WHILE HIS SITAR GENTLY WEEPS…

Wie vereeuwigd wordt in een documentaire van Martin Scorsese, mag zeggen dat hij iets betekend heeft. Na The Band in The Last Waltz en Bob Dylan in No Direction Home krijgt nu ook George Harrison tien jaar na zijn dood een ultiem portret met Living in the Material World. Het leven van de Stille Beatle in vijf bedrijven.

DE GITARIST

Verbazing alom toen Frank Sinatra in 1970 zijn eigen versie van Something opnam. Ol’ Blue Eyes, de crooner die geen gelegenheid liet voorbijgaan om zich neerbuigend uit te laten over moderne pop- en rockmuziek, coverde uitgerekend een nummer van The Beatles. En er gingen nog meer wenkbrauwen de hoogte in, want tijdens een concert noemde hij Something ook nog eens onomwonden ’the greatest love song ever written, en bijgevolg het beste nummer dat Lennon & McCartney ooit samen geschreven hebben.’

Het zegt veel, zo niet alles over de criminele onderwaardering die George Harrison als Beatle te beurt viel. Something was natuurlijk zíjn song. Net zoals Taxman, While My Guitar Gently Weeps en Here Comes The Sun zijn songs waren. Maar die kennis sijpelde zelfs bij veel Beatlesfans pas jaren na hun split voorzichtig door. Want The Beatles: waren dat niet vooral John Lennon en Paul McCartney, enkel voor de groepsfoto’s aangevuld met een malle drummer die aldoor gekke bekken trok en dat verlegen, schriele knaapje hoe-heet-hij-ook-alweer?

George Harrison dus, behalve occasioneel songleverancier ook leadgitarist van de groep. Alleen: hij speelde eerste gitaar, maar tweede viool. Een ondankbare rol die Keith Richards maar al te goed herkent. ‘George en ik hadden een onuitgesproken verbond’, zei hij na Harrisons dood in Rolling Stone. ‘We hadden het gevoel dat we allebei dezelfde rol speelden – hij bij de Beatles, ik bij de Stones. We maakten er weleens grapjes over, zo van: wat zouden ze zonder ons moeten beginnen?’

Precies, wat hadden The Beatles zonder hem moeten beginnen? Zijn gitaarwerk heeft op zowat elke klassieker van de groep een onuitwisbare stempel gedrukt. Het rinkelende openingsakkoord van A Hard Day’s Night, de snedige riff van Drive My Car, de fills in Help!, de rollende lick in Nowhere Man, de riedel die je van bij de eerste seconde Ticket To Ride binnensleurt: allemaal courtesy of George Harrison. In Rolling Stone’s lijst van 100 Greatest Guitarists of All Time neemt hij de 21e plaats in. Zijn stijl was onmiskenbaar beïnvloed door Chuck Berry, Bo Diddley en zijn grote held Carl Perkins, al klonk er evengoed een grote liefde voor folk, country en bluesy slidegitaar in door.

Maar terwijl Keef zich ook vandaag nog tijdens elk concert in de kijker speelt met de riff van Start Me Up of Satisfaction, kneep Harrison zijn twintigsecondensolo’s haast verontschuldigend uit z’n gitaar. Hij werd niet voor niets de Stille Beatle genoemd: Harrison vertoefde bescheiden op de achtergrond, maar werd ook geregeld het decor in geduwd. Als snarendrijver, en zeker ook als songschrijver.

Tot halverwege de jaren 60 werd hij door de tandem Lennon/McCartney genadeloos uit het wiel gereden, maar zijn auteursrechtelijke aandeel nam wel zienderogen toe. Vanaf Help! leverde hij op elke plaat gemiddeld twee composities, en uiteindelijk ook een single. Want wogen instant classics als Taxman, I Want To Tell You of zelfs While My Guitar Gently Weeps volgens Lennon en McCartney te licht voor de hitparade, dan kreeg hij met Something eerherstel. Meer nog: na de opnames van Abbey Road gaven beide aanvoerders ruiterlijk toe dat Harrison met Something en Here Comes The Sun veruit de beste songs van de plaat geschreven had.

Alleen: tegen die tijd was het al 1969 en een paar maanden later waren The Beatles gesplit. Geen wonder dat Harrison, surfend op een creative high en beschikkend over stápels onuitgebrachte songs, als eerste een eigen plaat uitbracht. Pardon, een driedubbele plaat. Met All Things Must Pass zette Sjors zich meteen op de kaart als soloartiest, al bleef hij ook een veelgevraagd sessiemuzikant. Zijn diensten werden onder meer ingeroepen door Harry Nilsson, Bob Dylan, Paul Simon, Tom Petty, Mick Fleetwood, Bill Wyman, ELO en ondanks persoonlijke strubbelingen ook door John Lennon, Paul McCartney en die malle drummer met z’n gekke bekken uit Liverpool. Met Frank Sinatra zijn geen samenwerkingen bekend.

DE SPIRITUALIST

Na All Things Must Pass nam zijn creatieve output gevoelig af en daarmee ook zijn succes. Behoudens zijn kortstondige comeback met Traveling Wilburys – ’s mans gelegenheidsband met Bob Dylan, Roy Orbison, Tom Petty en Jeff Lynne – deemsterde Harrison als publieke figuur weg naar waar hij altijd al het liefst verbleven had: de achtergrond. En terwijl de aandacht voor zijn muziek verslapte, raakte een ander aspect almaar meer belicht en – helaas – ook met sarcasme en ironie bijgelicht: zijn curieuze, wat excentrieke fascinatie voor India en het hindoeïsme.

De media mochten zich vaak vrolijk maken over ’s mans geestelijk-religieuze leven, in tegenstelling tot andere artiesten was Harrison geen esoterische trendhopper die zomaar wat rondscharrelde op de spirituele supermarkt. Nee, sinds David Crosby hem de weg wees naar Ravi Shankar, heeft de Indiase cultuur hem nooit losgelaten. Hij werd een trouwe volgeling van de Maharishi Mahesh Yogi, leerde sitar spelen, werd vegetariër en begon als een gek te mediteren. Met I Me Mine nam hij als Beatle al afstand van overdreven individualisme, op Living In The Material World zwoer hij alle materialisme af en in My Sweet Lord bezong hij ongegeneerd de zegeningen van Krishna.

Dat het Harrison menens was met het hindoeïsme, bewees zijn wilsbeschikking: daarin stond gestipuleerd dat zijn as in de Ganges diende uitgestrooid. Het hield het satirische blad Charlie Hebdo in 2001 niet tegen om te schrijven dat Harrison ontegensprekelijk was bezweken aan een hersentumor, ‘aangezien hij is overleden terwijl hij naar muziek van Hare Krishna luisterde’.

DE ALTRUÏST

‘George was de meest zachtaardige mens die ik ken’, zei Tom Petty na Harrisons dood. ‘Hij nam nooit afscheid zonder je eerst een paar minuten te knuffelen en je uitgebreid te zeggen hoe graag hij je wel zag.’ Sjors zag niet alleen zijn vrienden graag, hij zag de wereld graag – al blijft het onduidelijk in hoeverre zijn meer dan medicinale gebruik van marihuana daar voor iets tussen zat.

Als hij zijn liefde voor de natuur niet al tuinierend stond te verzinnebeelden op zijn honderdvijftigduizend vierkante meter grote landgoed, dan riep hij wel een of ander rampenfonds in het leven of organiseerde hij een benefiet om de nood van een humanitaire catastrofe te lenigen. Zo zette hij in 1971 The Concert For Bangladesh op, een tweedaags festival in Madison Square Garden in New York voor de slachtoffers van de bevrijdingsstrijd in Bangladesh. En richtte hij onder de koepel van Unicef het George Harrison Humanitarian Fund op.

Maar je zult het altijd zien: precies die edelmoedigheid maakte van Harrison een gemakkelijke prooi voor oplichters. Neem alleen al manager Allen Klein: nadat hij hem en de andere Beatles net voor de split nog gauw was komen leegplukken, ging hij met een deel van de opbrengst van The Concert For Bangladesh aan de haal. En toen Harrison na de release van All Things Must Pass van plagiaat beschuldigd werd – My Sweet Lord lijkt inderdaad verdacht veel op He’s So Fine van The Chiffons – kocht Klein doodleuk het bewuste labeltje op, zodat hij zelf Harrisons schuldeiser werd.

En trouwens, hoe altruïstisch moet je zijn om je beste vriend ervandoor te laten gaan met je bloedeigen vrouw en dat nog oké te vinden ook? Al in 1970 schreef Eric Clapton zijn pensioennummer Layla als een open liefdesbrief aan Harrisons echtgenote Patti Boyd. Toen zij en George vier jaar later uit elkaar gingen, liep ze recht in de armen van Clapton, met wie ze in 1976 nog hertrouwde ook. Good old Sjors kon ermee lachen en noemt Eric Clapton sindsdien zijn ‘husband-in-law’.

DE FATALIST

Maar hoe zachtaardig en naïef hij ook kon zijn, voor een bepaald type mensen was hij zijn leven lang beducht: geob- sedeerde fans, stalkers en andere weirdo’s. Zijn grootste vrees was om te worden aangevallen door een dolgedraaide Beatlesfreak, zijn ergste nachtmerrie om daarbij ook nog eens verwond of – Krishna verhoede het – vermoord te worden. Dat was al zo vóór de moord op John Lennon, maar het werd nadien alleen maar erger.

Hij nam draconische veiligheidsmaatregelen en verbouwde zijn victoriaanse kasteel in Henley-on-Thames tot een versterkte burcht. Rond het landgoed trok hij een metershoge muur op met verspreid over de hele lengte in verschillende talen het opschrift ‘Private: Keep out!’

Het mocht niet baten, want in december 1999 gebeurde het schijnbaar onmogelijke. De 33-jarige Michael Abram uit Liverpool, net afgekickt van de heroïne en psychotisch, wist zich in de nacht van 29 op 30 december toegang te verschaffen tot Harrisons hoogbeveiligde mansion. Hij is al meer dan een uur door het honderdtwintig kamers tellende huis aan het dwalen als Harrison wordt gewekt door de geur van sigarettenrook en het geluid van brekend glas. Harrison trekt op onderzoek uit, komt in zijn keuken oog in oog te staan met de inbreker en krijgt alleen nog een smekend ‘Hare Krishna! Hare Krishna!’ uit zijn strot. Abram vliegt hem naar de keel met een keukenmes en dient Harrison zeven lelijke messteken toe, waarvan één maar net zijn hart mist. Uiteindelijk weet Olivia Harrison haar man te bevrijden door de inbreker herhaaldelijk op het hoofd te slaan met een vuurpook.

De traumatische ervaring zou hem nooit meer loslaten, maar leverde hem wel een bemoedigende fax op van Tom Petty die hij zijn leven lang zou bijhouden: ‘Aren’t you glad you married a Mexican girl?’

DE HUMORIST

George Harrison was begiftigd met het talent om zichzelf met een gezonde dosis humor te relativeren. Dat moest ook wel als je als jongste Beatle op tournee in Hamburg je maagdelijkheid verliest in een hotelkamer waar de andere Beatles zich stiekem hebben verscholen en nog voor de eerste postcoïtale sigaret goed en wel is opgestoken luid joelend tevoorschijn springen om je te feliciteren.

Hij schreef bijtende songs als Taxman, maar maakte ook absurde nummers zoals Crackerbox Palace of – ten tijde van de plagiaataffaire omtrent My Sweet Lord – een zelfparodie als This Song. Hij was niet te beroerd om mee te spelen in All You Need Is Cash, de mockumentary over de fictieve band The Rutles – lees: The Beatles. En vooral: hij was de mecenas aan wie we Monty Python’sLife Of Brian te danken hebben. Toen de originele producer in de smiezen kreeg dat de film een parodie op het leven van Jezus Christus betrof en zich terugtrok, was het George Harrison die 2 miljoen pond bij elkaar harkte om de film alsnog mogelijk te maken. Eric Idle noemde het ’the world’s most expensive cinema ticket’.

Maar zelfs in het aanschijn van de dood kon er nog een laatste grapje af. Voor de liner notes van zijn laatste opname – het nummer Horse To The Water, opgenomen met Jools Holland And His Rhythm & Blues Orchestra – gaf Harrison een wel héél aparte publisher op: ‘R.I.P. Music Ltd.’ Twee maanden later was hij dood.

LIVING IN THE MATERIAL WORLD

Vanaf 9/11 uit op dvd (EONE).

DOOR VINCENT BYLOO

Voor de liner notes van zijn laatste opname gaf Harrison een heel aparte publisher op: ‘R.I.P. Music Ltd.’ Twee maanden later was hij dood.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content