Wat deden jullie elf jaar geleden?

Nankivell: Ik woonde in Torquay en speelde rugby.

Borlase: Ik werkte in een gitaarwinkel in Bristol die nu een Costa-koffieshop is geworden. Om toch on topic te blijven. (lacht)

Bright Green Field

Uit bij Warp op 7/5.

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content