U kent hem van ‘Café zonder bier’ en van ‘Mijn duivenkot’. Van ‘Lichtjes van de Schelde’ en van zijn pretpark. Maar wist u ook dat hij ooit een studio deelde met Elvis? Dat Toots Thielemans nog in zijn begeleidingsgroep speelde, en dat Jacques Brel een week lang zijn voorprogramma deed? Dat hij tijdens zijn eerste optreden in de Ancienne Belgique gearresteerd werd door de Gestapo? En dat hij binnenkort, op zijn 81e, een plaat uitbrengt waarop Daan en Geike Arnaert te horen zullen zijn? Het wondere levensverhaal van Bobbejaan Schoepen, die deze week een Zamu Lifetime Achievement Award kreeg. ‘Ik was altijd met alles de eerste.’

Sinds de verkoop van zijn pretpark in 2004 mag hij dan wel te boek staan als een van de rijkste Belgen, Bobbejaan Schoepen kwam 81 jaar geleden meer dan bescheiden ter wereld. Als Modest-Hyppoliet-Johanna Schoepen, meer bepaald, de derde in een gezin met zes kinderen. Zijn ouders hebben een smidse in Boom, maar geraken na de overname van een supermarkt in financiële moeilijkheden. En dus wordt de jonge Modest al snel ingeschakeld als hulpinkoper, ‘om het potje aan de kook te houden’.

Bobbejaan Schoepen: ‘Drie keer per week moest ik om halfvier ’s morgens naar de markt, om met een loodzware stootkar groenten te gaan halen. Vijf kilometer te voet, soms bij tien graden onder nul. Op een koude winterochtend was ik dat zo moe, dat ik me als verstekeling in een vrachtwagen verstopte. Ik had gehoopt dat hij me naar het warme zuiden zou brengen, want hij vervoerde appelsienen. Maar een paar straten verder stopte hij al aan een ander marktplein, en moest ik weer uitstappen.’

Op zondag begeleidt Modest zijn zus Elisabeth ‘Liske’ Schoepen, die bijklust als zangeres. In een oude smoking en geschminkt met meel fluit hij op allerhande dorpsfeesten liedjes als Het Paartje van Monnikendam. ‘Grote kunst was dat niet’, geeft hij toe. ‘Maar we hadden er wel veel succes mee, en thuis konden ze het geld goed gebruiken.’ Al snel neemt hij gitaarlessen en breidt hij zijn repertoire uit met een paar Zuid-Afrikaanse kinderliedjes: Sarie Mareis, De Oude Tante Koba en Bobbejaan klim die berg, waaruit hij later zijn artiestennaam zal halen. En zo ruimt zijn jongensdroom om wielrenner, pastoor of kunstschilder te worden plaats voor een nieuwe ambitie: een showbizzcarrière, in het spoor van zijn oudste zus.

Schoepen: ‘In 1943 – ik was nog maar net zeventien – regelde ons Liske een contract voor mij in de Ancienne Belgique in Antwerpen. Zes optredens voor 300 frank, een heel mooi bedrag in die tijd. Maar helaas was ik bij mijn eerste optreden zo stoem om Mama, ik wil een man te zingen. (Zingt)‘Een Duitse man, dat wil ik niet, want Schweinefleisch, dat lust ik niet.’ Nog voor ik goed en wel uitgezongen was, werd ik al opgepakt door de Gestapo, en vloog ik voor drie weken in het gevang. Gelukkig kon mijn zus aantonen dat de tekst goedgekeurd was door de Duitse censuur. Anders hadden ze me allicht naar de kampen gestuurd.’

Als Modest een jaar later opgeëist wordt door de Duitsers, stelt hij voor om voor de Vlaamse dwangarbeiders te gaan zingen die in nazi-Duitsland tewerkgesteld zijn. ‘Onder een regen van brandbommen’ onderneemt hij een tournee langs de grote Duitse industriesteden. Bepaald onverstandig, zo blijkt, want wanneer hij terugkeert naar Boom wordt hij door de Witte Brigade opgesloten op verdenking van collaboratie. Dankzij tussenkomst van een Britse kolonel, die tijdens de oorlog ondergedoken was bij de familie Schoepen, wordt hij na drie vreselijke maanden vrijgepleit.

Meteen na zijn vrijlating vormt Bobbejaan met zijn dorpsgenoot Kees Brug het duo The two Boys and the two Guitars. Veel verder dan die groepsnaam reikt hun Engels niet, maar toch versieren ze er bij de Belgische Ontspanningsdienst voor Soldaten een tournee mee langs de kazernes van de geallieerde troepen.

Schoepen: ‘Voor ons eerste optreden moesten we meteen naar Calais, meer dan dertien uur rijden bij wel twintig graden onder nul. En van daar ging het in vrachtwagens van de ene kazerne naar de andere, weken aan een stuk. Het vroor zo hard tijdens de kolenloze winter van 1945, dat we met onze verkleumde vingers nauwelijks onze snaren voelden. Maar we kregen op tijd en stond iets te eten, en we leerden heel snel de knepen van het vak.’

Terug thuis neemt Bobbejaan contact op met Jacques Kluger, de belangrijkste muziekuitgever in die tijd. Hij doet auditie en krijgt het voorstel om de Amerikaanse Special Forces tijdens de Nürnbergprocessen te gaan verstrooien in Duitsland, voor 115 dollar per week. Omdat hij merkt dat veel Amerikaanse soldaten last hebben van heimwee, verdiept hij zich in de country en leert hij zichzelf westernklassiekers als Deep In The Heart of Texas en Home on the Ranch. Zijn zus maakt uit een legerdeken een cowboypak om een en ander kracht bij te zetten. Een hoed vindt hij bij een tweedehandswinkel, een namaakrevolver in een speelgoedzaak.

Schoepen: ‘Mijn eerste optreden als cowboy was er meteen boenk op. Na mijn laatste nummer regende het chocolade, sigaretten en dollarbiljetten. Had ik alle whisky gedronken die me toen werd getrakteerd, dan had ik hier nu niet gezeten.’

‘De jodelende cowboy uit België’ wordt in geen tijd een begrip in de kazernes van de Special Forces, en al snel speelt Bobbejaan drie optredens per dag. In oktober 1947 biedt Jacques Kluger hem een contract aan om een paar Nederlandstalige cowboynummers op te nemen. En zo wordt Bobbejaan een van de eerste artiesten die in het naoorlogse Vlaanderen een plaat mogen maken.

Schoepen: ‘Ik kreeg vier dagen om te oefenen, en dan nog eens een dag om alles op te nemen, op één enkel spoor. Want zo ging dat in die tijd: een microfoon voor de zanger, een microfoon voor het orkest, en dan maar hopen dat er wonderen gebeuren. Eerst had ik wat problemen met sommige teksten: Koetje boe en zo. En ik wilde ook liever niet in het Nederlands zingen. Maar ik was zo blij met de kans die ik kreeg dat ik niet al te moeilijk deed. ‘Je zult wel zien’, zei Kluger, en hij kreeg gelijk.’

De Jodelende fluiter, Koetje boe, Geef me maar de prairie en Trappers van Alaska maken van Bobbejaan de eerste radiovedette van eigen kweek. Eind 1948 haalt de Nederlandse radiolegende Frans Muriloff hem al naar De Bonte Dinsdagavondtrein op AVRO, als Europese countrypionier. En in 1949 is Bobbejaan al zo populair bij onze Noorderburen dat hij wordt gevraagd om 127 concerten voor de Nederlandse soldaten te gaan spelen tijdens de onafhankelijkheidsoorlog in Indonesië. Hij stemt toe, en krijgt er achteraf een medaille voor moed en zelfopoffering voor opgespeld.

Schoepen: ‘Achteraf lijkt dat moedig, natuurlijk: dwars door de rimboe trekken, terwijl de kogels je om de oren fluiten. Maar ik wist in alle eerlijkheid gewoon niet waar ik aan begon. Televisie bestond toen nog niet, en het radionieuws was nog niet wat het nu is. Ik herinner me dat een rebel op een nacht zijn mitrailleur leegschoot door het raam van onze kamer. We zagen de kogels letterlijk vliegen, maar als bij wonder werd niemand geraakt. En een paar dagen later reed een jeep uit ons konvooi op een mijn, en werden we aangevallen. Johnny, een stepdanser die met ons meegereisd was, haalde een revolver uit zijn zak. ‘Er zitten zes kogels in’, zei hij. ‘Een voor elk van ons, voor als het erop aankomt. We kunnen beter meteen sterven dan gemarteld worden.”

Terug thuis merkt Bobbejaan aan de stapels fanmail dat hij een ster is. Hij begint meteen aan een ronde van Vlaanderen van 220 dagen – hij is een van de eerste Europese artiesten met een eigen tourbus – en wordt dankzij Lichtjes van de Schelde en tien andere nummereen-hits de best verkopende artiest uit de wonderjaren van de Vlaamse showbizz.

Begin 1950 is Bobbejaan al zo populair dat hij acht weken onafgebroken in de Folies Bergère mag spelen, de grootste music hall in Brussel. Bij elke voorstelling zitten 1500 fans in de zaal, op zondagen zijn er zelfs drie optredens. Recensenten noemen Bobbejaan ‘de eerste Vlaamse troebadoer’ en ‘de eerste zanger van eigen bodem met internationale klasse’. Toots Thielemans speelt gitaar in zijn begeleidingsgroep, en in januari 1955 verzorgt de jonge Jacques Brel een week lang zijn voorprogramma in de Ancienne Belgique in Brussel. ‘Bobbejaan triomphe’, schrijven zelfs de Waalse kranten achteraf. ‘Au grand jamais, nous n’avons vu récolter par une vedette française un succès si complet.’

Schoepen: ‘Brel stond toen aan de vooravond van zijn grote doorbraak. Ik weet nog dat ik tegen hem zei: ‘Installe-toi à Paris, Jacques. Tu es trop grand pour ce petit pays.’ Een jaar later was hij een ster. Aan Toots heb ik dezelfde raad gegeven: ‘Ga naar Amerika, de mensen gaan je hier nooit naar waarde schatten.’ En de geschiedenis heeft me gelijk gegeven. Toots is nu wel een grote naam, maar er zijn er maar weinigen die écht weten hoe geniaal hij is. Niemand kan een si-bemol spelen zoals hij.’

In 1953 trekt Bobbejaan zélf naar de VS om er deel te nemen aan een countrytoernooi in de Grand Ole’ Opry in Nashville, de thuishaven van Johnny Cash. Zijn jodelnummer Yodel-ae Yodel-ay valt zodanig in de smaak dat hij tegen alle reglementen in een bisnummer mag spelen, en tot vandaag blijft hij de enige Europeaan die in de heilige zaal speelde. Tot zijn grote verbazing mag hij na zijn concert bij Ed Sullivan langs voor een televisieoptreden, en bieden vier grote platenmaatschappijen hem een contract aan: RCA, Decca, Mercury en Capitol. Hij tekent uiteindelijk vier jaar later bij de legendarische impresario Steve Sholes van RCA, die in de jaren 50 onder meer ook Chet Atkins en Elvis Presley een kruisje onder hun contract hielp zetten.

Schoepen: ‘Aan 56th Street in New York deelde ik een studio met Elvis Presley: hij aan de ene kant van de gang, ik aan de andere. Steve Sholes had het zo geregeld dat ik met zijn muzikanten kon opnemen. Vier nummers op drie uur tijd, live ingespeeld, met een kwartiertje lunchpauze.

Voor het laatste nummer hadden we nog maar tien minuten, maar we mochten onder geen beding overwerken. ‘Hurry up, Bobby’, zei Steve Sholes de hele tijd. Want als de muzikanten langer speelden, moest hij een boete aan de Union betalen. (lacht) In de refter zat ik tegenover Elvis, die toen net zijn eerste grote hit had gescoord met Heartbreak Hotel. ‘Where are you from?’, vroeg hij. Waarop ik: ‘From Belgium.’ En hij: ‘I’ve been told that’s a very nice country.’ Zijn manager, Colonel Parker, had hier blijkbaar nog op de markt gestaan. Die was van Breda, geloof ik. Na de opnames kreeg ik van RCA een auto met chauffeur om in drie maanden tijd zoveel mogelijk radiostations aan te doen. Maar al na een paar dagen had ik er genoeg van en keerde ik terug. Hier stond ik aan de top, maar daar was ik een nobody. Wellicht heb ik daar toen een grote kans laten liggen. Maar ik moest alles zelf uitvissen en ondervinden, hé. Ik was altijd met alles de eerste.’

Van de Verenigde Staten neemt Bobbejaan het vliegtuig naar Duitsland, waar hij België vertegenwoordigt op het tweede Eurovisiesongfestival, met het inderhaast geschreven Straatdeuntje. Van de tien deelnemers eindigt hij samen met Zwitserland voorlaatste, maar aan internationale uitstraling ontbreekt het hem geenszins. Doorheen de jaren 50 toert hij door Europa met supersterren als Caterina Valente, Josephine Baker, Gilbert Bécaud en Dalida. En in 1957 mag hij met The Beverly Sisters een galabal van The Queen Mum opluisteren in Groot-Brittannië, op uitnodiging van de BBC.

Schoepen: ‘In de jaren 50 heb ik de hele wereld gezien. Amerika, Groot-Brittannië, Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland, Scandinavië, Congo… Zelfs in IJsland heb ik toen drie weken opgetreden, in een zaal in Reykjavik. Omdat maar een paar mensen in het publiek Engels verstonden, werd ik op het podium bijgestaan door een tolk, die alles simultaan vertaalde. Pas nadat hij gedaan had, mocht ik buigen en begon iedereen te applaudisseren.’

Begin jaren 60. De langspeler Tien Jaar Bobbejaan heeft meer dan een jaar op de eerste plaats van de hitparade gestaan, maar nog lijkt niemand genoeg te krijgen van Bobbejaan, die intussen veel meer is dan een zingende cowboy. Hij brengt ook comedy, chanson, kunstfluitnummers en instrumentals, waarvan hij er veel op band zet zonder ze uit te brengen. Omdat de Vlaamse zalen te klein zijn geworden voor zijn aanhang, reist hij het land rond met een grote circustent, waarin onder meer Will Tura zijn eerste optredens geeft. Overdag maakt hij verkleed als cowboy reclame voor zijn shows, vaak door met paard en al het dorpscafé binnen te stappen. ’s Nachts keert hij terug naar zijn vrouw Josée, een Nederlandse conservatoriumstudente die hij in 1956 heeft leren kennen in de Folies Bergère.

Ook in de rest van Europa trekt Bobbejaan volle zalen. Begin jaren 60 is hij met een knotsgekke kunstfluitact zelfs top of the bill op het Filmfestival van Berlijn, waar hij twee keer optreedt in de Deutschlandhalle, voor 30.000 uitzinnige Duitsers. ‘Ondanks de aanwezigheid van onder meer (steractrice en pin-up) Jayne Mansfield was Bobbejaan de held van het weekeinde’, rapporteert een correspondent achteraf in de krant. ‘De geestdrift, welke zijn optreden verwekte bij de Berlijners, aan wie men geen appelen voor citroenen moet trachten te verkopen, overtrof veruit deze van alle andere attracties. Het is bemoedigend in het buitenland te ondervinden hoezeer Vlaamse kunstenaars worden gewaardeerd.’ Maar na de optredens knapt er iets bij Bobbejaan. Hij droomt alleen nog maar van een vaste stek om een gezin te stichten.

Schoepen: ‘Na mijn optreden in de Deutschlandhalle stond ik nog tot een gat in de nacht handtekeningen uit te delen. Maar toen ik in mijn hotel aankwam en een sandwich wilde bestellen, zei de receptionist: ‘Aber Herr Bobbejaan, leider haben wir nichts’. In een vlaag van blinde woede heb ik toen beslist: ‘Nu is het genoeg geweest. Ik heb genoeg gereisd en in hotels geslapen. Ik begin mijn eigen zaak.’ Zo en niet anders is Bobbejaanland ontstaan. Door een stomme sandwich. (lacht)

Eind 1959 had Bobbejaan een moeras van meer dan dertig hectare gekocht in de Kempen, met het vage plan om er een boerderij te bouwen, met een eigen studio en een concertzaal. Maar na zijn passage in Berlijn is hij vastbesloten om er een groot variétécentrum van te maken, met shows van grote sterren uit binnen- en buitenland. En aldus geschiedt, want algauw staan Louis Neefs, Rocco Granata, Leo Martin, Will Tura en de Duitse variétésterren Rex Gildo en Rudi Carrell er op het podium.

Eind jaren 60 richt Bobbejaan zijn eigen platenmaatschappij op en neemt hij opnieuw geregeld het vliegtuig richting VS. Hij richt er een gelegenheidsgroepje op met acteur Roy Rogers, swingcountrypionier Tex Williams en Nudie Cohn, de kostuumontwerper van Elvis Presley en Johnny Cash. En tussen de bedrijven door acteert hij ook nog eens in vijf films, en scoort hij in het buitenland de ene hit na de andere. In Duitsland gaat Ich hab Ehrfurcht vor Schneeweissen HaarenIk heb eerbied voor je grijze haren – in de versie van Heino en Camilo Felgen meer dan drie miljoen keer over de toonbank. In Italië bewerkt Caterina Valente Schaduw van de mijn tot Amici miei. En in Frankrijk scoort Richard Anthony een monsterhit met Je me suis souvent demandé, een vertaling van Ik heb me dikwijls afgevraagd. In 1965, lang voor Arno en Axelle Red, krijgt Bobbejaan er door de Académie Française al een Croix d’Honneur de Chevalier voor opgespeld.

In de jaren 70 wordt Bobbejaanland een echt attractiepark, al blijft Bobbejaan er drie tot vijf shows per dag geven. Maar gaandeweg doet de routine zijn intrede, en begint zijn ster te tanen. De ‘kunstenaar’ van weleer wordt een jukebox en een rariteit, een levende attractie tussen de loopings en de monorails.

Schoepen: ‘Op de duur hadden mijn optredens niks artistieks meer. Vijf minuten voor ik moest beginnen, kreeg ik telefoon van mijn vrouw: ‘Twee bussen Duitsers, een bus Denen en drie bussen Spanjaarden’. En dan paste ik mijn programma daaraan aan. Op donkere momenten dacht ik wel eens: ‘Ik had me aan mijn oorspronkelijke plan voor mijn moeras moeten houden: een boerderij en een concertzaal, en daarmee basta.’ Maar in Bobbejaanland was geen plaats voor sentiment. Het was werken, werken en nog eens werken om de zaak rendabel te houden. Zestien uur per dag, zeven dagen op zeven. We hadden vierhonderd mensen in dienst die elke maand betaald moesten worden, hé.’

Fast forward naar februari 2007. Bobbejaan Schoepen heeft zijn pretpark verkocht, en geniet nu al drie jaar samen met zijn vrouw van een welverdiend rentenierbestaan. De darmkanker die hem in 1999 in het ziekenhuis deed belanden, heeft hij overwonnen. En ook zijn tweede hersenbloeding van enkele weken geleden heeft hem niet klein gekregen, te oordelen naar zijn bijzonder scherpe geheugen. ‘Heb je Daan gezien op Zo is er maar één?‘, wil hij weten. ‘Prachtig, zijn versie van Lichtjes van de Schelde. Ik kreeg er de tranen in de ogen van.’ Trots toont hij een klein artikeltje dat daags na de opnames in De Morgen verscheen – ‘Vlaanderen wild van Bobbejaan’. En even trots laat hij een paar nummers horen die hij onlangs opnam met Daan en Geike Arnaert, voor een nieuwe plaat die nog dit voorjaar zou moeten verschijnen.

Eind jaren 90 maakte Daan Bobbejaan al weer hip door met Dead Man Ray een nieuwe soundtrack te componeren bij een film uit 1962 waarin zijn grote held de hoofdrol speelde. En zo ontstond het idee om een aantal oude songs opnieuw op te nemen, en samen met een paar onuitgegeven nummers op plaat te persen. Experimentele nummers die een heel andere Bobbejaan laten horen dan de volkszanger die we allemaal kenden, en die werden opgenomen met de hulp van gitarist Lars Van Bambost (Noordkaap), bassist Sjang Coenen (Admiral Freebee), pianist Dominique Vantomme (An Pierlé) en drummers Karel De Bakker (Dead Man Ray) en Fritz Sundermann. ‘We werkten zoals vroeger’, glimlacht Bobbejaan. Een, twee, hooguit drie takes. Als je tweeëndertig sporen met brol mixt, dan blijf je met brol zitten, hé.’

‘Een Vlaamse Johnny Cash’ wil Bobbejaan niet genoemd worden, dat vindt hij ’te veel eer’. Maar hij is dolgelukkig dat hij opnieuw kan zingen, zegt hij, en hij is geen klein beetje vereerd met de Lifetime Achievement Award die hij van zijn collega-muzikanten kreeg. ‘Een grote platenbons zei me dat het een regelrechte schande was dat je er zo lang op moest wachten’, vertel ik hem. Hij glundert, nipt van zijn fruitsap, en zakt nog wat dieper weg in zijn zetel, uitgeput van de fotoshoot en van de herinneringen die hij de voorbije uren ophaalde.

Schoepen: ‘Ik heb lang gedacht: van onderscheidingen kun je niet eten, het zijn de centen die tellen. Maar ik kan je niet vertellen hoeveel deugd het doet dat ik dit nog mag meemaken. Begrijp me niet verkeerd: ik wil geen afbreuk doen aan Café zonder bier, Mijn Duivenkot en de andere populaire liedjes die me groot hebben gemaakt. Maar ik ben ontzettend dankbaar dat ik weer méér mag zijn.’

Door Wouter Van Driessche – Foto Charlie De Keersmaecker

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content