ZELFVERTEDERING

Geen grotere helden dan zij die elke week in de huiskamer komen. Wij vroegen zeven schrijvers naar het tv-personage dat hen het meest inspireert, amuseert of irriteert. In deze laatste aflevering:

Ook als je, zoals ik, een godsgruwelijke hekel hebt aan televisieseries, moet je al een decennium in een ander land(sgedeelte) geleefd hebben om bij de naam Witse met je mond vol tanden te staan. Van in het prille begin van de reeks verscheen onze norse, doch sympathiek ogende politiecommissaris immers met zijn karakterkop in alle dag- en weekbladen. Hij mocht ons Jambersgewijs uitleggen wie Witse was, wat hij deed, wat hem dreef. En waarom die stiekemerd geen voornaam had. Veel wijzer werden we echter niet uit de zogenaamde diepte-interviews, zodat er niets anders op zat dan op zondagavond trouw af te stemmen op de publieke zender. En dat deden we. Met zo’n anderhalf miljoen. Negen jaar lang. Zodat aan het einde van de rit de kernvraag van Pieken Paultje ons terug in het gezicht werd geslingerd: wat dreef óns?

In het begin ging het ongetwijfeld om schaamteloze nieuwsgierigheid. Een nieuw programma, zozo, en nog wel met een gelouterd acteur in de hoofdrol die de meeste kijklustigen onder ons eigenlijk nog nauwelijks aan het werk hadden gezien (hij werkt vooral voor ’theater’, weet u wel). En wat doet een mens tenslotte anders op een doodse zondagavond? Dan kunnen we beter het gezin met een gezonde dosis gezelligheid injecteren en samen voor de beeldbuis gaan zitten. Gezinsgeluk is soms niet meer dan een beetje gemakzucht.

Maar het moet gezegd, we kregen waar voor ons geld. De acteerprestaties waren te pruimen, de scenario’s niet voorspelbaarder dan andere politiereeksen, en we kregen rond kwart over tien netjes op tijd het geboefte achter de tralies. Gerechtigheid was geschied, we konden welgemoed gaan slapen om een nieuwe werkweek aan te vatten.

Toch was er iets vreemds aan de hand. In plaats van ons na twee à drie seizoenen oeverloos te beginnen vervelen, werd knorpot Witse steeds populairder. Elke week keken we meer uit naar zijn feilloze speurdersinstinct, zijn fratsen, zijn cynisme, zijn morsige kop met het obligate bekertje koffie aan de lippen om zijn slapeloosheid te compenseren. Vanwaar kwam toch die sympathie voor deze barse flik?

Een eerste reden is ongetwijfeld dat de nurkse commissaris een hoog knuffelgehalte bleek te bezitten. Zijn harkerige pogingen om een nieuw vriendinnetje aan de haak te slaan, zijn onmacht om emoties de vrije loop te laten, zijn genegenheid gevangen in de spinnenwebben van het verleden, het vertederde ons allemaal hopeloos. Zijn ingeboren rechtvaardigheidsgevoel was daarbij van weinig tel, die al te saaie eigenschap deelde hij immers met al zijn concurrenten uit andere politieseries. Maar hoe pienter de immer scanderende De C-o-c-k ook was, of hoe flegmatiek Morse, ze konden niet op tegen die hopeloze romanticus van een Werenfried. De ouderen onder ons werden teruggekatapulteerd naar hun pubertijd: dat schutterige, extreme, onvoorwaardelijke, dat probeersel van liefde. De jongeren werden vooruitgekatapulteerd naar hun midlifecrisis: dat gehavende, dat voorzichtige, die nasleep van liefde. De oude Witse leek het op zijn zestigste allemaal tegelijk te beleven. En ja, hoe cynisch wij kijkbuisbeesten ook geworden zijn (of misschien net daarom), die oprechte onhandigheid vonden wij schattig.

Maar er was meer. Witse was ook een rebel die zijn ijzige of juist ietwat schlemielachtige oversten tot het uiterste dreef. Een Reinaert die het altijd bij het rechte eind had. De slimmerik, stijfkop, dwarsdrijver die we zelf niet meer durven te zijn. Wetten, praktische bezwaren, ontslagbrieven en andere onaangenaamheden, ze beletten ons te doen wat Witse schaamteloos doet: koppig de eigen weg volgen én gelijk krijgen. Ons ontbreekt het niet zelden aan een van de twee. Doorgaans aan beide.

Er moet echter nóg meer zijn. De rebel met hoog knuffelgehalte is immers een al te groot cliché. De voorbeelden zijn legio in andere krimi’s, maar evengoed in stripreeksen, tweederangssoaps en ander vermakelijks. Wat maakt Witse dan wel uniek? Als je het mij vraagt, is het zijn hoedanigheid van gekwetst Vlaams jongetje.

Onze commissaris is, behalve tedere anarchist, namelijk ook een gehavende ziel. Begon het nog met een onschuldige echtscheiding, het eindigde in collaboratie en nauwelijks verhulde drankproblemen. Had Witse in het begin nog een frisse coupe, dan werd zijn haar allengs langer en warriger, met een beetje flou artistique. En hij had, in politiek incorrecter tijden, ongetwijfeld menig sigaretje opgestoken. Met andere woorden, Werenfried kreeg, naast het collectieve Vlaamse oorlogstrauma, nog een rist individuele Vlaamse kwetsuren mee. Een hoog percentage aan alcoholisten, echtscheidingen bij de vleet, zelfmoordcijfers die de pan uit swingen (o, wat waren we eeuwig bang en verlangend tegelijk om Witse zelf uit het leven te zien stappen), verdrongen tristesse, het is het Vlaamse kijkpubliek ten voeten uit. We herkennen onszelf in Werenfried. Erger nog, we worden vertederd door onszelf. Geen loutere herkenning of zelfmedelijden, maar zelfvertedering kleefde ons negen jaar lang aan de treurbuis. Want Witse dat zijn wij. Witse vluchtte weg van zijn verleden. Witse was een vat vol zachte droefenis. Witse leed. Witse wist: wij zijn allemaal gekwetste jongetjes en meisjes.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content