De ene kreeg een Zamu Award voor zijn levenslange liaison met het woord, de andere werd gelauwerd in de categorie ‘dance’, en samen maakten ze met ‘G. Daddy’ EEn van de fijnste singles van 2004. Raymond van het Groenewoud en Stijn over slagersjongens, fornuizen, het ‘oe-gevoel’ en het nieuwe lief dat Stafke heet.

Door Bart Cornand

EXTRA OP WWW.FOCUSKNACK.BE

DE ‘DATABANK’ VAN RAYMOND VAN HET GROENEWOUD

Hier zie, Raymond zie!’ Een zware man met blozende wangen dijt uit over de volle breedte van het trottoir. Er is geen doorkomen aan. ‘Gij zijt toch Raymond, hè?’ Plaatsvervangende schaamte maakt zich van ons meester. Van het Groenewoud grijnst breed, probeert in zijn beste Brugs terug te groeten, maar het geschraap bezorgt de man schijnbaar vertigo. Hij ruimt baan. ‘Ik barst niet van de vrolijkheid, ik mis daartoe de fut’, zingt hij wel eens, maar de Raymond die we in Brugge treffen is in een welhaast jolige bui. De zon schijnt, hij heeft zijn mooiste trainingspak aangetrokken om straks te gaan tennissen, het Simon Stevinplein geurt naar oliebollen en op de kindermolen zwaait een kleuter met de flosj. ‘Stijn, kijk! Lekkere meiden!’ roept hij uit, maar net als wij ziet Stijn (28) alleen schoolmeisjes van dertien. Samen met Stijn, né Stijn Vandeputte en sinds zijn debuut Euphoric tot funkmeister van Vlaanderen gebombardeerd, deelt hij niet alleen een neus voor oestrogeen. ‘Stijn en ik hebben iets geks gemeen’, schreeuwt hij boven K3 uit. ‘In 1974 speelde ik in de Beursschouwburg. “Kijk daar, Mick Jagger!”, riep iemand. Ik moet eraan toevoegen dat ik toen veel haar had en op het podium rusteloos heen en weer holde. En daarnet vertelde Stijn me dat hij dat óók heeft voorgehad.’ Meer dan eens zelfs. Stijn: ‘De laatste keer was in Namen. Iemand probeerde me ervan te overtuigen dat ik Mick Jagger was. Het lukte haar bijna.’ Van het Groenewoud trekt de rits van zijn trainingsvest wat hoger dicht, kijkt recht in de zon en lacht. ‘Er kan maar één conclusie zijn: wij zijn Mick Jagger.’

Ik wil de grootste zijn / Ik wil de knapste zijn / Ik wil altijd de mooiste zijn / Ik wil de Grötste haben (Ik wil de grootste zijn, Ik doe niet mee, 1975)

Raymond, je bent net 55 geworden en je krijgt een Lifetime Achievement Award. Hadden ze je niet net zo goed een pot chrysanten kunnen geven?

Raymond van het Groenewoud: Ja, of een pot Kwatta, of niets. Allemaal goed. Eerst zei ik onvervaard dat ik ‘m niet wou. Na enig peinzen dacht ik: ‘Ik ben een lafaard’. En toen heb ik de prijs toch aangenomen. Als ik merk dat nee langer duurt dan ja, zeg ik doorgaans toch maar ja. ( Gespeeld geaffecteerd in de microfoon) Toen ik zag dat ik daarmee in de voetsporen van mensen als Johan Verminnen en Arno zou treden, besefte ik dat het een ernstige zaak was. Ik ben trots op deze verwezenlijking.

Stijn, jij was genomineerd in liefst drie categorieën. Op welke award had je het meest je zinnen gezet?

Stijn Vandeputte: In de categorie Focus was Gabriel Rios mijn grote favoriet: Ghostboy zit geregeld in mijn cd-speler. Van de kandidaten in de categorie Dance kende ik alleen Ultrasonic 7. Ik ben 4T4 eens tegengekomen in een schitterende club in Spanje. Ik ben blij dat de award voor één keer niet naar Buscemi gaat. Alle respect voor hem, daar niet van, maar hij is niet de enige in Vlaanderen. Eigenlijk was ik het meest trots op mijn nominatie voor beste live-act. Dat is wat ik het liefste doe, en op mijn eentje is het niet gemakkelijk. Ook voor boekingsagenten was het lange tijd niet evident dat ik helemaal alleen kwam optreden. ‘Waarom is hij zo duur als hij alleen komt? En waarom heeft hij meer sporen op de mengtafel nodig dan een doorsnee liveband?’ Het doet me plezier dat mensen me als een live-act erkennen. Het idee dat Stijn een deejay is, begint eindelijk weg te ebben.

Denk je dat het in 1972 gemakkelijker was om als muzikant te debuteren, of net niet?

Raymond: Ik denk dat alles altijd hetzelfde blijft. Het is moeilijk om aan de bak te komen omdat niemand op je zit te wachten, punt. Dat is altijd zo geweest en dat zal altijd zo zijn. Je beseft al snel dat je iets zult moeten verzinnen om de aandacht te trekken. Voor je ’t weet, sta je te roepen omdat je beseft dat het niet volstaat om thuis tevreden te zeggen: ‘Dit werkstukje heb ik mooi afgerond’. Ferre Grignard belde de kranten op en ging bij wijze van promotie zelfs op de tramsporen liggen.

Stijn: Ik ben me er vrij snel van bewust geworden dat niemand op me zat te wachten. De gedachte blijft door je hoofd spoken, al is het me gelukkig nog niet overkomen dat er niemand kwam opdagen voor een concert.

Raymond: Ik zat indertijd nog in het romantische schuitje dat ik met mijn muziek niets verdiende maar desondanks niets anders wou doen. Op zulke momenten vraag je je al eens wanhopig af wat je in godsnaam moet aanvangen om te overleven. Je weet dat er maar twee mogelijkheden zijn: ofwel breek je door met wat je het liefste doet, ofwel moet je er de brui aan geven, je gitaar verkopen en trouwen.

Het is bijna het tweede geworden. Knack-journalist Piet Piryns heeft je ooit bezworen dat je je tot je piano moest beperken; hij zou wel zingen.

Raymond: Nu je ’t zegt. Dat moet omstreeks 1970 geweest zijn. We werkten samen voor Dagboek, een satirisch radioprogramma op de BRT. Of hij zelf wou zingen, weet ik niet meer, maar hij probeerde me in elk geval naar mijn instrument toe te duwen.

Als ik hier in die tent sta / En het bier ruikt overal / En buiten ligt de kots / ’t Is zo plezant een boerenbal (Bierfeesten, Ik doe niet mee, 1975)

Op je website schrijf je: ‘Ik denk dat het mooi is geweest, die never-ending tour. Nog één jaar, en dan, dan!…’ Wel, wat dan?

Raymond: Mijn never-ending tour is al bezig sinds 1984, en daarvoor was hij ook al never-ending, met een pauze van drie jaar. Ik vind het genoeg. Bovendien doe ik nu vier dingen door elkaar – een theatertournee, rock in de jeugdhuizen, caféoptredens, en een programma met een strijkersensemble. Vanaf nu wil ik échte tournees gaan doen met lange tussenpozen om de boel rustig te kunnen bekijken. Ik wil niet langer altijd onmiddellijk oproepbaar te zijn.

Je hebt gespeeld in Aalst, Peutie, Zwevezele en Genoelselderen, maar ook in Maleisië, Thailand en Singapore. Heeft dat zin als Nederlandstalig artiest?

Raymond: Wij hadden er in elk geval zin in, maar of het zin heeft om daar te gaan spelen? Ach, als je achteraf de brieven leest van geëxpatrieerden die hun geld samen legden en dan met het klamme zweet zaten in de hoop dat het een plezante avond zou worden, dan weet je dat het zin had, ja. Voor ons is de zin natuurlijk dat we in één moeite met vakantie zijn. Er is niets mis mee om naar Zwevezele te rijden maar geef toe dat het exotischer is om te spelen op de 27e verdieping van een toren in Bangkok… voor er een aardbeving was.

Stijn, jij speelt met je debuutplaat meteen in Parijs en Berlijn, al lijkt jouw tournee in Slovenië sterk op een Oostblokversie van Peutie.

Stijn: Het was eens iets anders. Mijn cd was net uit, en samen met mijn vriendin, mijn booker en mijn geluidsman ben ik op een bus gesprongen en naar Slovenië en Kroatië gereden. Ik wou zien of mijn muziek daar zou werken, en dat deed ze. Eigenlijk maakt het me niet uit waar ik speel, of het nu Spanje of Zuid-Afrika is.

Raymond besliste in 1964 om geen profvoetballer maar Beatle te worden. Hoe zat het met jou?

Stijn: Ik wou kok worden, en ik denk dat ik er nog altijd niet ver af zit. Afgelopen jaar heb ik met mijn cheque van Sabam een tweedehands Smeg-fornuis gekocht. Uiteindelijk ben ik geen kok geworden, maar ik denk dat mijn manier van muziek maken veel weg heeft van koken. Een snuifje van dit, niet te veel van dat… Het is een oefening in doseren.

‘k Zou willen spreken met een eigen stem / Nu ik geen 19 meer ben (Een eigen stem, De minister van Ruimtelijke Ordening, 1994)

‘Het heeft me jaren gekost om te leren zingen als John Hiatt’, zei John Hiatt. Hebben jullie een moment gehad waarop je merkte dat je een eigen geluid had?

Stijn: Ik heb in verschillende groepjes gezeten, en telkens was het miserie om af te spreken. Er is altijd wel iemand die niet kan repeteren. Ik werd het beu maar ik wou blijven zingen. Op dat moment heb ik voor de meest volgzame muzikanten gekozen: degene die je in de prise steekt, en waar een aan/uit-knop aan zit (lacht). Ik heb er nooit bewust voor gekozen om ‘elektronisch muzikant’ te worden. Plots was ik het.

Raymond: Ik heb er nooit bij stilgestaan. Ik beleef er ook weinig plezier aan om mezelf ergens verdwaald te horen uit een luidspreker. De uitspraak van John Hiatt doet me denken aan Lou Reed, die zei: ‘Niemand kan Lou Reed beter spelen dan Lou Reed.’ Ik kan alleen hopen dat ik mezelf goed speel.

Hebben jullie nog helden?

Stijn: Ik surf nog geregeld naar de website van Prince om te zien waar hij mee bezig is. Naarmate je zelf meer dingen doet waar je vroeger naar opkeek, verandert de idolatrie in een gezondere appreciatie, omdat je weet hoe ze sommige dingen doen.

Raymond: Ik probeer me daarvan af te houden. Al ben ik na een concert van Prince buitengegaan met iets wat ik voor het gemak respect zal noemen. Als er één mens is die zich professioneel mag noemen – een woord dat ik doorgaans haat – dan is hij het wel. Voor mij is het belangrijkste bij een concert van Prince de herkenning dat er hard gewerkt is.

Maar uiteindelijk moet je de jongen van negentien in jezelf op kot sturen?

Raymond: Dat wil je natuurlijk niet, maar het overkomt je. En op het eind van de rit zoek je alles bij jezelf in plaats van bij je idolen. In de idolatrie wil je meer weten en dichterbij komen, terwijl die artiesten hun product presenteren zonder zichzelf daar bij te schenken. In veel gevallen ook omdat er niet bijster veel te schenken valt. En ja, als je die ontnuchtering zoekt, zul je ze krijgen. Ik koester mijn helden vooral om in de gewenste stemming te komen. Met een liedje van Chet Baker, bijvoorbeeld. Sinds eergisteren heb ik er trouwens een nieuwe held bij: Gustave Flaubert! Stafke! Het kluizenaarsgevoel in zijn werk bevalt me – ik woon niet per toeval in Brugge. Noem mij maar de Howard Hughes van de Vlaamse rock: als er een bed is, ben ik tevreden. Ik heb nog net geen opengereten rug van het liggen.

Stijn: Raymond heeft beloofd dat hij me zal inwijden in Flaubert. ( Met angst in de ogen) En in Gerard Reve.

Raymond: Ik knutsel aan een liedje met als werktitel ‘Ik zou liegen als ik de waarheid sprak’. Deze week nam ik op goed geluk een boek van een stapel – de brieven van Flaubert. Het viel open op bladzijde 60 en halverwege de pagina stond: ‘Wie bewijst, liegt’. Dat vond ik ontzettend akelig. Daarna stond er: ‘Alleen God kent het begin en het einde. De mens kent alleen het midden.’ Tja. Dan ben ik weer zoet voor een paar dagen. ’t Is een harde, die Staf.

Schrijvers van de schoonheid, schrijvers van de troep. Het woord is aan de bakker, de bakker om de hoek (Koffie en brood, Een jongen uit Schaarbeek, 2001)

Op je website noem je jezelf ‘de muzikale teksthopman’. Loopt die reputatie van Dichter des Vaderlands je muzikaal nooit voor de voeten?

Raymond: Nee, ik blijf mijn eigenheid uit mijn teksten puren. Ik heb er nog nooit over nagedacht hoe ik een tekst zou moeten maken, maar bij muziek ligt dat anders. Ik hoor iets, vind het leuk en beslis dat het fijn zou zijn om ook zo’n muziekje in mijn bestand te hebben, waarbij ik uiteraard verwijs naar een voorbeeld. Maar ik weet goed dat er een deuntje moet zijn om een lied te doen slagen. Wat fluit de slagersjongen op zijn fiets? – dát is het criterium. Je tekst kan dan wel mooi op rijm staan, maar je riskeert dat de melodie zich slaafs zal moeten onderwerpen. En ook dat is weer Flaubert, hé. Je hebt twee werelden: de ene waarin je werkt en dicteert dat de zaken zo en niet anders zullen gebeuren, en de wereld van de confrontatie. En die confrontatie wil hij niet. Hij wil schrijven en voor zijn part arm zijn, als het er maar op staat zoals hij het wou.

In het gros van de dance zijn de teksten wel erg rudimentair. Stoort dat jullie?

Stijn: Soms is het bijna ondraaglijk. ‘ Put your ass on my face, I love the way your pussy tastes. Wiggle, wiggle!‘ Tja… Het blijft hangen, maar daar houdt het ook mee op. Ik durf niet te zeggen dat ik veel verder kom dan dat, maar in Wiezeddegij heb ik toch geprobeerd om een soort paranoia op te wekken. En toch zijn er songs die er met een paar woorden pats op zitten. Neem nu Cha cha cha van Raymond. Wat onthoud je daarvan? ‘ Pa para pa para pa, oe!‘ Die ‘oe!’ is zo herkenbaar; elke man of vrouw heeft vroeg of laat zo’n ‘oe-gevoel’. Veel liever dat dan rocknummers vol parabels die nergens op slaan.

Raymond: Slogans zijn levensbelangrijk. Het is ook maar wat het is, die gasten pretenderen ook niets meer. Nee, dan heb ik meer last van de link tussen rock en credibility. Dat mensen blijven geloven dat je geloofwaardigheid afhangt van het rockgehalte van wat je doet.

Stijn: Ai, dan zou ik zwaar gezjost zijn.

Raymond: Ik kan mezelf kwellen met die gedachte. Ik kan moeilijke momenten doormaken bij het besef dat er een Tom Waits bestaat, en dat er ook een publiek bestaat dat denkt dat dat allemaal echt is.

Habbahabbahoekhoek / Neemt u al mijn kazen mee / Habbahabbahoekhoek / Mijn kazen en mijn smeerpaté (Habba habba hoek hoek, Habba!, 1985)

Voor het Canvas-publiek ben je wat Elio di Rupo is voor Wallonië. Toch kun je het soms niet laten om je eigen standbeeld van zijn sokkel te trekken.

Raymond: Het is niet zo raar dat er van alles in een mens huist, dacht ik. Maar inderdaad, soms wordt het mij droef te moede na twintig-dertig nummers met een proper begin, midden en einde, en kan ik het niet laten om met kazen en smeerpaté te gaan gooien. Het geeft me frisse lucht.

Stijn: Op De Nachten heb ik voor het eerst een gelijkaardige drang gevoeld. Noem het de kust-allemaal-mijn-botten-reflex. Ik wou songs als Pussy on My Mind eens heel anders brengen, met een ongewone blazerssectie, een gitaar en een rustige Fender Rhodes, meer niet. Ook een nummer als Ziek past helemaal in die mentaliteit. Het gaat over mensen die alleen naar elektro luisteren en in hokjes denken, terwijl ik dat zelf jarenlang heb gedaan. Het lijkt me belangrijk dat je jezelf op tijd onderuithaalt.

Klinkt vreemd uit de mond van iemand die een arrogant ventje heet te zijn.

Stijn: Weet ik. Ik bén arrogant. Niet in het café mag ik hopen, maar op een podium zonder twijfel. Je bent ontzettend kwetsbaar als je daar alleen staat, bijna als een leraar voor een klas. ( Met uitgestreken gezicht) Ik daag alle one-man-bands in België uit om mij te verslaan of mij te doen opkijken van wat ze doen. Kom maar op! Als ik de kans krijg, grijp ik ze. Op De Nachten kreeg ik te horen dat ik die blazers héél stevig in mijn greep had. Wel, dat is voor mij genieten. Toen ik als kind in de opera Verdi zong, en ik keek die volle orkestbak in die me ondersteunde… Ik wil het geen machtswellust noemen, het is veeleer het gevoel dat je iets doet dat helemaal is zoals het hoort.

Raymond: Dát is het. Anderzijds heb ik ook graag mannen rond me van wie ik weet dat ik ze maar de akkoordenschema’s hoef voor te leggen en dat het wel zal lukken. Maar ook in mij schuilt een schoolmeester in dienst van het visioen. Ik vind het erg om dat te zijn. Er bestaan video-opnames van repetities waarop te zien is wat voor een etter ik ben. ‘Nee, zo niet’, hoorde ik mezelf letterlijk zeggen. ( Hoofdschuddend) Jongens toch, het is te erg…

Vanwaar die plotse bescheidenheid? In ‘Vrij Nederland’ gaf je koudweg toe dat je thuishoorde tussen Bob Dylan en Leonard Cohen.

Raymond: Ik weet het ook wel, muziek is geen sporttak. Daar is ze te complex voor. Maar waarom zou ik per definitie een trapje lager staan? Laat ik het zo zeggen: ik zou het niet erg vinden om met die heren op één affiche te staan.

Linda dweept met Wittgenstein, met Hegel en Adorno. En ik, ik ben een arme man, ik kijk naar harde porno (Harde porno, Tot morgen, 1998)

Van zelfdestructie naar hormonen is een kleine stap. ‘Ik zou je graag verwennen met mijn tamp recht in je reet’, zing je in ‘Je t’ aime’. Het VRT-journaal ziet er plots helemaal anders uit.

Raymond: ( lacht onbedaarlijk) Ik weet echt niet waarover je het hebt. (Onlangs ‘outte’ Raymond van het Groenewoud zich in ‘De Laatste Show’ als vriend van nieuwslezeres Sigrid Spruyt. )

De verstilling rukt steeds verder op in je werk, maar als je in je teksten sekst, ben je steeds explicieter.

Raymond: Dat is omdat ik een Don Quichot ben die altijd weer ten strijde trekt tegen onrechtvaardigheid. Als twintig op twintig BV’s beweren dat ze niets met porno hebben, dan weet ik dat dat statistisch niet klopt. En dan kom ik maar uit mijn kast. Ik kan je verzekeren: als ik Harde porno op een bedrijfsfeestje speel, vinden ze het allemaal fantastisch, en in een theater voel je plots de beklemming. Heel recent had ik plots weer de drang om het grote geluksgevoel nog maar eens te formuleren. Ik vind dat het in elkaar verdwijnen een fenomeen is waar je even bij stil kunt staan. Is het niet logisch dat je daar liever een liedje over maakt dan over een aardbeving?

Stijn, jij zingt voor volle zalen ‘I want to lick your skirt off’. Word je in volle hanigheid nooit overvallen door gêne?

Stijn: Op een podium is gêne me totaal vreemd. Alleen gaan sommige mensen wel erg ver. Blijkbaar gaan ze zodanig op in je muziek dat ze ervan uitgaan dat je ook na het concert één brok seks bent.

Raymond: Je laat die gêne los. Misschien is dat wel een voordeel van het ouder worden, dat je al dat soort dingen leert relativeren. Laat het duidelijk zijn: net als Amadeus hou ik van pies en kak en neuken. Maar als je me nu wil excuseren, ik moet gaan tennissen.

Bart Cornand

Raymond

‘Waarom zou ik een trapje lager staan dan Dylan en Cohen? Laat ik het zo zeggen: ik zou het niet erg vinden om met die heren één affiche te DELEN.’

Stijn

‘Ik daag alle one-man-bands in België uit om mij te verslaan of mij te doen opkijken van wat ze doen. Kom maar op!’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content