TOKYO MADNESS

JOOST VANDECASTEELE, auteur van onder meer Massa en Vel, stilt met een maandelijkse column zijn innerlijke nerd.

Ik schrijf dit met een linkeroor waaraan ik nog potdoof ben van de landing. Ik schrijf dit met de ginds gekochte tweede koffer nog ongeopend, vol hebbedingetjes voor anderen maar die ik eigenlijk niet van plan ben weg te geven. Ik schrijf dit een dag na mijn terugkomst uit het mekka van de geek, the home where the electronic buffalo roam, beter bekend als Tokio, Japan. Maar zoals bij elk heiligdom ligt zijn grootste glorie in een ver verleden, toen Japanners nog als de slechteriken werden opgevoerd in Hollywoodfilms als Black Rain (1989) en Rising Sun (1993), met deze legendarische dialoog tussen Sean Connery en Wesley Snipes:

‘The Japanese find big arm movements threatening. And you must bow deeper if you greet a superior, called a senpai.’

‘Senpai. Apple pie. Whatever, man.’

U kunt zelf wel raden welke zin bedoeld is voor het filmcliché van een zwarte ad rem flik. Nadat Japanners al hun mysterie van gevoelloze ninja’s in maatpakken hadden verloren en Japan zelf een afzetmarkt voor zulke films was geworden, mochten de Chinezen, daarna opnieuw de Russen en ondertussen de Noord-Koreanen de honneurs van generische bad guy overnemen. En voor de meest fantasieloze scenarist is er altijd de Arabische terrorist. Natuurlijk alleen maar tot cinema’s gerund door IS genoeg tickets verkopen om Hollywood nog meer winst op te leveren. Op dat moment verwacht ik de eerste romantische komedies met Hugh Grant als onhandige onthoofder van ongelovigen.

Mocht dit een ander soort tijdschrift zijn, dan volgde nu een heel verslag over mijn dagen in de drukte in Tokio, over in een metrowagon geduwd worden door zakenmannen, over de waanzin van de technologische wijk Akihabara, waar mangameisjes bibberend van de kou voorbijgangers naar Maid Cafes moeten lokken, over de automaten met zowel ijskoude flesjes water als gloeiend hete blikjes koffie, over het vreemde van een rookverbod op straat terwijl je wel mag paffen in restaurants, enzoverder. Ondersteund door foto’s van mij naast een gigantische Gundam-robot of noedels slurpend. Van een Tokio dat aanvoelt als een toekomst ingehaald door het heden.

Deze column echter is een poging om 1 specifieke ervaring onder woorden te brengen. Een probeersel om te verklaren waarom een Japanse nerd genaamd Hidetaka Miyazaki in staat is om van een game – Bloodborne – een religieuze belevenis te maken. Ik ben me er heel bewust van dat er al genoeg lovende recensies zijn geschreven over deze spirituele opvolger van zijn Demon’s Souls en Dark Souls-serie en hoe telkens opnieuw beweerd wordt dat de extreme moeilijkheid daarvan enkel hardcoregamers zal aanspreken. Want een spel dat moeite vereist, is al een unicum geworden, een garantie dat het geen bestseller wordt.

En nu moet ik hypocriet even melden dat ik het spel zelf ook niet gespeeld heb. Aangezien mijn kunde als gamer even beperkt is als mijn kunde om ongeschoren een Joy Anna Thielemans-lookalikewedstrijd te winnen, ben ik aangewezen op andere en betere gamers die op Youtube doorheen het spel razen.

De meeste van die walkthroughs worden gepost door praatgrage Amerikaanse pubers die elk filmpje openen met langdurige dankbetuigingen voor de likes die hun vorig filmpje heeft ontvangen. Gelukkig bestaat er ook iemand als HassanAlHajry, met zijn garantie om zonder commentaar en zonder al te veel te sterven alle levels van een game te doorkruisen. Dankzij hem heb ik acht uren lang kunnen vertoeven in het Bloodborne-universum met de meest buitenissige monsters, besmette dorpelingen, angstaanjagende hallucinaties, bloedrode manen, uitverkoren baby’s beschermd door spinachtige vroedvrouwen, waanzinnig geworden bisschoppen, navelstrengen verbonden aan uitgerukte ogen, verwijzingen naar de Great Old Ones. Maar nooit wordt iets verklaard, nooit is er een uitleg, nooit wordt iets duidelijker dan een vermoeden dat het een droom kan zijn, of een herbeleving van herinneringen door een dooie, of een blik in een alternatieve tijdslijn. Zelfs helemaal op het einde is er geen kruimel van een antwoord, alsof je gewoon urenlang hebt binnengekeken in het hoofd van een zieke geest.

Maar bedenker Miyazaki is geen waanzinnige. Hij is een man opgegroeid met een obsessief gebruikte bibliotheekkaart en een neiging om van alles te fantaseren bij de boekpassages die hij niet begreep. Maar hij is ook een product van een Japanse samenleving overeind gehouden door de groepsdruk om te blijven presteren (dit is een land waar een woord bestaat voor ‘dood wegens overwerk’), een samenleving waar alles in functie lijkt te staan van efficiëntie, waar je ticketjes kunt kopen aan de ingang van restaurants, zodat je geen tijd verliest met de rekening te vragen, waar je in de ene rij aanschuift om te blijven staan op een roltrap en in een andere om op diezelfde roltrap te stappen. En de enige manier om zelf niet zot te worden in die machinerie van mensen is vluchten in je eigen kop, is exuberante uitlaatkleppen koesteren. Denk maar aan al die voor ons pornografische en extreem gewelddadige manga’s die open en bloot verkocht en gelezen worden. Hetzelfde geldt dus voor de games van de Japanners en hun onwil om hun fantasie te milderen zodat het toegankelijker wordt voor een breder publiek.

Dat is voor mij het werkelijk briljante van Bloodborne, dat ik mij als toeschouwer vereerd voel om toegelaten te worden tot een geheime wereld geboetseerd in het hoofd van een otaku, die zich verbergt achter een schijnbaar emotieloos gezicht.

NOOIT WORDT IN BLOODBORNE IETS VERKLAARD, ALSOF JE GEWOON URENLANG BINNENKIJKT IN EEN ZIEKE GEEST. MAAR BEDENKER MIYAZAKI IS GEEN WAANZINNIGE.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content