‘To be or not to be.’ ‘Now is the winter of our discontent.’ ‘All the world’s a stage’… Aan Britse acteurs die Shakespeares tijdloze verzen met de nodige flair op het doek wisten te brengen, is er – Laurence Olivier, John Gielgud en Richard Burton zijn slechts de bekendste – nooit een gebrek geweest. Vandaar allicht dat nogal wat Noord-Amerikaanse collega’s er een flinke Shakespeare-obsessie op na hielden, onder het motto: ‘Wat die Britten kunnen, kunnen wij ook’. Focus dook de archieven in en liet vijf van Hollywoods bekendste Shakespeare-vertolkers aan het woord over het werk, de betekenis en de invloed van de Engelse bard.

Orson Welles ‘Grimmige idealist’

The Merchant of Venice – (TV) (1969) – Orson Welles (Shylock)

Chimes at Midnight – (1965) Orson Welles (Falstaff) (naar: Richard II, Henry IV, Henry V & The Merry Wives of Windsor)

King Lear – (TV) (1953) – Andrew McCoullogh (Lear)

Othello – (1952) – Orson Welles (Othello)

MacBeth – (1948) – Orson Welles (MacBeth)

‘In welk Engels moet je Shakespeare spelen? In Oxbridge? In West End? In BBC? Er zijn veel passages in zijn stukken, vooral de meer gewelddadige, die te lijden hebben onder het verfijnde upperclass-Zuid-Engelse dat tegenwoordig wordt gebruikt, omdat het op school nu eenmaal zo wordt aangeleerd. Verschrikkelijk vind ik dat. Het mag een wonder heten dat Shakespeare nog zo vaak wordt gespeeld, als je ziet op wat voor een saaie, pedante manier hij aan de man wordt gebracht. Ik heb het altijd geweldig gevonden om een Ierse, een Schotse of zelfs een Amerikaanse acteur Shakespeare te horen brengen in zijn eigen taal. Waarom zouden die Schotten uit MacBeth geen Schots mogen spreken? Dat kleurrijke accent past perfect bij al dat ganzenvlees en die grimmigheid. Mocht ik de film opnieuw kunnen maken in de hemel, dan goot ik er zeker een vette Schotse saus overheen.’

‘Shakespeare is de grootste inspiratiebron uit mijn leven, en net als ik was hij een fundamentele pessimist en een parttime-idealist. Optimisten zijn niet in staat om te begrijpen wat het betekent om het onmogelijke te vereren. Shakespeare stond heel dicht bij de roots van zijn cultuur: de Engelse taal was nog maar net gevormd, terwijl de restanten van de middeleeuwen nog alomtegenwoordig waren. Zijn lyriek, zijn komische flair en zijn humanisme ontsproten dan ook aan die innige band met het verleden. Tegelijkertijd was hij de heraut van het Nieuwe Engeland, van het modernisme en van de moderne kijk op de menselijke conditie en die is nu eenmaal gekleurd en bevlekt door de geschiedenis en dus per definitie pessimistisch.’

‘Shakespeare was een boerenjongen, een slagerszoon. Hoewel hij over koningen en edellieden schreef, was hij niet geïnteresseerd in de bourgeoisie, wel in klassenbewustzijn, sociale patronen en wereldbeelden. Een koning uit een Shakespearestuk is niet zomaar een vent op een troon met een kroontje op. Het gaat véél dieper dan dat, meteen de reden waarom Amerikanen er meestal geen snars van begrijpen. Vandaar ook dat ik altijd heb getracht om Shakespeare te brengen als een bron van vreugde en ideeën, niet als een stoffig historisch monument.’

Charlton Heston ‘Recht naar de kern’

Hamlet – (1996) – Kenneth Branagh (Player King)

Anthony & Cleopatra – (1972) – Charlton Heston (Anthony)

Julius Caesar – (1970) – Stuart Burge (Marc Antony)

MacBeth – (TV) (1951) – Franklin J. Schaffner (MacBeth)

Julius Caesar – (1950) – David Bradley (Marc Antony)

‘Het is opvallend hoeveel kleine rolletjes er in elk Shakespeare-stuk zitten. Geen gewichtige weliswaar, maar rollen die makkelijk kunnen worden gecombineerd en samengebald tot een iets groter personage dat wél dramatisch belang heeft. In het begin van mijn carrière heb ik er zo verschillende vertolkt, omdat het vaak het enige werk was dat ik kon vinden en omdat ik op die manier tenminste mijn talent kon etaleren. Je zou zelfs kunnen zeggen dat Shakespeare – die als schrijver een heel ensemble moest onderhouden en dus goed op de hoogte was van de financiële noden van acteurs – een tijdlang mijn voornaamste broodheer is geweest, en dat geldt ongetwijfeld voor veel beginnende acteurs.’

‘Je hoort vaak zeggen dat Shakespeare de langste en meest complexe zinnen schreef. Dat is onjuist. Sommige zijn lang, andere heel kort. En complex zijn ze al helemaal niet. Naarmate Shakespeare ouder werd, werd zijn taal alsmaar soepeler en dieper, met als absoluut hoogtepunt: Anthony and Cleopatra. Daarin vraagt Cleopatra bijvoorbeeld, nadat ze de slag bij Actium heeft verloren: ‘ What shall we do, Enobarbus?’, waarop die antwoordt: ‘Think, and die.’ Noch Shaw, noch Ibsen, noch Tsjechov hadden ooit zo’n zin kunnen schrijven. Moderne toneelschrijvers hebben een volledige pagina nodig om tot dezelfde pointe te komen. Niet Shakespeare; die wikt en weegt om vervolgens meteen tot in de kern te boren.’

Jessica Lange ‘Geen moeilijk taaltje’

Titus – (1999) – Julie Taymor (Tamora) (naar: Titus Andronicus)

A Thousand Acres – (1997) – Jocelyn Moorhouse (Ginny Cook Smith) (naar: King Lear)

‘Ik was nerveus toen ik de rol van Tamora aannam omdat ik nog nooit iets van Shake- speare had gespeeld en omdat ik ook nooit die primaire drift had gevoeld om Shakespeare te spelen, zoals zovele andere acteurs. Maar het is zoals men zegt: je bent pas een volwaardig acteur als je Shakespeare op je cv hebt staan. Uiteindelijk viel het ook geweldig goed mee. Wat ik bijvoorbeeld heb geleerd, is dat de taal van Shakespeare niet half zo moeilijk is als vaak wordt beweerd. Ze is plastisch en emotioneel, maar zo briljant geschreven en zo psychologisch verfijnd dat het een stuk makkelijker is om ze onder de knie te krijgen dan de moderne spreektaal uit een of ander onvoldragen filmscript.’

Marlon Brando ‘Oefening in discipline’

Julius Caesar – (1953) – Joseph Mankiewicz (Marcus Antonius)

‘Ik hoor wel eens zeggen dat ik mijn leven had moeten wijden aan het klassieke theater, zoals Laurence Olivier heeft gedaan. Als ik een groot acteur had willen worden, geef ik toe dat ik Hamlet had moeten spelen, maar ik streefde daar niet naar en ik had er ook de belangstelling niet voor. En als ik voor het klassieke theater had gekozen, dan zou dat een vergissing zijn geweest. Ik vereer Shakespeare, de Engelse taal en de Engelse cultuur, maar de Amerikaanse cultuur is daarvoor nu eenmaal niet gestructureerd. Theaterproducties die ambitieus genoeg zijn om iets waardevols te brengen, overleven het zelden. De Engelsen zijn het laatste Engelssprekende volk op aarde dat zijn taal liefheeft en vereert. Ze behoeden en koesteren hem, maar Amerikanen beschikken niet over de stijl, de verfijning of het taalgevoel om een succes te maken van Shakespeare. Ons publiek zou iedere acteur die zijn carrière aan Shakespeare wijdt tot de bedelstaf brengen. Wij hebben een cultuur van film en televisie.’

‘Na een Mexicaanse revolutionair te hebben gespeeld (in Viva Zapata), was ik Marcus Antonius in Julius Caesar. Mankiewicz, de regisseur, bracht een goede cast bijeen, onder wie James Mason, Deborah Kerr en John Gielgud, die Cassius speelde. Hoewel Engelse acteurs qua stijl, taal en kennis van Shakespeare ver boven de Amerikanen uitsteken, zijn veel Britse acteurs niet beter dan wij in de stukken van Shakespeare. Er is iemand van Gielguds kaliber nodig, iemand die al veel belangrijke rollen van Shakespeare heeft gespeeld, om geloofwaardig te zijn. Maar mij op de set laten komen en zonder enige ervaring Marcus Antonius laten spelen? Dat was ronduit stompzinnig.’

‘Ik accepteerde de rol omdat ik vond dat het een goeie ervaring was, een oefening in discipline ook. Mijn manier van acteren was altijd erg vrij geweest. Ik hield ervan om ongedwongen en zonder inhibities te spelen, maar bij Shakespeare ligt dat anders. Er zijn regels waaraan je je moet houden en er zijn grenzen waar je niet overheen kunt.’

DENZEL WASHINGTON ‘De eerste rapper’

MUCH ADO ABOUT NOTHING – (1993) – Kenneth Branagh (Don Pedro of Aragon)

‘Of ik ergens spijt van heb in mijn carrière? Dat ik zo weinig Shakespearefilms heb gemaakt, al moet je er wel eerst voor gevraagd worden natuurlijk en dat is me tot hiertoe maar één keer overkomen. Nochtans heb ik alles van Shakespeare gelezen en verschillende van zijn stukken op de planken gebracht. Hij blijft mijn favoriete auteur, vanwege dat geweldig mooie taaltje van ‘m – soms lijkt het wel beatpoëzie of rap, maar dan met een politieke of romantische ondertoon – én vanwege de moderniteit van zijn onderwerpen. Al zijn stukken kun je bijvoorbeeld makkelijk naar de 21e eeuw vertalen, zelfs de politieke. Dat bewijst hoe universeel ze zijn en hoe goed hij het menselijke beestje kan doorgronden. Daarom ben ik van plan om een geactualiseerde versie van Julius Caesar te verfilmen, een stuk dat ik eerder op Broadway bracht. De bedoeling is om de personages te modelleren naar de voornaamste figuren uit de regering-Bush, al is het nog te vroeg om te verklappen wie wie wordt.’

‘Weet je, iedereen kan zich herkennen in de personages van Shakespeare, of je nu zijn hele oeuvre hebt gelezen of nog nooit naar het theater bent geweest. Tenslotte schuilt in iedereen wel een beetje een Hamlet of een Iago. Vandaar dat ik als acteur ook nooit bang ben geweest om een van zijn personages te vertolken, zoals Othello bijvoorbeeld. Zo’n personage is zo rijk, zo menselijk en zo juist geschetst dat je maar gewoon in de spiegel moet kijken. Geloof me: je hebt geen Laurence Olivier nodig om een overtuigende Othello neer te zetten.’

Door Dave Mestdach

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content