Wat drijft de schrijver als hij niet schrijft? In welke kluisters – buiten die van de pen – heeft hij zichzelf geketend? Zeven vaderlandse auteurs over wie of wat hen mateloos fascineert: Peter Terrin over verzamelen zonder een echte verzamelaar te zijn.

Ik weet niet meer of ik voor mijn dertiende levensjaar een hobby heb gehad. Was voetballen op straat een hobby? Zo ver mogelijk op ‘het achterwiel rijden’ met je fiets? Als een roedel wolven eindeloos met vriendjes door de woonwijk zwerven op zoek naar ergens een avontuur? ‘Hobby’ was een duur woord. Gevraagd naar je hobby’s werd je gedwongen een beetje te liegen, net zoals je, wachtend op jouw beurt in de biechtstoel, snel een paar zonden moest verzinnen.

Nog altijd heb ik het moeilijk met dat woord. Hobby. Het roept een beeld op van kalende mannen in overhemden met korte, stijf gestreken mouwen. Stille mannen die gedwee hun werkuren kloppen in een of andere administratie, om ’s avonds hun passie te beleven op zolder, met secondelijm, vergrootglas en bureaulamp, binnensmonds vloekend wanneer onder aan de trap, altijd op het verkeerde moment, de roep weerklinkt dat het eten klaar is.

Nee, voor mijn dertiende had ik geen hobby. Wat ik deed, gebeurde gewoon als ik niet op school was of niet sliep. Toen stak de storm op die puberteit heet, een hormonaal hogedrukgebied, een onweer dat alles wat bekend en vertrouwd was omverblies en op zijn kop zette, vreemd maakte. Niets gebeurde nog ‘gewoon’. Ik werd me bewust van de intriges die als onzichtbare magnetische stralen de verhoudingen in een vriendengroepje bepaalden. Mensen in het algemeen hadden plots het vermogen om mij met een banale zinsnede onzeker te maken.

Was er eerst de hang naar afzondering, naar het bos, en heb ik zo de vogels opgemerkt? Of was ik door vogels gefascineerd geraakt en belandde ik zo in de zalvende, mensenluwe omgeving van een bos? Of is dit je reinste onzin, en wou ik gewoon een verrekijker kopen met mijn zakgeld, het prachtige instrument om mijn nek hangen en naar dingen kijken die voor anderen onzichtbaar bleven?

IK HAD EERST EEN VERREKIJKER EN TOEN HAD IK EEN VOGELGIDS. Niet zomaar een, ik had Elseviers gids van de Europese vogels. Een handzaam boek met geplastificeerde kaft voor gebruik te velde. Ik kijk nog altijd met mijn eerste verrekijker en draag nog steeds mijn eerste vogelgids in de schoudertas als ik eens op stap ga. De ‘natuurgetrouwe’ afbeeldingen in kleur – mooie, precieze, uniforme tekeningen – tonen alle vogels van het dierenrijk en profil, in een heel klein stukje biotoop; een bescheten rotspunt, duingras, een naaldtak, water. Van de reuzenalbatros tot de sprinkhaanrietzanger. Aan de hand van oordekveren, kleine slagpennen, stuit, baard, mantel of kraag kan de waarneming gedetermineerd worden.

Ik was een verzamelaar. Ik verzamelde geen postzegels of sigarenbandjes, ik verzamelde vogels. Waarnemingen. Ze werden alle genoteerd in een logboek. Ik wilde er zo veel mogelijk, het kijken was prestatiegericht. In mijn logboek had ik een eenvoudige symboliek ontworpen om de waarschijnlijkheid van de waarneming, de precisie van de determinatie aan te geven. Om eerlijk te zijn heb ik zelden, nee nooit, een vogel aan de hand van zijn handdekveren de juiste naam kunnen geven. Zelden of nooit poseert de sprinkhaanrietzanger of de kleine karekiet zoals hij dat doet in Elseviers gids van de Europese vogels.

Vermoeden, er was doorgaans alleen maar een vermoeden. (Ik heb het niet over merel, roodborst, koolmees, spreeuw en dat soort dagelijkse, makkelijk te bekijken bezoekers op de voederplank of aan de vetbol.) De spanning, de opwinding alleen in een bos rond te lopen, de geduldige concentratie, en dan in een flits een vogel, die je nog net kunt vangen in je verrekijker. Een glimp, en dan is het alweer voorbij. Je hebt alleen maar een glimp op het netvlies, een vermoeden, en tegelijk de onwrikbare zekerheid – ja, je wéét het – dat deze vogel zich nooit eerder aan jou heeft geopenbaard! Je versnelde ademhaling, je open, droge mond. Nu ik het zo opschrijf: het was geen hobby. Het was een oerdrift.

Nog vijf, tien minuten blijf je roerloos omhoogkijken, in de hoop de vogel opnieuw te strikken. Intussen haal je de glimp weer voor je geestesoog, vertraag je het beeld tot stilstand, op zoek naar dat ene, allesbepalende detail dat je straks duidelijk zal herkennen in een van de afbeeldingen in Elseviers gids van de Europese vogels, de bevestiging van een uitzonderlijke waarneming, code rood in het logboek.

IN DE LOOP DER JAREN HEB IK GELEERD DAT JE NIET NOODZAKELIJK uren door een bos hoeft te banjeren om interessante waarnemingen te doen. Meestal tonen zich in dat geval de vogels die niet bang zijn, de durvers, de nieuwsgierigen, zij die het langst blijven zitten wanneer de herrie van je voetstappen angstaanjagend naderbij komt. Of je schrikt vogels op, die met hun alarmroep de rest van de gevleugelde bosbewoners verwittigen dat je op komst bent. Beter kan het zijn om op een strategische plaats aan de rand van een open plek in het bos te versmelten met het groen, en te wachten. Vergis u niet, ik tooide me niet in schutkleuren, nooit gedaan.

Ik was een indringer, zelfs toen ik lid werd van een natuurvereniging. Ik wist weinig van de natuur af, het interesseerde mij maar matig. Boterbloem, paardenbloem, berk en beuk, dat lukte nog, maar het ging mij in de eerste plaats om klapekster en slechtvalk en wespendief. Om accuraat te determineren, om dat logboek gevuld te krijgen met zeldzame namen, moet je weten waar welke vogels leven; de natuur is een gesloten circuit, alles heeft of krijgt met alles te maken. Ik was een indringer, ik heb er nooit werkelijk bij gehoord – een indringer met een voorliefde voor wetenschappelijke instrumenten, hun autoriteit, hun mysterie.

TOT MIJN ZESTIENDE VERZAMELDE IK VOGELS, DAARNA VERZAMELDE ik landen. Ik kreeg belangstelling in techniek, verdiepte me in elektronica en elektriciteit en deed een examen bij de Regie voor Telegrafie en Telefonie. Korte tijd later leerde ik de morsecode en deed opnieuw een examen, en zo gebeurde het dat ik op jonge leeftijd radioamateur werd, en voortaan schuilging achter een door de overheid toegekende roepnaam: ON4ATR. Spreek uit: Oscar November 4 Alfa Tango Radio. Op verschillende golflengtes, afhankelijk van atmosferische eigenaardigheden en andere zonnewinden, reikten mijn golven tot Nazareth (Oost-Vlaanderen) of Patagonië. Dezelfde radiogolven! Contacten werden volgens geijkte codes en kaartjes per post bevestigd. Het verzamelen nam een aanvang.

Het was een sociaal medium avant la lettre, maar dan veel spannender. Je kon onmogelijk voorspellen welk deel van de wereld plots te horen zou zijn, en te bereiken, welke vogel zou overvliegen. Je versnelde ademhaling, je open, droge mond bij het horen van een roepnaam met een prefix (de letters voor het cijfer, die het land aanduiden) die je niet meteen kon thuisbrengen! Eilandjes in de Stille Zuidzee, waar maar een paar mensen een vergunning hadden en op een strand met een oude radio op een houten kist en een eind koperdraad tussen twee palmbomen een station hadden gebouwd. Of met de seinsleutel contact leggen met een gepensioneerde ingenieur achter het IJzeren Gordijn, die zijn morsecode beter onder de knie had dan jij. Berichten uit een andere wereld, in de geborgenheid van je kamer.

HET IS GOED OM NERGENS BIJ TE HOREN, ALTHANS VOOR EEN schrijver. Ik verzamel zonder een echte verzamelaar te zijn, of andere verzamelaars op te zoeken, ik schuim geen beurzen af. Het gaat langzaam over, de passie luwt. En ruimt vervolgens baan voor weer een nieuwe. Typemachines, bijvoorbeeld. Die jacht was fervent en opgewonden, en bracht me naar de uithoeken van ons land, via de onuitputtelijke schatkamer van het internet naar huiskamers waar – geloof me – niemand een vermoeden van heeft. Maar die jacht is inmiddels zo specifiek (ik verzamel echt alleen nog jarenvijftig-Olivetti’s Lettera 22 in verschillende kleuren en met diverse lettertypes) dat ik makkelijk lange perioden vergeet dat ik verzamel. Kilometers, dat verzamel ik op middelbare leeftijd ook, met mijn koersfiets, een schitterende machine, en dat zo veel en zo vaak als ik maar kan. Woorden en kilometers, ze wisselen elkaar af; ik ga elke dag op zoek naar buit.

Terwijl ik dat doe, zijn de vogels gebleven. Ze zijn overal, als ik uit het dakraam van mijn schrijfkamer kijk, als ik door het landschap fiets, boven de middenberm van de autosnelweg. Ik hoef niet meer naar het bos om een vogelaar te zijn. Als je het ooit bent geweest, blijf je het, zie je werkelijk alles wat beweegt in de lucht, ook al ben je gestopt met verzamelen en liggen verrekijker en vogelgids thuis in de lade. Het kijken is veranderd. Het is niet meer bedoeld om te veroveren. Je herkent in een oogopslag wat je jaren geleden voor het eerst in het logboek genoteerd hebt. Je kijkt voorbij de uniforme afbeelding in Elseviers gids van de Europese vogels. Een hobby kan ik het niet meer noemen. Het is iets dat gewoon gebeurt.

Peter Terrin JE HEBT ALLEEN MAAR EEN GLIMP OP HET NETVLIES, EN TEGELIJK DE ONWRIKBARE ZEKERHEID DAT DEZE VOGEL ZICH NOOIT EERDER AAN JOU HEEFT GEOPENBAARD! JE VERSNELDE ADEMHALING, JE OPEN, DROGE MOND. NU IK HET ZO OPSCHRIJF: HET WAS GEEN HOBBY. HET WAS EEN OERDRIFT.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content