‘Rock-‘n-roll in België: jezelf een uur lang God wanen en dan thuis de afwas doen’

Levenswijsheden van René Froger, de geestigheid van incest, de niet zo geestige fall-out van pedofilie en – we hadden nog zó ons best gedaan – de erfenis van Prince. De gedachten van elektrowizard Stijn schieten tijdens ons drie uur durende onderhoud alle windrichtingen tegelijk uit. ‘Ik heb iemand nodig die in mijn plaats ‘fuck off’ zegt.’

Op zijn derde langspeler noodt Stijn de luisteraar Ten Danz. Wij van onze kant noodden de beruchte Sexjunkie naar een Brussels terras en vroegen hem hoe een onmiskenbare Antwerpenaar als hij in nog geen acht jaar tijd tot een onvervalste Dansaert-Vlaming is uitgegroeid.

Stijn: Brussel is gewoon minder bekrompen. Hier wonen zo veel nationa-liteiten door elkaar dat het compleet geen issue is als je – zoals mijn vriendin en ik – Nederlandse roots hebt. In Antwerpen leidt dat onvermijdelijk tot imitaties van het Hollandse accent en wel meer van dat soort flauwe grapjes. Hier zijn nationaliteit en identiteit een gegeven en geen voorwerp van spot of wat dan ook.

Er zijn vier jaar verstreken sinds je vorige plaat: een eeuwigheid in de popmuziek.

Stijn: Daar schrik ik zelf een beetje van. Het was zeker niet gepland om zo lang met een nieuwe plaat te wachten, integendeel zelfs. Toen ik als muzikant begon, heb ik een heuse todolijst opgesteld die ik wilde afwerken voor mijn dertigste. Daar stond onder meer op: mijn rijbewijs halen en een kindje krijgen. Maar ook: drie platen maken. Dat laatste is niet gelukt, ik ben gestrand op twee langspelers en een EP. (Lacht)

Ik vrees dat ik na mijn vorige plaat een tijdlang simpelweg geen zin heb gehad om aan een album te werken. De noodzaak was weg, ik voelde de drang niet meer. Niet dat ik geen nieuwe nummers maakte, hópen heb ik er geschreven. Maar die ook afwerken in functie van een plaat, daar kwam ik niet aan toe. Sommige mensen in mijn omgeving – onder wie mijn manager en zelfs mijn eigen vriendin – begonnen zich oprecht af te vragen of ik überhaupt nog in muziek geïnteresseerd was.

Ik denk dat ik de plaat onafgewerkt liet omdat ik er het nut niet meer van inzag om ze uit te brengen, aangezien ik zonder een nieuwe plaat óók live kon blijven spelen. Daar komt nog bij dat ik cd’s eigenlijk een voorbijgestreefd medium vind. De cd is een leuk cadeautje bij de krant geworden of hoogstens iets dat je nog snel meegrist aan de kassa van een supermarkt. Ik geef grif toe dat deze plaat er in de eerste plaats is om te kunnen blijven optreden. Concertpromotoren eisen nog altijd dat je iets fysieks in de winkel hebt liggen voor ze je boeken.

Je nieuwe plaat verschijnt op je eigen label en wordt verdeeld door PIAS. Waarom ben je bij EMI vertrokken?

Stijn: Het is altijd prettig werken geweest met EMI, maar het EMI van vandaag is niet meer het EMI van zes jaar geleden. Er zijn zo veel mensen ontslagen en weggegaan dat ik mijn voeling met de firma een beetje kwijt was. Dat is maar logisch als er zo’n groot personeelsverloop is. De grote baas bij EMI, Erwin Goegebeur, wist zelf ook niet of de firma nog veel voor mij kon betekenen. ‘Voor hetzelfde geld loop ik hier over twee maanden ook niet meer rond’, zei hij. Eigenlijk was ik EMI contractueel nog een plaat verschuldigd, maar over een uitkoopsom is niet eens gepraat. We zijn heel netjes gescheiden van tafel en bed.

Jouw zaken worden behartigd door dEUS-manager Christian Pierre. Dat jij na dEUS zijn tweede cliënt bent, getuigt van een groot geloof in jouw potentieel.

Stijn:(Denkt na) Zo had ik het nog niet bekeken, maar het is inderdaad wel straf dat hij naast dEUS uitgerekend met mij in zee gaat. Ik heb Christian leren kennen via Tom (Barman), die ik natuurlijk ken van in Antwerpen en voor wie ik de making-of van Anyway The Wind Blows heb gemaakt. Chris-tian heeft een groot bakkes en dat is bijzonder handig. Ik heb ook een groot bakkes, maar mijn probleem is dat ik te vaak ‘ja’ zeg. Ik heb dus iemand nodig die af en toe heel luid ‘neen’ kan roepen en dat kan Christian als de beste: fuck off zeggen als het nodig is.

Laat ik dan van zijn afwezigheid profiteren om te zeggen dat ik ‘Ten Danz’ meer een titel vind voor een remixplaat van DJ Hanz, die irritante dwerg uit het eerste seizoen van ‘Big Brother’.

Stijn:(Lacht) Ik weet niet wie DJ Hanz is, maar ik neem aan dat je dat niet als een compliment bedoelt. Het was er mij met die titel vooral om te doen dat je hem op verschillende manieren en in verschillende talen kunt lezen of interpreteren. Engelstaligen herkennen er het woord ‘dance’ in. Franstaligen kunnen er ’tendance’ in lezen en dát verwijst dan weer mooi naar het uitgebalanceerde van deze plaat. Zacht en rauw houden elkaar in balans, net zoals de gezongen en instrumentale nummers elkaar in evenwicht houden.

Trouwens, toen ik de tracks voor de plaat een eerste keer naar mijn gewezen A&R-manager doormailde, kreeg ik een mail terug: ‘Fijn! Laat je nog weten welke nummers op de plaat komen en welke niet?’ Hij ging er zo’n beetje van uit dat de instrumentale tracks niet voor de plaat bedoeld waren. Wél dus. (Lacht)

Het nummer ‘Jan met de pet’ is een smalend portret van Jan Modaal, al lijk je hem evengoed te benijden.

Stijn: Het is een kwestie die de laatste tijd hevig in mij opsteekt: the walk on the wild side versus het brave burgerleven. Om het eens met René Froger te zeggen: ‘een eigen huis, een plek onder de zon’ lijkt soms even aanlokkelijk als een liederlijk leven zonder verantwoordelijkheden. Maar het punt van dat nummer is dat Jan Modaal droomt over het bandeloze leven van pakweg een popster en dat een popster – als ik mezelf even zo mag noemen – smacht naar de simpliciteit en zorgeloosheid van het brave burgerleven. Voor de volledigheid vertel ik er maar bij dat van een liederlijk leven als popster in België geen sprake is. Het leven van een artiest in België is: jezelf een uur lang God wanen op een podium en dan thuis de afwas doen. (Lacht)

‘Tough’ gaat over een macho die eigenlijk maar een watje is.

Stijn: Dank je wel, dat nummer gaat over mij! (Lacht) Neen, echt: Tough is ik die voor de spiegel sta en mezelf een klets verkoop. Zo van: ‘Doe toch niet alsof je een stoere, hippe vogel bent, want eigenlijk ben je een nobody zoals iedereen.’ Maar ook: ‘Je woont in België, je betaalt elke maand huur, je bezit een derdehandsauto en je bent niet aan het pensioensparen. Misschien sta je weleens met je kop op de cover van een boekske, maar blijf toch maar bescheiden.’ Het is een kattebelletje aan mezelf, een reminder om vooral niet naast mijn schoenen te gaan lopen.

‘In veel opzichten zet ik me af tegen mijn katholieke opvoeding’, heb je eens gezegd. Tegen welke aspecten van je katholieke opvoeding rebelleer je precies?

Stijn: Heb ik dat echt gezegd? (Lange stilte) Ik weet niet of ik daar toen al op doelde, maar ik ben een van die kennelijk zeer talrijke jongetjes die in zijn kindertijd nogal intiem bejegend werd door de plaatstelijke priester. Die priester was een vriend des huizes die mij graag over de krullenbol mocht aaien en daarbij niet naliet om geregeld zijn tong in mijn mond te steken. Voor alle duidelijkheid: hij heeft nooit in mijn broek gezeten en ik heb er geen trauma aan overgehouden, maar prettig vond ik dat opdringerige tongzoenen natuurlijk niet. Ik ben ook maar mettertijd gaan beseffen dat wat hij deed niet door de beugel kon. Hij is nog niet zo lang geleden gestorven en ik heb de gebeurtenissen van toen intussen een plaats gegeven, maar vergeten wat er is gebeurd, kan ik niet. De ervaringen met die priester hebben een blijvende invloed op me gehad. En misschien sijpelen ze wel door in mijn muziek. ‘Kom op voor jezelf en voor je idealen, laat je niet doen’: het is wellicht geen toeval dat die boodschap in veel van mijn nummers zit.

Excuus voor de tactloze overgang, maar het nummer ‘Wugdai’ op je nieuwe plaat lijkt een natte droom op muziek gezet.

Stijn:(Lacht) Het is een soort seksuele fantasie, ja. En voor alle duidelijkheid dus geen anekdote uit mijn persoonlijke leven. Ik heb nog nooit in mijn blote flikker op een tafel staan zingen tegen een baguette, en mijn vriendin van haar kant heeft nog nooit ’s ochtends vroeg in de keuken staan strippen. Maar wat niet is, kan nog komen.

Op je vorige plaat leek je nog openlijk afstand te doen van de seksnummers à la ‘Sexjunkie’ die je debuutplaat overheersten, maar op ‘Ten Danz’ wemelt het weer van de seksuele innuendo’s. Geen schrik meer om voor pervert versleten te worden?

Stijn: Die typecasting baarde me na het succes van die eerste plaat echt wel zorgen, ja. Dat imago van geobsedeerd ventje heb ik met nummers als Sexjunkie natuurlijk zelf in de hand gewerkt. Vandaar dat ik met The World Is Happy Now wilde bewijzen dat ik ook een plaat kon maken zónder dat soort nummers. Maar op Ten Danz was er wel ruimte voor, vond ik. Die seks-gerelateerde nummers zorgen voor een luchtige noot af en toe.

Stel je jezelf bij het componeren van dergelijke nummers nooit de vraag: wat zal mijn moeder hiervan denken?

Stijn:(In ons bandopnemertje) Oei mama, wat zal ik hierop antwoorden? (Weer tegen ons) Ik geloof dat mijn moeder intussen wel op de hoogte is van mijn liefde voor vuilbekkerij à la Prince. Ze is overigens de eerste om in de supermarkt luidkeels Sexy Motherfucker mee te zingen. (Lacht) En ik ga ervan uit dat mijn moeder van seks houdt, en dat ze dus beseft dat er nog heel veel andere mensen zijn die óók van seks houden.

Zijn er grenzen aan de seksuele toespelingen die je jezelf toestaat?

Stijn: Mja, ik probeer mijn teksten toch zo veel mogelijk suggestief te houden. Oké, doorgaans is het wel duidelijk waarop ik hint, maar ik heb bijvoorbeeld nog nooit het woord ‘cock’ of ‘vagina’ gebruikt. Zelfs in Wugdai heb ik het niet over mijn ‘dick’, maar over mijn ‘donkey’.

Ik vind ‘Pussy On My Mind’ anders wel behoorlijk expliciet.

Stijn: Dát wel, ja. Dus ik beken: ik ben Frank Zappa niet. Maar dat weet ik wel van mezelf. Ik zal me niet snel wagen aan een song waarvan ik voel dat ik er niet mee wegkom. Zo heeft er bijvoorbeeld een nummer dat ik samen met een Gentse rapper geschreven heb net om díé reden de plaat niet gehaald. Het heet Mama en gaat over incest: ‘Ik weet wat het is, het is een Oedipuscomplex / Maar als ik jou zie, lieve mama, denk ik enkel nog aan…’ Wel, de rest kun je wel raden. Live zing ik het met veel plezier, zeker in Nederland kan het op veel bijval rekenen. Maar om het op een plaat te zetten en dus per definitie aan de eeuwigheid toe te vertrouwen, vind ik het veel te plat en vulgair.

Aangezien je daarnet zélf over Prince begon: hoe lang blijf je het nog een compliment vinden om ‘de Vlaamse Prince’ genoemd te worden, en wanneer wordt het een stigma?

Stijn: Dat vond ik het na een week al. (Lacht). Kijk, ik houd van Prince, ik heb al zijn platen, ik heb hem wellicht al meer dan vijftig keer live gezien en ik heb mijn liefde voor de man nooit onder stoelen of banken gestoken. Maar er zijn evenveel verschillen als gelijkenissen. Ik ben bijvoorbeeld al geen dwerg en ik speel geen gitaar, maar – eerlijk is eerlijk – ik heb ook nog geen duizendste van zijn talent. ‘Jamaar,’ zeggen ze dan, ‘je draagt toch ook schoenen met hakken?’ So what, James Brown en Sly Stone ook. Voor mij is het simpel: ik heb nog altijd liever dat ze mijn muziek met die van Prince vergelijken dan met die van pakweg Vanilla Ice. Die vind ik óók wel goed, ik hoop alleen dat je dat niet aan mijn muziek kunt horen. (Lacht) En om helemaal eerlijk te zijn: ik voel me best gevleid als Studio Brussel me opbelt voor een reactie op het nieuws dat Prince naar Werchter Boutique komt. Sterker nog: ik zou me beledigd en gepasseerd voelen als ze mij níét hadden gebeld.

TEN DANZ

Op 7/6 uit bij Mijn Label.

Door Vincent Byloo

‘Een tong gedraaid worden door de plaatselijke priester: het heeft een blijvende invloed op me gehad.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content