‘Het was een leuke verrassing, maar ik was niet echt van mijn sokken geblazen’, zegt Alexis Jenni over zijn Prix Goncourt – hij kreeg de meest prestigieuze Franse literatuurprijs al meteen voor zijn debuut, In tijden van oorlog. ‘De euforie was er eerder al, toen ik na twintig jaar ploeteren eindelijk een uitgever vond.’

Officieel is het uitstekende In tijden van oorlog inderdaad het debuut van biologieleraar Alexis Jenni (°1963), in werkelijkheid is het de bekroning van een twintigjarige schrijverscarrière. Alleen raakten Jenni’s eerdere pennenvruchten nooit tot bij de drukker. ‘In die twintig jaar heb ik verschillende romans afgewerkt’, zegt hij. ‘Ze werden stuk voor stuk geweigerd door alle uitgevers die ik aanschreef. Waarom die manuscripten niet uitgegeven raakten? Misschien heb ik geen talent? (lacht) Ik weet het eigenlijk niet. Ik heb geprobeerd te begrijpen waarom ze niet goed genoeg waren. Ik vermoed dat ik jarenlang te hard mijn best heb gedaan een uitstekende hedendaagse schrijver te zijn. Ik wilde ultramoderne romans schrijven en daardoor waren ze waarschijnlijk ook ultrasaai. Ik ben met een totaal andere ingesteldheid aan In tijden van oorlog begonnen: deze keer wilde ik niet alleen een literaire roman schrijven, maar tezelfdertijd ook een klassieke avonturenroman. Een echte roman met echte personages. Bij mijn vorige schrijfsels was de vorm veel belangrijker dan het verhaal of de karakters. Ik voelde me nu bevrijd van die dwang om iets ‘speciaals’ te creëren.’

Ook het manuscript van In tijden van oorlog stuurde Jenni zonder veel hoop naar zijn vaste kransje uitgevers. Maar tot zijn grote verbazing werd de roman wel geaccepteerd, en dan nog wel door het grote, gerenommeerde Franse huis Gallimard. ‘Mijn geluk was onbeschrijfelijk. Ik had eindelijk gewonnen. In tijden van oorlog werd bijna meteen een succes bij het Franse publiek – vóór de uitreiking van de Goncourt waren er al 50.000 exemplaren verkocht. Sommige vrienden zeiden: ‘Alexis, je gaat de Goncourt winnen.’ Ik lachte dat weg. Eerst stond ik op de longlist. Die werd korter en korter, maar mijn naam bleef er tot op het allerlaatste op staan. Tot op het moment zelf bleef ik ongelooflijk naïef en zag ik de bekroning niet aankomen.’

In tijden van oorlog begint in januari 1991, op het moment dat de Amerikanen en hun bondgenoten voorbereidingen treffen om de Iraakse dictator Saddam Hoessein na zijn inval in Koeweit een lesje te leren. Jenni’s verteller zit in een persoonlijke crisis: hij is zijn werk in een bedrijf in Lyon spuugzat, vervalst doktersbriefjes en brengt de dagen en nachten in het bed van zijn lief door. Tussen het vrijen door volgt hij op tv de oorlog. ‘Die tv-beelden van de nachtelijke bombardementen op Bagdad staan voor altijd op mijn netvlies gebrand’, zegt Jenni. ‘In datzelfde jaar schreef ik ook mijn eerste roman die afgewezen werd. Een maand nadat de geallieerden Bagdad begonnen te bombarderen, is mijn zoon geboren. Het was een heel vreemde tijd.’

Jenni’s verteller ziet ook hoe jonge Franse soldaten afscheid van hun vrouwen nemen om in de woestijn te gaan vechten en hij raakt geïntrigeerd door de ‘moeder van alle oorlogen’. ‘Het leek alsof de eerste Golfoorlog ‘de terugkeer van de oorlog’ inluidde’, legt Jenni uit. ‘De jaren daarvoor, tijdens de Koude Oorlog, was het alsof de echte, warme oorlogen even van het schouwtoneel verdwenen waren. In de nacht van 16 op 17 januari 1991 begon het wapengekletter opnieuw. Het bijzondere was dat we de start van die oorlog live konden volgen: op onze tv-schermen leek het op een videogame. Toen werd ook voor de allereerste keer het Franse leger op tv gepresenteerd. De jaren ervoor was dat nooit mogelijk geweest, omdat het leger in Frankrijk toen totaal geen deel uitmaakte van de samenleving.’

De Golfoorlog is in het boek het opstapje voor het verhaal van de oorlogen waarin Frankrijk in de tweede helft van de twintigste eeuw verwikkeld was. Jenni doet dat aan de hand van het levensverhaal van de bejaarde schilder Victor Salagnon, die zowel in WO II vocht als in de vuile oorlogen in Indochina en Algerije. In ruil voor schilderlessen vertrouwt Salagnon de verteller toe hoe hij zich al die jaren liet meeslepen door de roes van het geweld.

ALEXIS JENNI: In Amerika is het leger onderdeel van de samenleving, in Frankrijk niet. Bij ons vormt het een compleet andere wereld, een apart instituut, met eigen wetten en regels. De mensen die er deel van uitmaken, gaan ook volledig in die wereld op. Ook nu nog is een Franse militair door gewone burgers niet makkelijk te benaderen. Die strikte scheiding tussen leger en burgerbevolking komt voort uit een soort van rancune: het lijkt wel alsof er ooit iets gebeurd is waardoor het leger zich van de rest van de Franse samenleving afgekeerd heeft.

Tijdens de Golfoorlog zag ik ‘onze jongens’ op tv verschijnen en ik vroeg me af: waar zaten ze al die jaren daarvoor? Waarom hebben ze zich zolang op hun eiland teruggetrokken? Wat is er precies gebeurd? Zo kwam ik bijna automatisch bij onze koloniale oorlogen uit.

Victor Salagnon, je hoofdpersonage, vocht in die vuile oorlogen. Is hij gebaseerd op echte koloniale soldaten?

JENNI: Tijdens de voorbereiding van mijn roman heb ik met geen enkele ex-soldaat gepraat. Achteraf wel. Ik kreeg brieven: of ze mochten langskomen. ‘Het is zo merkwaardig wat u in uw boek neergeschreven hebt’, zeiden ze. ‘U vertelt precies wat wij hebben meegemaakt. Hoe hebt u dat gedaan? Wie heeft u dat allemaal verteld?’ Niemand had me dat verteld. ‘Dat kan niet’, reageerden ze stomverbaasd. (lacht) De reacties van de lezers die het zelf hebben meegemaakt, hebben me echt diep geraakt. Dat was een illustratie van ‘de magie van de roman’.

De geschiedkundige feiten van onze oorlogen zijn bekend: die vind je in bibliotheken en op het internet. Tegen de achtergrond van die hele historische context heb ik geprobeerd te beschrijven wat gewone mensen zoals jij en ik ervaren als ze door omstandigheden in een ver land een oorlog moeten gaan uitvechten. Ik ben opgegroeid in een links milieu in Lyon waar de soldaten van het vreemdelingenlegioen die in Algerije gingen vechten, voorgesteld werden als het vuil van de straat. De mensen rondom mij klonken altijd heel categoriek: ‘Wij? Wij zouden zoiets nooit doen. We zouden weigeren om daar te gaan vechten.’ Ik vroeg me af: wat zou ik zelf doen als ik daar was? Zou ik meestappen in de gruwel? Dat was mijn vertrekpunt, en blijkbaar heb ik beschreven wat mensen van vlees en bloed er echt hebben meegemaakt. Tijdens het schrijven heb ik nooit gedacht: is het politiek verantwoord wat ik nu op papier zet? Want ook vandaag zit het debat over die koloniale oorlogen nog steeds geblokkeerd. Mijn beweegredenen waren niet een historisch werk afleveren, maar een goede, stevige literaire roman schrijven. Die supergeconcentreerde onbevangenheid heeft er op een of andere manier voor gezorgd dat ik via Victor Salagnon de rauwe realiteit van onze koloniale oorlogen heb kunnen reconstrueren.

De oorspronkelijke titel van je roman was ‘De Franse kunst van het oorlogvoeren’. Voert Frankrijk op een andere manier oorlog dan andere landen?

JENNI: Over Napoleon Bonaparte werd gezegd dat hij de belichaming was van ‘de kunst van het militaire’, met daarin impliciet de overtuiging dat hij zowat geniaal was in het oorlogvoeren. In de Chinese klassieker De kunst van het oorlogvoeren van Sun Tzu wordt uit de doeken gedaan hoe je op een ‘fatsoenlijke’, ‘verstandige’ manier ten strijde trekt en hoe je met een minimum aan verliezen de oorlog moet proberen te winnen. De Franse kunst van het oorlogvoeren staat daar diametraal tegenover. Zelfs als er geen onoverbrugbare problemen zijn, beginnen we toch nog een robbertje te vechten, want dat is in onze ogen altijd beter. Het recentste staaltje van die mentaliteit hebben we meegemaakt onder de vorige president, Nicolas Sarkozy. Toen hij in 2007 aan de macht kwam, besloot hij al vrij snel dat er een debat moest komen over de nationale identiteit. Ik vond dat compleet absurd. ‘Er zijn spanningen? Weet je wat we zullen doen? Debatteren en zo de zaken nog wat meer op de spits drijven.’ Stel je voor dat je wegens de spanningen tussen Vlamingen en Walen in Brussel een debat over de Belgische nationaliteit zou organiseren. Daarop kan iedereen dan komen vertellen wat hij slecht vindt bij de andere. Natuurlijk is er in Frankrijk een probleem met de voorsteden en met het statuut van vluchtelingen. Maar in plaats van naar oplossingen te zoeken maakte Sarkozy er op een hondsbrutale manier een politieke twist en een bokswedstrijd van. Hij goot olie op het vuur, dreef de spanningen op. De huidige president, François Hollande, heeft de verdienste dat hij de lont uit het kruitvat gehaald heeft en het heilloze pad van de ‘politieke discussie’ verlaten heeft, waardoor de spanningen wegebben. Natuurlijk blijven de sociale problemen in de voorsteden even acuut, maar de agressie is verdwenen. Nu de rust een beetje weergekeerd is, kunnen onze bewindvoerders misschien eens heel goed nadenken over hoe ze de problemen zullen oplossen.

In een Franse colère schieten en er met de botte bijl op inhakken, is typisch voor jouw landgenoten?

JENNI: Ik denk het wel. We trekken niet alleen meteen met de wapens ten strijde, maar ook met onze mond. Politici discussiëren niet met elkaar, ze proberen de totale macht te grijpen. Als iemand van rechts iets zinnigs voorstelt, schiet links dat meteen af als een idiotie, en omgekeerd gebeurt net hetzelfde. We hebben ondertussen een hele traditie opgebouwd in het beledigen van elkaar. Tijdens onze koloniale oorlogen is er ook op politiek vlak nooit over iets gepraat of gediscussieerd. Je hoorde toen steeds dezelfde dooddoener, die ook nu nog geldt: ‘We praten niet met terroristen.’ Het belangrijkste was de sterkste te zijn en die sterkte en overmacht ook voortdurend te tonen.

Van zodra de oorlog voorbij was, werd er niet teruggekeken?

JENNI: Nee. In 1962 eindigde de Algerijnse onafhankelijkheidsoorlog. President De Gaulle liet de kolonie tegen zijn zin gaan, maar de oorlog was gewoon niet meer te bekostigen: de strijd kostte te veel, op economisch, politiek en menselijk vlak. Vijf à zes miljoen mensen van verschillende pluimage hebben voor Frankrijk op een of andere manier aan die oorlog deelgenomen, dat was ongeveer 10 procent van de totale bevolking. Dat was een potentiële schat aan getuigenissen. Maar er is van overheidswege nooit een plan gemaakt om die mensen hun ervaringen te laten delen, of om er zelfs nog maar over na te denken. Van de ene dag op de andere was die oorlog voltooid verleden tijd. Onderhuids bleef hij voortleven als een massieve blok ellende. Zelfs nu weet niemand hoe je erover moet praten. In tijden van oorlog heeft die ontstoken zenuw stevig geraakt.

IN TIJDEN VAN OORLOG

Uit bij De Geus.

DOOR JAN STEVENS

Alexis Jenni

‘SARKOZY WILDE EEN DEBAT OVER DE FRANSE IDENTITEIT. STEL JE VOOR DAT JE DAT IN BELGIË ZOU DOEN. ZO DRIJF JE DE ZAKEN NOG MEER OP DE SPITS.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content