Jarenlang speelde Cary Grant de rol van mooie minnaar. Pas na zijn vijftigste bracht een wekelijkse hit LSD hem het besef dat ‘Cary Grant’ geen rol was die hij moest spelen, maar dat hij écht bestond.

Cary Grant begon zijn carrière als acrobaat, en wie zijn leven bestudeert, moet constateren dat hij dat zijn hele leven gebleven is: evenwichtkunstenaar op het slappe koord van de roem. Hij werd ruim honderd jaar geleden, in 1904, in het Engelse Bristol geboren. Archie Leach, kind uit armoedige ouders. Zijn vader, broekenperser, een rauw, uithuizig type. Zijn moeder, prettig gestoord, voedde naast Archie ook oudere kinderen van haar broer op. Op een dag, hij was tien, kwam Archie van school thuis en hij kon zijn moeder nergens vinden. Zijn huisgenoten zeiden: ‘Je moeder was zó moe, dat ze naar een badplaats is gegaan om uit te rusten.’ Pas na weken van grote verwarring vernam hij de harde ‘waarheid’: ze was doodgegaan en meteen begraven. Die ervaring maakte van Archie een rotjong: ruziezoeker, winkeldief, die ’s zomers liever op het strand sliep dan thuis te zijn. Het geluk vond hij, via een vriend, in het plaatselijke variététheater: hij mocht er achter het toneel helpen en spotlichten bedienen. Daar, tussen de coulissen, beleefde hij een uniek moment. Plots wist hij: ik hóór op het toneel. Hij solliciteerde daarna meteen bij Bob Pender, leider van een groep jonge jongens, die het publiek vermaakte met acrobatische toeren. Archie bleek aanleg te hebben. Hij werd aangenomen, op voorwaarde dat zijn vader toestemming gaf. Geen probleem: Archie zélf schreef het briefje, kopieerde de handtekening van zijn vader en vertrok naar Norwich om les te krijgen in mime, dansen, salto’s maken en steltlopen. Al na twee weken stond zijn vader voor de deur. Die had, inmiddels met een nieuwe vrouw hokkend in Southampton, bericht gekregen dat Archie was weggelopen. Hij eiste dat zijn zoon weer naar school zou gaan, omdat hij geen veertien was, toen de leeftijd waarop jonge Britten pas betaalde arbeid mochten verrichten. Archie hervatte dus het oude leventje.

Toen hij veertien was geworden, liet hij zich betrappen bij het boren van kijkgaatjes in de wanden van de meisjes-wc’s. De viespeuk werd meteen van school getrapt – en ging met Bob Pender’s Little Dandies voor twee jaar op tournee langs Engelse music halls. Een geboren acrobaat: toen Pender een Broadway-contract kreeg, was Archie Leach een van de acht jongens die hij meenam. Op de boot deed hij elke ochtend gymnastiek en kreeg daarbij gezelschap van een zeer atletische passagier: Douglas Fairbanks, de beroemdste filmacteur van die dagen. Zo had Archie, lang voor hij er terechtkwam, al een vriend in Hollywood. Ook de Amerikaanse tournee duurde twee jaar. Archie bleef in New York en gaf de acrobatiek op, omdat hij er zo’n dikke nek van had gekregen. (Daarom droeg hij de rest van zijn leven speciaal gemaakte overhemden met een heel hoge kraag.) Hij trok in bij George Orry-Kelly, een kunstschilder die openlijk – het was 1922 – voor zijn homoseksualiteit uitkwam. Overdag droeg Archie bij aan de huishoudkas als steltloper (met reclame op de rug); ’s avonds verdiende hij in smoking geld als escort van rijkere dames. Opnieuw riep het toneel. Zijn eerste pogingen waren geen succes: hij werkte als straight man naast komieken, om de grappen aan te geven – maar het publiek vond het niks: Archie Leach was een veel te mooie jongen om zulke domme dingen te zeggen. Want hij wás mooi: al na zijn eerste toneelstuk werd hij gevraagd voor een screentest, die hem regelrecht naar Hollywood leidde. Daar bedacht hij de naam Cary Grant en kocht een hond die hij Archie Leach noemde. Regisseur Joseph Von Sternberg vervolmaakte (in de film Blonde Venus, 1932) zijn uiterlijk, door vlak voor de eerste opname een kam te pakken en de scheiding in Cary’s haar van links naar rechts te verleggen. Het gaf zijn gezicht een nog perfectere symmetrie.

IN 1932 maakte Grant acht films. Op maat naar zijn tuxedo-jaren: een ruim zeven jaar durende periode, waarin hij vrijwel altijd de mooie minnaar speelde, dus vrijwel altijd in smoking. Want nog in dat eerste jaar werd hij uitgeroepen tot Ultimate Ladies’ Man – al leidde dat tot gemor bij tegenspeelsters. De befaamde Tallulah Bankhead (uit zijn derde film, Devil and the Deep) had bij hem weinig mannelijke vibraties ontdekt; de recent geïmporteerde Marlene Dietrich ( Blonde Venus) gebruikte zelfs het woord fag (homo). En de studio bestierf het helemaal toen Grant de geruchten leek te bevestigen door in te trekken bij de jonge acteur Randolph Scott (die in de jaren vijftig de koning van de cowboyfilms zou worden). Maar áls Grant verliefd werd – heftig, als een schooljongen – was het op vrouwen. De eerste: Virginia Cherrill (actrice, debuteerde in Chaplins City Lights, 1931, als het blinde bloemenmeisje). Het hoogtepunt van hun verkering viel tijdens een souper in de nachtclub Mocambo, waar Grant werd aangesproken door iemand die hem als Pender-boy had gekend en die durfde wedden (vijftig dollar) dat hij nu al die souplesse wel kwijt zou zijn. Grant liet de dansvloer ontruimen, vroeg het orkest om een drum roll en deed, vanuit staande positie, zes keer een achterwaartse salto! Daverende toejuichingen, die Cherrill tot het besluit brachten zijn huwelijksaanzoek aan te nemen. Ze gingen daarvoor naar Engeland. Grant zocht zijn vader op, die onverwachts vroeg: ‘Heb je tijd? Dan gaan we even op bezoek bij je moeder!’ En verdomd: zijn moeder zat nog steeds in het krankzinnigengesticht, waarin haar man haar, na een stevige nervous breakdown, had ondergebracht. Door de schok raakte Grant in de war. Ging zuipen, kreeg heftig bloedende aambeien. Het staat in de dagboeken van Virginia Cherrill, die Marc Eliot, Grants jongste biograaf, als eerste heeft mogen inzien. Ze noteerde ook dat al een uur na hun huwelijk, Grant daar zo’n spijt van had, dat hij haar twee maanden niet aanraakte. Uit haar notities weten we nu ook wat Grant zei, toen Cherrill hem confronteerde met de geruchten over zijn homoseksualiteit. Nee, luidde zijn uitleg, hij was alleen maar het normale Britse beetje bi. Op kostscholen (en op jongenstournees) sliep je met zijn allen. Dus er werd gekeken wie de langste had; en in koude nachten kroop je bij elkaar om je warm te wrijven. Het was kameraadschap, geen liefde. Auteur Eliot stelt, op grond van hem bekende anonieme bronnen, dat Grant wel een fysieke relatie met Randolph Scott had, maar uit zijn boek waait een aseksuele sfeer. Met mannen vooral emotionele kameraadschap; bij vrouwen van zijn kant liefde op het eerste gezicht, gevolgd door een snel aanzoek. Tijdens de opnamen van The Pride and the Passion (1957) werd hij zo smoorverliefd op Sophia Loren, dat hij haar nog tijdens de opnamen ten huwelijk vroeg. De meeste van die liefdes duurden niet lang, want Grant was zeer strikt. De al genoemde Virginia Cherrill was zwaar bijziend, en als zij in een restaurant probeerde haar ogen op het menu te concentreren, dacht hij dat ze over zíjn schouder met iemand zat te flirten, en plantte dan zijn vuist op haar neus. Trouwens, toen Grant de hoofdrol in Nabokovs Lolita kreeg aangeboden, vatte hij dat op als een belediging: hij vond het idee te smerig voor woorden.

Opmerkelijk was ook dat Grant nauwelijks sociale contacten had: zijn vrije uren bracht hij door – met sigaretten en whisky – in de woestijnzon; met als voordeel dat hij nauwelijks make-up nodig had: de camera vond hem diepbruin het mooist. Regisseur Billy Wilder zei eens: ‘Ik ken iedereen in Hollywood, maar ik ben nog nooit iemand tegengekomen die bij Cary Grant in huis is geweest.’ En toen de befaamde miljonair Howard Hughes onopgemerkt een supergeheim zakengesprek moest houden, leende hij Grants huis – en constateerde dat er op een tafel, een drankkast en een paar stoelen na, niks was: geen boeken, schilderijen, zelfs geen kranten.

Na Grants dood (1986) is er een gestage stroom biografieen op gang gekomen, en ook deze laatste van Marc Eliot laat zien dat er nog veel mooie details te ontdekken zijn. Eliot werkte er vijf jaar aan, en is er in die tijd in geslaagd van de tweeënzeventig films die Grant maakte, er drieënzestig te zien (de andere zijn zoek of uit elkaar gevallen). Zijn reden om het boek te schrijven was simpel: heimwee naar de bioscoopheld van zijn jeugd. Eliot – die verder koel en zakelijk noteert – laat zich dan ook, over de vroege Grant, één keer gaan. Die alinea citeer ik, onvertaald, met genoegen: ‘In his early movies especially, the camera quickly discovered and magnified the perfection of his features, the beautiful dark and sharp eyes that sat carved beneath his thick black brows, the handsome nose, the flawlessly smooth skin, the thick, slick hair always perfectly cut and parted, and that remarkable cleft in his chin, whose two smooth and curved bulges resembled nothing so much as a beautiful woman’s naked behind while she was on her knees in sexual supplication (smeekbede) before the godlike monument of his face.’ Het treurige was dat Grant, na die lenige jeugd, na dat moederloze tijdperk, een onzeker en ontevreden acteur werd. Hij brak (als eerste) met het studiosysteem. Hij werd, omdat hij van die tuxedo-rollen afwilde, freelance. Hollywood heeft hem dat nooit vergeven: in tweeëndertig jaar filmmaken kreeg hij slechts twee keer een oscarnominatie. In de jaren dertig was hij door zijn gevoel voor humor medegrondlegger van de screwball comedies, maar het duurde jaren voor dat de klassiekers werden die ze nu zijn.

In de jaren veertig was het Alfred Hitchcock die zag dat juist Grants perfecte gezicht geschikt was voor het verbergen van kwalijke en moorddadige instincten. Het maakte hem niet zekerder. Daarom zocht hij zijn heil bij positive thinking, ging onder hypnose en begon in 1957 met een wekelijke hit LSD. Dat bracht hem rust, én het besef dat ‘Cary Grant’ geen uitvinding was, geen rol die hij moest spelen, maar dat hij écht bestond. Het leidde uiteindelijk tot zijn beroemde uitspraak: ‘Everybody wants to be Cary Grant. Even I want to be Cary Grant.’ De mooiste ster, met de langste (op John Wayne na) houdbaarheidsdatum. Hij reisde zo vaak hij kon naar zijn moeder in Bristol (die hij indertijd al meteen uit het gesticht had laten halen) en voerde dan zeer vervreemdende gesprekken. Want zij wist niet meer dat Archie Leach acteur was geworden en ging ervan uit dat ze in de bioscoop het leven van haar zoon Cary Grant zag. Zij maakte gewoon mee wat miljoenen meemaakten, en wat door bekende filmcritica Pauline Kael in negen woorden werd gevangen: ‘It makes us happy just to look at him.’

© 2005 Weekblad Vrij Nederland

‘cary grant a biography’ door marc eliot aurum, 434 blz., euro33,20

R. Ferdinandusse

‘Ik ben alleen maar het normale Britse beetje ‘bi’.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content