Box met 7 films (‘Knife in the Water’, ‘Repulsion’, ‘Cul-de-sac’, ‘What?’, ‘Tess’, ‘Bitter Moon’, ‘The Pianist’) plus kortfilms. (A-Film)

‘Ik weet dat zeer veel mensen me zien als een kwade, losbandige dwerg’, schrijft Roman Polanski aan het eind van zijn autobiografie. Gelukkig ziet menig filmkenner hem eerst en vooral als een groot filmmaker. Ondanks een carrière met wild geografisch parcours (eerst Polen, dan Engeland, de VS, Frankrijk en opnieuw Polen) kan je een film van Polanski altijd meteen herkennen.

Wat maakt een film van Polanski nu precies tot een film die door niemand anders zou kunnen gemaakt zijn? Beginnen we met de beroemdste kortfilm uit deze collectie, Twee mannen en een kast(1958), gemaakt toen de Poolse regisseur nog studeerde aan de befaamde filmacademie van Lodz. In deze experimentele film duiken twee mannen met een grote kast uit de zee op. Hun vreemde last zorgt ervoor dat ze overal waar ze komen, worden afgewezen en achtervolgd. Ziedaar het wereldbeeld van Polanski in een notendop: het leven als een absurde farce en een halfgare practical joke.

Polanski’s vuurproef, Knife in the Water (1962), gaat over een stel dat aan boord van een klein jacht een passagier meeneemt. De oudere echtgenoot is jaloers op de jeugd en viriliteit van de jonge sportjournalist en dat leidt tot een verbeten strijd om de vrouw, waarbij het mes als prominent fallussymbool fungeert. Belangrijk is hoe alles binnen een beperkte ruimte speelt en hoe de drie mensen van de rest van de wereld geïsoleerd worden. Ook de plek waar gedraaid werd is bepalend voor de overheersende stemming: zoals wel vaker had Polanski eerder de locatie voor ogen dan een plot in gedachten.

In zijn eerste Engelse avontuur, Repulsion (1965), maakt een schizofrene manicuurster (Catherine Deneuve) met zelfmoordneigingen amok in het verlaten Londense appartement van haar zuster. De vrouw wordt tegelijk door seks aangetrokken en afgeschrikt en kan totaal onverwachts opeens gewelddadig zijn. Polanski bekijkt haar psychose met klinische afstandelijkheid en probeert het verhaal zo realistisch en psychologisch geloofwaardig mogelijk te vertellen. De hallucinaties van de jonge vrouw worden versterkt door steeds grotere groothoeklenzen, de feitelijke afmetingen van het appartement veranderen – wat overeenstemt met haar vertrokken gezichtsvermogen. Polanski speculeert ook op de onberedeneerde angst voor iets sinisters uit de directe omgeving. Een andere opstelling van het meubilair, een krakende plank in de vloer: het kan al voldoende zijn om de stoppen te doen doorslaan.

Cul-de-sac (1966) is misschien wel dé essentiële Polanski-film, waarin het gevoel voor het absurde en het groteske verwant is aan Beckett, Ionesco en Kafka. Het is een zwarte komedie over drie personen die op een geïsoleerde plek tot elkaars gezelschap zijn veroordeeld. Een lafhartige, verwijfde echtgenoot (Donald Pleasance) en zijn verveelde, nymfomane vrouw (Françoise Dorléac) bewonen een vervallen kasteel op Holy Island, dat door het tij is afgesneden van het vasteland en worden geterroriseerd door een gangster op de vlucht. Hun middeleeuwse burcht wordt een cul-de-sac waar wrede seksueel geladen spelletjes aanzetten tot vernedering, geweld en moord.

De minst bekende én zelden vertoonde film in deze verzameling is Polanski’s Italiaanse uitstapje What? (1973), dat door een scribent beschreven werd als ‘Alice in Wonderland, herzien door Markies de Sade’. Sydne Rome is in deze flauwe erotische komedie een onschuldig bloemenkind, dat op de vlucht voor verkrachters in een villa aan de Riviera strandt, maar daar in handen valt van verdorven individuen met rare seksuele gewoontes.

De Thomas Hardy-bewerking Tess (1980) lijkt op het oog een atypische Polanski-film. Maar zelfs de somptueuze landschappen (het Franse platteland als stand-in voor Dorset) waarin Polanski zijn figuren laat evolueren, krijgen een claustrofobische allure en zijn een pseudo-idyllische valstrik waaruit Tess (de verloren Victoriaanse onschuld die het slachtoffer wordt van twee mannen) niet kan ontsnappen.

Bitter Moon (1992) daarentegen lijkt wel een schaamteloze catalogus van de obsessies van de regisseur en komt dan ook dicht in de buurt van de autoparodie. Seksuele wreedheid, fysieke en psychologische valstrikken, verbanning en isolatie, het huwelijk als een machtsstrijd, vernedering en gefnuikte onschuld: het passeert allemaal de revue in dit met sardonische humor opgediende huis-clos-drama voor twee koppels.

Polanski’s terugkeer naar Polen, The Pianist (2001), leverde hem in Cannes de Gouden Palm op. Het is een grimmige survivalfabel over een Poolse jood (Adrien Brody) die zich tijdens de Holocaust verschuilt in de ruïnes van het platgebombardeerde Warschau. Zijn overleven is een anomalie, een vergissing, een zwarte grap. Een Polanski-film dus.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content