Het laatste Knack Focus-interview met Dr. John: ‘Na het laatste applaus ga ik lekker liggen. Gedaan’

© -
Bart Cornand
Bart Cornand Redacteur Knack

Knack Focus sprak in 2014 met de pas overleden Dr. John over voodoo, dikke mannen die Slim heten en zijn New Orleans. We bieden het interview graag opnieuw aan: ‘Ze hebben de orkaan gebruikt om de stad schoon te vegen.’

Hij strompelt binnen met twee wandelstokken. Ze zijn overtrokken met cobravel, het handvat is de kop van het beest. Rinkelende talismannen alom, een alligatortand en – je weet maar nooit – ook het kruis van Onze-Lieve-Heer. Scharlakenrood pak. Slappe bluespet over één oog getrokken. En dan komt de stem: raspend en recht uit de moerassen van Louisiana, een glibberig patois van verhakkeld Engels en 17e-eeuws Frans.

Ik heb al veel vreemde vogels ontmoet – wapenhandelaren uit de Bronx, lsd-producenten uit Californië, Oostenrijkse pianisten die dreigden me de keel over te snijden. Maar nooit een man uit een andere wereld, uit een andere tijd. Tot Dr. John de deur openduwde.

74 is hij intussen, en het leven heeft zijn tol geëist. Waar is zijn middelvinger? ‘Afgeschoten tijdens een caféruzie.’ Drugs? ‘Mijn heroïneverslaving begon toen ik vijftien was.’ Pooier? Welja, iedereen moet leven. Midden jaren zestig mat Mac Rebbenack zich een alter ego aan dat met de jaren met hemzelf is samengevallen: dat van een voodoodokter die de geuren van de bayou uit zijn piano doet opstijgen. Een gesprek met de man is als een wandeling door het New Orleans van 1905, toen dope en prostitutie kennelijk nog iets vrolijks hadden. Toen New Orleans nog bestónd.

DR. JOHN: Curieuze naam heb je daar, jongeman. Cornand? Klinkt cajun. Je bent toevallig niet van hier?

Het is oud-Frans voor ‘een bedrogen echtgenoot’. Daar moet ik mee leven, mijnheer.

DR. JOHN: It’s the bluesiest name ever. Jij moet eens goed met je vader of je grootvader praten. In elk geval: welkom bij de familie, son.

Jouw familiegeschiedenis is anders ook niet min. Een van je grootmoeders deed aan voodoo.

DR. JOHN: Zij had de gave, en van haar heb ik mijn fascinatie voor voodoo geërfd – of ‘hoodoo’ zoals wij het noemen. Op een dag joeg ze de hele familie de stuipen op het lijf, heb ik gehoord. Ze plantte haar vuisten op de tafel, en de tafel begon door de kamer te lopen als een hond. Haar dochters waren zo bang dat ze er een priester bij hebben gehaald om een duiveluitdrijving te doen.

En haar man, mijn Ierse grootvader, had in een blackface minstrel show gezeten, een vaudevillegezelschap dat meereisde met kermissen, en toneel en aangebrande liedjes bracht. Hij was de krachtpatser van het gezelschap. Zijn grote act was dat hij een brandkast kon optillen. Trok geweldig veel volk. Maar op een dag vertastte hij zich, de safe viel op hem, en hij was kreupel voor de rest van zijn leven. Onthou dat. Probeer nooit een brandkast op te tillen.

Toen ik een jaar of vier was, rond 1944, woonden we met de hele familie – ons gezin, aangevuld met ooms en tantes en neven en nichten – bij die twee in, in de Sixth Ward in New Orleans. Mijn opa zat in zijn rolstoel, rookte zijn pijp en zong liedjes voor me van de minstrel shows, enge shit zoals I’ve Been Hoodood. Jaren later, toen ik in mijn eerste bandjes ging spelen, heb ik die ouwe songs gebruikt, maar ik moest er wel de dikke laag racisme afpellen. Ik vond het belangrijk om de traditie door te geven, maar die racistische praat kon ik niet hebben. Pas later had ik door dat hij geen tabak in zijn pijp stopte, maar wiet. Gevolg: hoe later op de middag, hoe enger die songs werden. Ik herinner me er nog een. (zingt, en slaat het dodenmarsritme met zijn voodoostaf)‘If the devil was born/ without any horns/ it must have been the furniture man.’ Toen was een advocaat nog niet de duivel, maar de meubelman: als je je leningen niet kon afbetalen, kwam de meubelman je inboedel ophalen, snap je?

Pardon voor het lange antwoord. I didn’t mean to be jaw-jerking whilst you was trying to do an interview.

Je nieuwste album, Ske-Dat-De-Dat, is een ode aan je beroemdste stadsgenoot, Louis Armstrong. Waarom heb je daar tot je 73e mee gewacht?

DR. JOHN: Ik moest die plaat maken van Louis. Louis is tot mij gekomen in een droom.

Je zult het altijd zien. Ik droom van de meubelman, jij krijgt directieven van de vader van de jazz.

DR. JOHN: (grijnst)Ik heb geen idee, whatsonever, waarom hij net nu aan mij is verschenen. Ik ken zijn muziek al sinds ik op mijn zesde op café ging. En plots was hij daar, midden in de nacht. Ik heb hem nog ontmoet in het kantoor van Joe Glaser, zijn manager, back in the game. Ik heb zo mijn vaste bezoekers ’s nachts, zoals r&b-pionier Googly Eyes. Maar Louis Armstrong? Nooit. En hij zei: ‘Do my music your way’. Eén zin. Daar moest ik het mee stellen.

Ik zie me daar nog staan in Glasers bureau, ergens midden jaren vijftig. Je moet weten, die man was toen de manager van Dizzy Gillespie én van Louis Armstrong. Je kunt je geen grotere tegengestelden voorstellen: Dizzy, de hippe bebopkoning en Louis, de koning van het oude New Orleans. En Dizzy had een gewéldig probleem met Louis: hij vond hem een Oom Tom, een onderdanige zwarte die de blanken wou behagen. Het heeft wat tijd gekost, maar Dizzy heeft uiteindelijk zijn fout ingezien. Je kunt het je vandaag nauwelijks voorstellen, dat iemand Louis Armstrong zou afvallen, zo’n monument. Laten we daar allemaal lessen uit trekken.

Glaser is groot geworden door zijn maffiaconnecties. Half New Orleans was doodsbang van hem. Jij niet?

DR. JOHN: (afgemeten) Ik niet. Hij zei altijd: ‘Kid, als je op tournee bent, moet je zorgen dat je álle dagen optreedt, anders verdien je er niets aan.’ Nóg een levensles. Blijf werken.

Terug naar je plaat. Louis’ opdracht was niet min. Het heeft weinig zin om die klassieke songs trouw aan het origineel af te haspelen. Heet de plaat daarom ‘The Spirit of Louis Armstrong‘, en niet ‘The Music of Louis Armstrong’?

DR. JOHN: Precies. Een kolossale opdracht. Er moesten zo veel beslissingen worden genomen. Welke songs kies je, welke muzikanten, welke arrangementen? Dat heeft me drie jaar gekost, en intussen ging mijn gezondheid ook nog achteruit. Toen vond ik tromboniste Sarah Morrow, mijn beschermengel. Zij werd mijn musical director, en van dan af liep alles gesmeerd. Met dank aan al die muzikanten die kwamen meespelen: Bonnie Raitt, The Blind Boys of Alabama, de trompettisten…

Daar zeg je het. Je koos onder meer voor Nicholas Payton, Terence Blanchard, en James ‘The Satchmo of the Ghetto’ Andrews. De druk moet enorm zijn geweest. Hoe gingen zij daarmee om?

DR. JOHN: Die jongens zijn echt supercool. It was off the hook and a half. Nic en Terence zijn twee extremen in de New Orleans-stijl. De ene is heel traditioneel, de andere waaiert uit maar je ruikt de stad nog. Precies wat ik nodig had. Ik ken ze van toen ze nog kleuters waren.

Je komt uit de traditie van de stride-piano, een virtuoze, opwindende voorloper van de boogiewoogie. Heb jíj ooit je helden ontmoet?

DR. JOHN: Ha! Mijn pa heeft een tijdje een platenwinkel gehad, dus ik kreeg heel veel te horen. De eerste plaat waar ik helemaal ondersteboven van was, was pianist Pete Johnson die Joe Turner begeleidde op Piney Brown Blues. Toen ik dát hoorde, was ik verslaafd. Verloren. Geraakt tot in het diepst van mijn wezen. These guys is bad. En kerels als Memphis Slim en Sunnyland Slim – nu ik erover nadenk: al die gasten heetten Slim. En de ene was nog dikker dan de andere. (schatert) Het beste advies dat ik ooit gekregen heb, kwam trouwens van Sunnyland Slim. Hij zei: ‘Keep a gig. If you don’t keep a gig, you ain’t shit.’ Die gast heeft met zware figuren gewerkt, moeilijke karakters zoals Howlin’ Wolf en a lot of bad suckers that was slammin’. Als zo iemand je op het hart drukt dat je niet te snel ‘allemaal de boom in’ moet zeggen, en dat je op je tanden moet bijten omdat je weleens iets zou kunnen leren, dan moet je daar naar luisteren. Dat leer je niet uit een boek.

Of het zou The Blue Book moeten zijn, het wonderlijke overzicht van álle bordelen in New Orleans rond 1900.

DR. JOHN: Jij kent dat! (bulderlach)

(bedremmeld) Ik heb het niet voor mezelf gekocht,’t was voor mijn neef.

DR. JOHN: Het beste nachttafelboek ooit!Je hoort altijd de verhalen over Storyville, het liederlijke New Orleans met zijn bars en sporting houses. Maar na die glorietijd had je een stadsdeel dat nog vetter was: Millenburg. Je kon er alleen met de muilezeltram naartoe. Op een gegeven moment probeerden ze New Orleans te ‘zuiveren’. Alles wat plezierig was, werd naar de rand van de stad gedreven. Het is ze nooit helemaal gelukt, hé-hé. Haaaa, de uren in The Blue Cat Lounge, mijn favoriete bordeel. Ze hadden er een meisje dat seks had met een zebra. (hoest) Eigenlijk was het een muilezel die ze als een zebra geverfd hadden.

In 1965 was het uit met de pret. Na je gevangenisstraf wegens heroïnegebruik mocht je de stad niet meer in. Je ging in ballingschap in Los Angeles. Dat moet pijn gedaan hebben.

DR. JOHN: (stilte)Ik moest mijn vrouw en kinderen achterlaten, dus dat deed zeer. Maar soms moet je mee met de deining van het leven om te overleven. Ook al is dat echt niet makkelijk.

Vijftig jaar later werd je band met de stad nog eens doorgesneden toen orkaan Katrina de stad overspoelde. Waar was je op dat moment?

DR. JOHN: Ik zat God weet waar in Minnesota, aan de andere kant van de Mississippi. Het was verschrikkelijk. Ik was aan de telefoon, en die arme kerel aan de andere kant van de lijn is verdronken met de hoorn in zijn hand. Wat is er geworden van de heropbouw, van alle beloften die ze gedaan hebben? Ze hebben de orkaan gebruikt om de stad schoon te vegen. Arme buurten werden onbewoonbaar verklaard, die mensen konden nooit meer terug. (spuugt het uit) Politiekers, zwijg me erover. Oké, sómmigen zijn – ik zal niet zeggen dat het goeie mensen zijn, maar ze doen some cockeyed good voor de mensen. Als ik daaraan denk, kan ik ze mondjesmaat hebben.

De HBO-serie Treme, waarin je jezelf speelde, legde de schandalen en de corruptie na de overstroming bloot. Heeft de serie de stad geholpen?

DR. JOHN: Ik heb ze nooit helemaal bekeken – ik heb niet eens een tv – maar de flarden die ik heb gezien vond ik goed. En ja, die serie heeft een béétje politieke invloed gehad. Maar voor de gewone mensen in de Lower Ninth Ward, het hardste getroffen stadsdeel? Wie heeft er iets gedaan voor mijn ouwe maten daar? Hou toch op. Hun straat bestáát niet eens meer.

New Orleans heeft wel vaker slecht voor zijn groten gezorgd. Cornetspeler Buddy Bolden is gek geworden, trompettist King Oliver is geëindigd als conciërge in een biljartzaal, Armstrongs gitarist Johnny St. Cyr speelde op zijn oude dag zichzelf na op een raderboot in Disneyland. Jij bent er nu 73. Hoe wil je eindigen?

DR. JOHN: Ik zal doen wat Joe Glaser deed. Ik zal mijn laatste concert spelen, naar goed vermogen, en ervoor zorgen dat de band betaald wordt. En dan, na het laatste applaus, ga ik lekker liggen. Gedaan. Dan hoef ik geen bisnummer te spelen. (grijnst) Zeg, Cornand. Jij houdt écht van die oude vogels, hè? That means a lot, son.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content