Wie kent mij nog?

Het waren korte, eenvoudige filmpjes, nauwelijks zeven minuten lang, weggedrukt in de luwe uren van de avond, lang na primetime, dus kon je je afvragen: wie zou hiernaar kijken? Al helemaal omdat niemand de vijf mensen die voor de camera zaten kende. Letterlijk niemand. Dit waren mensen die zo eenzaam waren dat een van hen op de twee foto’s die op de buffetkast stonden een bordkartonnen hostess en een levende mascotte omarmde. Het waren de enige wezens geweest die in de buurt van iets menselijks kwamen die zich niet hadden weggehaast toen de 46-jarige Harold van Tien hen had aangesproken. De ene omdat ze van karton was, de andere omdat hij betaald werd om zijn harige poot over de schouder van medemensen te gooien.

Wie kent mij nog? bewijst dat eenzaamheid als een historische verontreiniging is: je hebt een samenleving nodig om ze weg te poetsen.

Praten met gewone mensen deed hij nog zelden, vertelde Harold vanuit de sofa in zijn appartement, omdat het wel duidelijk was dat ze het liever niet voerden, zo’n onverwacht gesprek met een onbekende man. Of hij ooit een vriend had gehad, vroeg de interviewer. ‘Toch wel’, antwoordde Harold. ‘In de lagere school.’ Sindsdien nooit meer. Dat zijn vele jaren zonder vrienden. Op Facebook had hij er wel. Twee. Maar die kon hij moeilijk vrienden noemen. Hij had ze nog nooit ontmoet en hij zou ze ook nooit ontmoeten. Facebook, zo had hij geleerd, was een planeet op zich, niet te verwarren met de echte wereld. De ene keer dat hij het geprobeerd had, iemand op Facebook overhalen om met hem iets te gaan drinken, had dat contact hem prompt ontvriend. Dus, nee, hij zou zich niet nog een keer laten verleiden.

Geen wonder dat er dagen waren waarop hij zich afvroeg: ‘Wat doe ik hier nog?’

Het was een vraag die alle vijf de mensen kenden. De vraag naar de eigen overbodigheid. De vraag naar de zin van een leven dat niet gedeeld kan worden. De vraag ook naar de contactloze zones die onzichtbaar door onze straten lopen. Want is het niet vreemd dat alle vijf die mensen in een appartementsgebouw woonden, dat ze bij wijze van spreken maar een gat in vloer, plafond of muur moesten boren om iemand aan te raken? Terwijl de 83-jarige Walter met zijn pijp in de mond en verrekijker voor de ogen voor het raam zat, zag je zijn buurvrouw amper twee meter verder door haar woonkamer scharrelen. Zo dichtbij en toch zo veraf.

Er waren niet altijd redenen te ontdekken voor de eenzaamheid waarin ze beland waren. Harold omschreef zich als te traag voor deze wereld, bij Daan was het gebeurd na het overlijden van zijn vrouw en Walter was ‘een beetje een homo’. Hij had vrienden gehad, maar wat hij echt wilde, had hij steeds weer moeten wegdrukken. Nu beet hij iedere ochtend als hij zijn ogen opende door het zuurste moment van de dag: die eerste minuten waarin hij besefte dat hij er nog was, dat er weer een dag klaarstond om door te komen. ‘Ik kan dood neervallen’, zei hij zonder verpinken, ‘en dan kan het drie dagen duren voor iemand het merkt.’

De interviewer putte zich niet uit in relativerende commentaren. We wisten allemaal dat het zelfs langer dan drie dagen kon duren. Wie dat wilde, kon op de website wiekentmijnog.nl laten weten of hij een van de vijf kende. Ik vroeg me af: wat doe je dan, met zo’n geest uit het verleden die plots voor de deur staat? Eenzaamheid, besefte ik, is als historische verontreiniging: je hebt een samenleving nodig om ze weg te poetsen.

25-28/9, NPO 2, terugkijken kan via npo.nl ***

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content