Teder en pervers, grappig en tragisch, ziek en geniaal. Hebt u een geweten, wees dan gewaarschuwd dat Ulrich Seidl het weer beurs zal beuken met zijn nieuwe docudrama ‘Import/Export’, over mensen die tevergeefs elders het geluk gaan zoeken. ‘Privé ben ik best aangenaam, maar met mijn films wil ik schoppen, spuwen en slaan.’

Toen wij ons enkele jaren geleden richting recenseertafel begaven na het zien van Ulrich Seidls eerste fictiefilm Hundstage ( Dog Days), was dat met de sleutelwoorden ‘magistrale mokerslag’, ‘briljante zedenstudie’ en ‘vier sterren’ in ons hoofd. Die mening bleek niet iedereen toegedaan, want in sommige andere commentaren voerden termen als ‘ranzig’, ‘deprimerend’ en ‘hondsbrutaal’ de hoofdtoon. Met Ulrich Seidl is het kortom erop of eronder. Of je vindt zijn semi-documentaire maar hypergestileerde doorlichtingen van de condition humaine confronterend en cathartisch. Of je houdt er een kloeke depressie en een nog kloekere degout aan over.

Met zijn nieuwste – het inktzwarte maar intens humanistische docudrama Import/Export – wordt dat ongetwijfeld niet anders. Daarin volgt Seidl in zijn bekende afstandelijke doch dwingende stijl een Oekraïense verpleegster die haar kind achterlaat om in het rijke westen haar geluk te beproeven, en een werkloze jonge Oostenrijker die om min of meer dezelfde reden in de omgekeerde richting trekt.

‘Mijn films roepen nu eenmaal extreme reacties op’, zegt Seidl wanneer we hem ontmoeten in Brussel. ‘Maar ik lig er allang niet meer wakker van. Ik ben jarenlang uitgescholden voor sociaal pornograaf en ben ook al verschillende keren bedreigd. Maar liever dat dan mensen in slaap wiegen met brave, leugenachtige bourgeoiscinema.’

Waar komt die drang om te confronteren vandaan?

Ulrich Seidl: Uit mijn jeugd. Ik ben opgegroeid in een streng katholiek gezin. Mijn ouders wilden zelfs dat ik priester werd. Als je dan andere wegen inslaat, pleeg je verraad tegen de twee hoogste instanties: je ouders én God. Dat betekent niet dat ik mijn wortels verfoei. Integendeel. Ze liggen zelfs aan de basis van mijn moralisme. Ik observeer de wereld om me heen en vind die vaker lelijk dan mooi. Alleen koppel ik daar geen morele boodschap aan. Dat moet de kijker zelf doen. Ik ben vroeger zo naïef geweest om te denken dat mijn films de wereld konden veranderen, maar een mens wordt ouder en wijzer.

Over oude mensen gesproken: de hardste en meest controversiële scènes uit ‘Import/Export’ zijn die uit het tehuis voor demente bejaarden. Begrijp je de verontwaardiging daarover?

Seidl: Ik had het verwacht. Maar de morele veroordeling slaat nergens op. Wat ik in die scènes doe, is tonen dat mensen zelfs in hun meest seniele, afgetakelde vorm nog altijd mensen zijn. Wie zegt dat ze niet gelukkiger zijn dan toen ze jong en gezond waren? De felle reacties van bepaalde mensen zeggen vooral iets over hun eigen angst voor de aftakeling en de dood. Ik confronteer hen met iets dat ze niet willen zien en waar ze liever over zwijgen. Maar dat is net mijn bedoeling. Privé ben ik best aangenaam, maar met mijn films wil ik schoppen, spuwen en slaan. Trouwens, de meeste bejaarden of hun familieleden hadden er geen enkel bezwaar tegen dat we hen filmden. Integendeel: ze keken zelfs uit naar onze komst. Viel er tenminste wat te beleven (lachje).

Ook dit keer werk je met professionals en amateurs tegelijk en heb je maanden aan een stuk gedraaid, waardoor documentaire en fictie in elkaar verglijden. Wat is daar de filosofie achter?

Seidl: Het is een methode die ik over de jaren heen heb ontwikkeld en die ik sinds Hundstage perfect beheers. Ik ben begonnen als documentairemaker, maar ik heb geleerd dat iets ensceneren soms helpt om het nog meer met de werkelijkheid te doen kloppen, een methode die aanleunt bij die van Werner Herzog. Ik werk in elk geval nooit met een vast scenario en film meestal veel en lang. Aan Import/Export heb ik drie jaar gewerkt. Ik heb twee winters gedraaid – in Oekraïne en Oostenrijk – en ben twee jaar bezig geweest met de montage. Ik had 19 uur film waaruit ik een rough cut van acht uur heb gemonteerd en daar heb ik uiteindelijk een bioscoopfilm van 135 minuten van gemaakt. Ik zou het wel eens interessant vinden om de lange versie uit te brengen op dvd, al betwijfel ik of daar veel vraag naar is (lacht).

Uw films worden toch internationaal geprezen?

Seidl: Sinds Hundstage wel, ja. Daarvoor was ik de schande van de Oostenrijkse cinema. Zelfs voor mijn eigen vader. Pas op het einde van zijn leven – toen hij al half seniel was – heeft hij voor het eerst een film van mij bekeken en moest hij toegeven dat het niet de walgelijke stoet van perversiteiten was waarvoor hij had gevreesd. Er zit ook altijd humor in mijn werk. Humor is de morfine van het tragische. Ik zeg niet dat ik geen pessimist ben, maar optimisten zijn niet noodzakelijk constructiever dan pessimisten. En bovendien hebben ze meestal minder humor.

Uw werk deelt het existentiële pessimisme van Michael Haneke en Elfride Jelinek. Wat is er toch loos met jullie Oostenrijkers?

Seidl:(lacht) Oostenrijk is de ultieme biedermeiermaatschappij. Het oude, afgeleefde en geografisch ineengeschrompelde hart van Europa. Alles is van oudsher gericht op conformeren en verdringen. We zijn niet toevallig de uitvinders van de psychoanalyse, want onder de burgerlijke façade bevindt zich duidelijk nogal wat vuiligheid en frustratie. Die naar buiten brengen is mijn roeping.

Door Dave Mestdach

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content