Aaa, ‘ la stronza Italia’, land waar alles – ook de val van neergeschoten rechters – eindigt op -aaa: repubblica, cosa nostra, Mafia, omertá, dottrina fascistá, bannera rossa, Brigata Rossa, bombardamento di Bologna, Forza Italia. Maar ook Holding Cinecittá en Italia Cinemaaa, of: Roma Cittá Aperta, Amore In Cittá, Sciusciá, L’Avventura, Mamma Roma, Morte A Venezia! Filmgeschiedenis die rijmt… Over dat rijmen van Italiaanse namen bestaat de leukste grap. Fellini werd ooit eens geconfronteerd met die ene kerel in heel Europa die hem maar niks vond en luidop verkondigde dat zijn films geen cent voorstelden. De maestro, geïntrigeerd door zoveel ontkenning van zijn ego, vroeg waarom hij dat dan wel vond. ‘Alle regisseurs wiens namen op -ini eindigen, zijn slechte regisseurs’, was het klare antwoord. ‘Bolognini, Rossellini, Comencini, Fellini, Zavattini, Soldini, Pasolini, noem maar op!’ Fellini begreep er geen bal van en vroeg dan maar wie hem dat had gezegd. Waarop de man kordaat repliceerde: ‘Antonini!’

Niets is zo rot als een grap moeten uitleggen, maar de clou is natuurlijk dat Antonini Antonioni moet zijn, de wat ondoorgrondelijke superregisseur die zichzelf tot taak stelde de jaren zestig onder een existentialistische loep te leggen en de menselijke conditie van universele verveling stilistisch uit te vergroten: L’Avventura (1960 ), La Notte (1961), L’Eclisse (1962) en ook Il Deserto Rosso (1964) vatten ruimte – of leegheid, hoe je ’t ook noemt – in plaats van de mensen die erin ‘bestaan’. Blow-Up, dat anno 1966 in Swinging London speelt, neemt de metafoor van de uitvergroting letterlijk. David Hemmings speelt een fotograaf die van la dolce vita geniet als was hij een van Dario Argento’s aan George Romero ontleende Zombi, maar nadat hij denkt een moord te hebben gezien, zit hij de hele dag een stuk foto uit te vergroten. Is het nu iets of is het niets? Dat is de vraag, zweert Antonioni ons. Waarna hij met enige vertraging de plas overstak en de Amerikaanse Droom eens goed wakker ging schudden. In Zabriskie Point (1970), een verbeelding van ‘de consumptie van de revolutie’, blaast hij op Pink Floyds Come in number 51, your time is UP een luxevilla op. Eerst liet hij de woorden ‘Fuck You, America’ in de lucht schrijven, maar MGM-baas Louis F. Polk zette er de schaar in.

‘De meest vervelende prent ooit gedraaid’, schreef een anonieme internetgebruiker. ‘Een grote, schots en scheef gebouwde ruïne van een film’, pende Pauline Kael helemaal fout. De koele critica kon er overigens ook flink de schaar in zetten. Over de zo geroemde naoorlogse boom van de Italiaanse film, het neorealisme, was ze doorgaans positief, maar La Terra Trema van de communistische estheet Luchino Visconti ontlokte haar dit: ‘wellicht de beste vervelende film ooit’. De neorealisten wilden de mens in zijn eenvoud tonen en weerden daartoe elk expressionistisch effect. Zodanig zelfs dat filmtheoreticus André Bazin bij toeval de spijker op de kop sloeg toen hij het volgende kwijt wou over Cesare Zavattini, de scenarist van Vittorio De Sica en de meest sociaal bewuste van allemaal (geen meter film kon worden gedraaid of hij moest miserie en uitbuiting tonen): ‘De man wil eigenlijk nog het liefst een film draaien van negentig minuten over een mens die absoluut niets beleeft.’ Soms moeten ze het wel hebben gemerkt, die linkse filmmakers van het simpele volk, met name dat er niets te beleven viel. Riso Amaro van Guiseppe De Santis (1949) had meer aandacht voor Silvana Mangano’s dijen en meiers dan voor het harde lot van de rijstplukkers! Wat dacht u trouwens van deze definitie van neorealisme: ‘Vittorio De Sica die in een Ferrari naar een set scheurt voor een film over een straatarme papa, zijn zoontje en een gestolen fiets!’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content