Who Is America?

In een wereld waarin de werkelijkheid steeds vaker getackled wordt door de fictie, zijn het harde tijden voor satire. Als de president een clown is, welke vacature moet de professionele clown dan invullen?

In Who Is America? probeert Sacha Baron Cohen, die u zich vooral herinnert als Ali G en Borat, het met het recept dat hij het beste kent: de extreme uitvergroting. Geholpen door voorhoofdverlengingen, neusprothesen, valse tanden, gekleurde lenzen, pruiken en silicoonbuiken boetseert hij uiteenlopende types die de groeiende polarisering in de Verenigde Staten moeten uitbeelden.

Er is Billy Wayne Ruddick Jr., rolstoelpatiënt en aanhanger van alt-right complottheorieën; Erran Morad, de radicaliseringsexpert en terreurbestrijder die ‘nooit bij de Mossad was’, en de extreme liberal Dr. Nira Cain-N’Degeocello. Die laatste omschrijft zichzelf als cisgender en fietst met een roze pussy hat op zijn veel te hoge voorhoofd door de verdeelde staten van Amerika om de andere kant niet langer te beschuldigen, maar te begrijpen. Wat drijft die kiezers, wil men ook hier na iedere overwinning van extreemrechts graag weten. Meestal is dat racisme, een irrationele oerreflex waar men best zo weinig mogelijk begrip voor opbrengt als men er maatschappelijk op vooruit wil gaan.

Om dezer dagen in de VS satire te maken moet je veel verder reiken dan wat voor de hand ligt. Daarin slaagt Who Is America? te weinig.

In aflevering twee stond N’Degeocello in een vergaderzaal in Arizona om een groep inwoners warm te maken voor de bouw van een moskee. Jullie stad, kregen de mensen te horen, is uitgekozen als nieuwe vestigingsplaats voor een groeiende economische sector: het moslimtoerisme.

Het was een van de betere momenten uit Who Is America? Vooral omdat Cohen erin slaagde van zijn typetje de meest gewone mens in de zaal te maken. Hoe harder N’Degeocello zijn best deed om de burgerparticipatie omtrent de nieuwe moskee aan te moedigen, hoe minder moeite de zaal deed om een schijn van fatsoen op te houden. ‘Nu begrijp ik waarom we geen geweren mochten meebrengen’, riep een van de rood aangelopen blanke mannen vanaf de achterste rij. Wie zich afvraagt wat het effect is van de bouwaankondiging van een moskee op het stemgedrag van een stad, kreeg hier alvast een voorsmaakje. Maar ook: in tijden van extremen moet satire het van de normaliteit hebben, leek het wel.

Cohen is bijzonder slecht in normaliteit. Hij etaleert liever de waanzinnige dwaasheid van de types die hij creëerde dan van de mensen die hij confronteert. In een interview met de van seksueel wangedrag beschuldigde Roy Moore, haalde Erran Morad zijn pedofiliedetector boven die natuurlijk luidkeels piepte toen Morad hem in de buurt van het geslacht van Moore hield. Moore gaf geen krimp, lachte minzaam en zette zich zo boven de grap waarvan hij het onderwerp was.

Om dezer dagen in de VS satire te maken kun je niet tevreden zijn met wat voor de hand ligt. Je moet veel verder reiken. Daarin slaagt Cohen te weinig. Hij bevestigt vooral wat we al weten en brengt het vooral extremer in beeld. Zoals met het driekoppige mannenclubje John, Jack en Joe, dat Morad leert hoe ze illegale Mexicanen uit hun verstopplaatsen kunnen lokken. Door een quinceanera te organiseren, suggereert hij, een feestje voor een zestienjarig meisje, en dat aan te kondigen met pussy en Rohypnol for free. Natuurlijk zit je hoofdschuddend te kijken naar Jack die zich in een roze jurk hijst en een nepvagina ombindt. Het is niet duidelijk wat pijnlijker is. Dat deze oude man gelooft dat hij in zijn carnavalsoutfit een geloofwaardige zestienjarige is en dat Mexicanen niet meer zijn dan verkrachters van jonge meisjes, of dat dat alles ons niet eens zo hard verbaast?

*** Canvas, 19/10, 21.20

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content