Vier jaar na zijn laatste hoofdrol is Jack Nicholson back in town. In de kankerkomedie ‘The Bucket List’ kijkt hij de dood – breed grijnzend, of wat had u gedacht? – in de ogen en begint hij een race tegen de klok om nog een lijstje onvervulde dromen waar te maken. Gesprek met een bad boy van zeventig, tevens boegbeeld van een rebelse generatie (zie portretten) die Hollywood in de seventies een nieuw gezicht gaf. ‘Ik heb geprobeerd te stoppen met acteren.’

Diabolische grijns, borende blik, eeuwige zonnebril, raspende stem: er is weinig dat niét legendarisch is aan Jack Nicholson. Met onvergetelijke rollen in Chinatown, One Flew Over the Cuckoo’s Nest en The Shining is die status ook ruimschoots verdiend. Of zijn nieuwste film The Bucket List straks aan dat lijstje zal worden toegevoegd, valt te betwijfelen. Hoewel we The Mulholland Man een tijdje hebben moeten missen (zijn hoofdrol in Something’s Gotta Give dateert alweer van vier jaar terug) en ook regisseur Rob Reiner een puik palmares kan voorleggen (herinner u This is Spinal Tap, Stand By Me, Misery en A Few Good Men), zetten beide heren dit keer hun naam onder een serieuze sof.

Daarin krijgen twee oudere mannen – de dekselse bon vivant Nicholson en de brave huisvader Morgan Freeman – van hun dokters te horen dat ze nog maar enkele maanden te leven hebben, waarop ze een lijstje maken met dingen die ze nog absoluut een keertje willen doen vooraleer ze de pijp aan Maarten geven, of zoals ze in het Engels zeggen: ‘kick the bucket’. Het startschot voor een portie stevig acteerwerk en bitterzoete observaties over het leven en de dood, denk je dan. Helaas hebben zowel Nicholson als Freeman hun automatische piloot ingeschakeld en laat wat volgt zich nog het best omschrijven als een sentimentele stoet van sitcomclichés. Jack en Morgan springen parachute. Jack en Morgan laten een tatoeage zetten. Jack en Morgan bezoeken de piramiden. Dat soort ongein.

De vragen die we collega’s horen stellen op de persconferentie voorafgaand aan ons interview met Nicholson zijn al niet veel origineler. Of hij vaker aan de dood denkt nu hij zeventig is? ( ‘No, but thanks for asking.’). Wat hij zelf op zijn bucket list heeft staan? ( ‘One last great romance.’). En: of hij eerder al de piramiden had bezocht?’ Nicholson, een grijns van oor tot oor: ‘Moet ik nu zeggen dat ik dolgraag de piramiden zou bezoeken? Then sure: I’d luuurrvvve to see the fucking pyramids. Ik moet een film promoten en doe dus braaf mijn plicht, al had ik toch op minder standaardvragen gehoopt.’ Een nukkig baasje kortom, ome Jack, die zijn villa op Mulholland Drive alleen nog uitkomt om te werken, de thuiswedstrijden van de LA Lakers te bekijken of een nieuwe film te promoten. Gelukkig krijgen we zijn tong een halfuurtje later wél losgewrikt met iets substantiëlere vragen.

Nog één standaardvraagje, om het af te leren. Wat trok u aan in deze film?

Jack Nicholson: Ik ken Morgan al van in de jaren zeventig maar had nog nooit met hem samengewerkt. En Rob kende ik van A Few Good Men, die film waardoor iedereen denkt dat ik een marinier ben. Ik heb onmiddellijk toegehapt, zonder de rol voor te bereiden. Dat was ook niet nodig. Een zeventiger die ervan uitgaat dat iedereen een hekel aan hem heeft, viermaal getrouwd is geweest, een moeilijke relatie met zijn kinderen heeft en nog steeds achter de vrouwen aanzit? Sounds familiar, dacht ik meteen (grijnst).

Het is wel een zwaar onderwerp voor een komedie.

Nicholson: Zelf ben ik niet bang voor de dood, want dat weerhoudt je ervan om in het nu te leven. Maar The Bucket List weet dat zware thema op een amusante manier te behandelen. Ik ken in elk geval weinig komedies over terminale kankerpatiënten met in de hoofdrollen twee oude rukkers. Het is geen high- conceptfilm waar de studio’s geil van worden. De film moest ook sentiment bevatten zonder sentimenteel te zijn. Hij moest de balans vinden tussen humor en tragiek. En aangezien Rob, Morgan en ik verschillende visies hebben op God, lijden en de dood moesten ook die er allemaal in. Bovendien waarschuwt de film voor het feit dat er in een ziekenhuis méér mensen overlijden aan bezoekers dan aan ziektes. Dat was mijn persoonlijke inbreng. Zoals je weet heb ik zelf een gezondheidsprobleempje gehad enkele maanden geleden (vlak voor de opnames werd Nicholson opgenomen in het ziekenhuis met een oorinfectie; nvdr.). Tot mijn spijt bleek ik niet die voorbeeldige patiënt die ik gehoopt had te zijn (grijnst).

‘Carpe diem’ lijkt in elk geval altijd uw motto te zijn geweest.

Nicholson: Ik hou zielsveel van het leven, maar ik heb er mezelf de voorbije jaren toch toe gedwongen om ook eens over de dood na te denken. Dat wil niet zeggen dat ik religieuzer ben geworden. Integendeel. Ik erger me dood aan al die pilarenbijters waar Amerika tegenwoordig vol van loopt. Ik geloof niet in God en ik rook. Voor sommigen is dat tegenwoordig al voldoende om me als een lepralijder te behandelen. Aan de andere kant zul je me nooit dingen horen beweren waar ik niets van afweet. Weet ik veel of er leven is na de dood. Weet ik veel of Jezus over water liep. Ik denk gewoon van niet. Dat neemt niet weg dat ik soms jaloers ben op gelovige mensen. Blijkbaar geeft religie je houvast, but you just can’t talk yourself into it, can you? Ik denk ook niet dat ik daarin veel veranderd ben. Ik heb een tijdje gejogd – geloof het of niet – en tijdens het joggen placht ik wel eens te bidden, al was het maar om geen hartaanval te krijgen (lacht). Dat waren geen weesgegroetjes maar gesprekken die ik richtte tot een superwezen. Blijkbaar ben ik dus ook ontvankelijk voor dat godsconcept.

Het zit ons in de genen.

U heeft de voorbije vijf jaar maar twee films gemaakt: ‘Something’s Gotta Give’ en ‘The Departed’. Aan het uitbollen?

Nicholson: Ik wil nog één laatste, grote film maken. Ik ben de voorbije jaren tot drie keer toe gestopt met scripts te lezen, gewoon om te zien hoe het zwarte gat zou aanvoelen. Maar telkens begon het opnieuw te kriebelen omdat ik nog zoveel van acteren hou. Het is de reden waarom ik ooit bij Roger Corman ben begonnen en waarom ik hier nog steeds zit.

Wie staat er nog op uw Hollywood-bucket list?

Nicholson: Ik noem niet graag namen, omdat ik niet meer zo hongerig ben als vroeger. Geef me een goed script van een goeie regisseur en ik zeg meteen ja. Maar één: de rollen voor oude mannen zijn niet zo dik gezaaid. En twee: sinds 9/11 heb ik er bewust voor gekozen om vooral komedies te doen. Waarom? Omdat ik toch niets van betekenis over 9/11 en de oorlog in Irak te melden heb. Vandaar dat ik de mensen – gegeven mijn status en mijn rol als acteur – allicht het meest kan plezieren met een goeie komedie. Dat is mijn bijdrage aan het politieke debat.

Veel van uw generatiegenoten, zoals Robert Redford, staan wel nog steeds op de barricades.

Nicholson: Ik ben vroeger ook politiek actief geweest, but I’ll always be a maverick. Zet me in een zaal voor gelijkgestemde Democraten en ik begin een pleidooi te houden voor Bush. Zet me bij enkele rednecks en ik ga meteen de linkse toer op. Ik ben ook een oorlogskind. Ik kan onmogelijk tegen mijn eigen president zijn, ook al ben ik het niet met hem eens. Ik vind ook dat de Democraten een blunder maken door op Bush in te hakken. Daarmee creëer je de perceptie van een rancuneus clubje te zijn. En in deze multimediamaatschappij is wat gepercipieerd wordt als de waarheid veel belangrijker dan de waarheid zelf. Het heeft ook geen zin om energie te verspillen aan dingen die je toch niet kunt stoppen. De Irakoorlog bijvoorbeeld. Vandaar dat ik McCain straks meer kans geef dan Hillary Clinton. McCain is consequent voor de oorlog geweest, in tegenstelling tot Clinton, die nu wel voortdurend over Irak loopt te zeiken maar indertijd wel voor heeft gestemd. Bovendien was die invasie een mooie, perfect uitgevoerde militaire operatie. Het is pas later een hel geworden (zucht). Ach. Ander onderwerp.

Daarnet vroeg iemand of u echt de piramides, de Chinese Muur en de Taj Mahal hebt bezocht, terwijl het overduidelijk allemaal trucage was.

Nicholson: Eerlijk: die exotische locaties waren eigenlijk de hoofdreden waarom ik de film wilde maken. Maar ik heb verdomme een week voor een green screen in LA gestaan! Er mag tegenwoordig niets meer. Ik mocht niet eens achter het stuur zitten van die racewagen. Te gevaarlijk blijkbaar. Durven de studio’s nu écht niks meer? Of willen ze me voorzichtig diets maken dat ik een oude lul ben die met één been in het graf staat?

Iets zegt me dat u ‘The Bucket List’ zelf geen hoogvlieger vindt.

Nicholson: De film heeft de tweede hoogste testscore gehaald uit de geschiedenis van de Warner Studio’s. Vroeger haatte ik die testscores. Maar we maken nog altijd films voor een publiek en als het publiek iets blijkt te lusten: waarom daar dan cynisch over doen? Een producent zei me: ‘This film won’t be a darling, but it will be succesful.’ En de box office geeft hem gelijk. Daar kan ik mee leven. Zeker in het huidige klimaat waarin alles op maat van 12-jarigen wordt gemaakt. Misschien is The Bucket List geen meesterwerk, maar het is een film die ontroert en die veel mensen willen zien.

Naar verluidt heeft u het scenario zelf grondig herwerkt.

Nicholson: Dat doe ik altijd. Maar hou het stil. Want het blijft extra werk en je wordt er niet voor betaald. Vroeger zag ik mezelf als een van de beste improvisatoren. Maar dat is niet voldoende. Je moet materiaal hebben om mee te werken. Vandaar dat ik me altijd met de dialogen en zelfs met de montage heb bemoeid. Ik blijf erbij dat ik mijn sterrenstatus te danken heb aan Burt Schneider, de producent van Easy Rider. Die liet me indertijd zelf de beste takes kiezen. Als acteur heb je daar een beter zicht op omdat je alle details meteen herkent, in tegenstelling tot een regisseur die in een enorm volume film moet beginnen schiften.

En regisseurs hebben dat altijd

gepikt?

Nicholson: Als ik niet die kans had gekregen om me met het script en de montage te bemoeien, was ik zelf regisseur geworden. Toen ik begon bij Corman was dat ook mijn plan. Het is alleen anders uitgedraaid toen ik merkte dat ik als acteur ook kon creëren en niet alleen moest uitvoeren. Dat is ook de grote bijdrage van mijn generatie. Hoffman. Beatty. Noem maar op. We zijn allemaal acteurs die zelf dingen toevoegen, die op zoek gaan naar waarheid in een omgeving die per definitie artificieel is. Daarmee traden we natuurlijk in de voetsporen van Marlon Brando, maar we waren wel de eersten die met die ideeën opgevoed en in die traditie geschoold waren. Dat improviseren, zoeken en tasten kon trouwens heel ver gaan. De scène waarin ik door de dokter ondervraagd word in One Flew Over the Cuckoo’s Nest is bijvoorbeeld volledig geïmproviseerd. Een echte dokter las de vragen af en ik moest een hele filmspoel vol lullen. Minuten aan het stuk. Maar het resultaat was wel een wonderlijke scène, net alsof ik écht bij de dokter zat. Vandaag is dat niet meer mogelijk. Alles kost te veel geld en er moeten deadlines worden gehaald.

Rob Reiner zei me dat alles er ook op stond in hooguit drie takes, terwijl u in ‘The Shining’ van Kubrick alles honderd keer moest overdoen.

Nicholson: Ik probeer elke take iets anders uit. Ik zei indertijd tegen Stanley: ‘Als je denkt dat de honderdste take de beste is, wordt de honderdeneerste wellicht nog beter.’ Maar dat was natuurlijk om hem te jennen. Alleen heb je jammer genoeg van die regisseurs die aan dat proces verslaafd raken en er bijna pathologisch aan vasthouden zoals Stanley. Vandaar dat ik sindsdien vanaf take twintig steevast begin te knoeien. Gaat het tenminste vooruit (lacht).

Was Brando uw grote voorbeeld?

Nicholson:(knikt) Als tiener ben ik weggevlucht van school en ben ik in LA bij MGM gaan werken als loopjongen, gewoon omdat ik de filmsterren van nabij wilde zien. Ik ben begonnen als fanboy en ben dat eigenlijk nog steeds. Vandaar dat ik als knul ook bitter weinig over de filmindustrie heb opgestoken. Mijn ogen waren alleen gericht op Marlon Brando en al die andere iconen. Je hoort wel eens zeggen: acteren is een gave, je kunt het niet leren. Maar da’s bullshit! Ik heb alles geleerd door naar Brando te kijken.

Redford, Hoffman, Beatty, uzelf… Hoe komt het eigenlijk dat uw generatie zo uniek en getalenteerd was?

Nicholson: We waren allemaal new wave babies. We waren gek op de films van John Huston en John Ford, wisten waar we mee bezig waren en vooral: waar we naartoe wilden. We arriveerden ook net op het goeie moment: eind jaren zestig, toen de studio’s hun macht aan het verliezen waren. Acteurs waren plots zelf artiesten en niet langer loonslaven. Weet je waarom ik voor The Bucket List een week lang voor zo’n green screen moest staan en niet eens naar Egypte mocht? Om de kosten te drukken? Omdat het gevaarlijk was? Vergeet het. Omdat de studio’s niet willen dat je hun parkeerterrein verlaat. Boy. Did I miss those goddamn pyramids. (lacht) Maar ik denk wel dat ik er het beste van gemaakt heb. Als de film straks toch een B plusje krijgt, dan is dat grotendeels aan mij te danken.

Vreest u nooit dat de acteur Jack Nicholson wordt overschaduwd door de legende? U zei zelf ooit: ‘Met mijn zonnebril ben ik Jack Nicholson. Zonder ben ik dik en zeventig.’

Nicholson: Toen ik The Raven maakte met Roger Corman gaf hij me één advies. Hij zei: Jack. Je speelt naast Peter Lorre, Vincent Price en Boris Karloff. Dus hou je een beetje in en doe niet al te gek. Zo grappig als hen word je toch nooit. En de jongste jaren heb ik van alle regisseurs ongeveer hetzelfde advies gekregen. Kennelijk komt het eropaan om Jack Nicholson te zijn, maar met mate (lacht).

Hoewel u de zeventig voorbij bent, moet u zo ongeveer de enige filmster in Hollywood zijn die zich niet plastisch laat bijwerken.

Nicholson: Toen ik dertig was, zei iedereen me: ‘Met die rimpels en die terugwijkende haarlijn zul je nooit een ster worden, Jack.’ Maar ondertussen zijn we veertig jaar later, zijn er amper rimpels bijgekomen en is mijn haar niet veel meer geweken. Laat de anderen zich maar bijwerken. Ik pas daar met plezier voor.

Door Dave Mestdach

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content