Om na te denken over existentiële angst in zijn werk zette Glen steevast zijn serieuze berenmuts op.

© OPHELIA WYNNE

Bijna was hij vergeten, maar na tien jaar stilte is tekenaar Glen Baxter helemaal terug. Met een passage op Mind the Book, een vers boek – Dutch Safari – en een nieuwe generatie bewonderaars. Thuis in Londen bij de John Cleese van de tekenwereld. ‘Altijd hetzelfde met jullie Belgen. Kunnen niet eens een kaart lezen.’

‘Ik zal de ophaalbrug laten zakken en de wachters laten weten dat je eraan komt’, had hij in zijn laatste mail geschreven. Het Londense rijtjeshuis waar ik een dag later voor sta, kampt met een ernstig gebrek aan slotgracht – om van kantelen nog maar te zwijgen – maar ik doe niet moeilijk: als Glen Baxter (69) wil dat hij in een kasteel woont, woont hij in een kasteel. ‘Verboden toegang’, hangt er op zijn voordeur, in het Nederlands – ‘niet speciaal voor jou’, zal hij later zeggen. Ernaast: een ouderwetse mechanische bel, die klingelt als ik aan de ijzeren arm trek.

‘Ah, the Belgian!’

De heer des huizes doet open in een los jeanshemd, khakis en sokloze loafers. Adellijke trekken bezit hij niet, een opzichtige borstelsnor wel. Op het eerste gezicht maakt het van hem de vriendelijke gepensioneerde buurman, die op zaterdag zijn gras afrijdt omdat zondag de Dag des Heren is. Op het tweede gezicht is de snor net iets te borstelig om burgerlijk te zijn. Het tweede gezicht blijkt dichter bij de waarheid.

‘Heb je het makkelijk gevonden?’

‘Twee keer verkeerd gelopen.’

‘Ik wist het. Ik heb het de fotograaf nog voorspeld, daarnet. Altijd hetzelfde met jullie Belgen. Kunnen niet eens een kaart lezen. Kom, volg mij.’

Hij leidt de weg naar zijn zolderstudio, drie verdiepingen hoger. Het trapportaal hangt vol met tekeningen, schilderijen, oude affiches, borden in Delfts blauw en gevonden voorwerpen – te veel impressies om in de vlucht op te nemen. Pas als we in zijn studio staan, is er tijd om rond te kijken. In de hoek staat een Rietveldstoel, onderwerp van een aantal van zijn beste tekeningen. Hij grijnst als hij mijn blik van herkenning ziet. De muren zijn bedekt met rommelige rekken, vol oude vergeelde kaften, eerste exemplaren van zijn eigen boeken en prullaria allerhande – ik zie een action figure van Hank Williams, een rode brandweerwagen en een Kanye West-zonnebril.

In het midden: een klein tafeltje, met daarop één blad papier en een potlood. De tekening waar hij die ochtend aan bezig was, zegt hij: een vrouw zit achter een bureau te schilderen, in de hoek van het beeld springt een tijger het kader binnen. Onderschrift: ‘Up to that moment, figurative painting had been of little interest to me’, in beverige drukletters. ‘Ik twijfel nog aan figurative‘, zegt hij. ‘Eerst stond er representational. Betekent precies hetzelfde, maar het is een mooier woord. Alleen: het leest minder goed. Het ritme van de zin klopt niet meer. Denk ik. Ik maak het straks wel af.’ Hij legt de tekening opzij.

Hoe lang doe je erover?

GLEN BAXTER: Een tekening maken? Hangt ervan af. Soms gaat het heel snel. Soms gaat het moeilijk en leg ik de tekening een week of twee opzij. Het lijkt simpel wat ik doe. Eén prentje, één zin. Maar het is niet zo makkelijk de combinatie natuurlijk te doen aanvoelen. Er moet een ritme in zitten. Als mensen ernaar kijken, moeten ze het onmiddellijk begrijpen, zonder dat het als een pointe aanvoelt.

Hij heeft een lichte stotter in zijn stem – de verklaring voor zijn bijzondere fascinatie met woorden, heeft hij ooit verteld – maar het klopt wat hij zegt: zo direct als zijn tekeningen zijn, zo moeilijk is het om uit te leggen waarom ze grappig zijn. Concreet: een man die binnenkomt in een kamer met twee zeehonden, met daaronder: ‘Dan returns home to find nothing has changed.’ Alleen al het beschrijven maakt het stukken minder grappig, laat staan dat je kunt uitleggen waarom het grappig is. Het is een bijzondere vorm van tijdloos Brits absurdisme die hij deelt met pakweg Monty Python, dat in dezelfde periode als hij furore maakte – niet toevallig verzamelt John Cleese zijn tekeningen. Radicaal vernieuwend in de jaren zeventig, maar zo invloedrijk dat hij in de decennia erna mainstream is geworden, ingehaald door zijn eigen populariteit.

Zijn iPhone piept. ‘Wacht, ik krijg hier net een bericht dat ik zo meteen de tekst van een zekere Geert moet nalezen. Ben jij dat?’

‘Een andere Geert, vermoed ik.’

Hij pakt een blad papier. ‘There were too many Geerts in the room’, schrijft hij. Hij denkt even, en voegt er dan aan toe: ‘, barked the sheriff.’

‘Zo, weet ik meteen weer wat tekenen morgen. Maar goed, jij had een aantal vragen voor mij?’

Ik was lichtjes teleurgesteld in Dutch Safari, je bundeling tekeningen over Nederland. De tekeningen zijn fantastisch, als vanouds, maar ik had altijd gedacht dat je meer een Belgische inslag had dan een Hollandse.

BAXTER: Mijn excuses aan de Belgische natie. De volgende strip is voor jullie.

Je noemt je geboortestad Leeds consequent ‘a tiny suburbs of Belgium’. Dat moet toch iets betekenen?

BAXTER: Ik moet je teleurstellen: die quote was vooral een commentaar op het idee van staatsgrenzen. Waarom kan Leeds geen voorstad van België zijn? Dat was de gedachte erachter. Mijn manier om de lezer zich te doen afvragen: wie is deze man? Wat wil hij? En wat doet hij?

Jullie Magritte heeft me wel de ogen geopend toen ik nog studeerde. Iedereen was bezig met doodsaaie abstracte tekeningen. Magritte was een van de mensen die me heeft laten zien dat het ook anders kan. Dat er ook absurditeit in kunst kan zitten. Ik snap dus wel waarom je mij met België associeert. Uiteindelijk zijn jullie wel de geboorteplek van het surrealisme en vreemdheid tout court. Mijn galerie in Brussel, Le Salon d’Art, is daar altijd de belichaming van geweest. De voorkant is een barbier, vanachter is het een kunstgalerie. De perfecte visie op een exporuimte, kortom.

Je hebt bij ons ook heel kortstondig een tv-carrière gehad. Ik kwam een filmpje tegen op YouTube van Lava, waarin je een alien met een onweerstaanbare lokroep speelde in afsluiter Wally in Space. Zelfs van een absurdist vraagt dat enige explicatie.

BAXTER:(lacht) Geniale televisie. Het verhaal erachter is simpel: ik zat in Amsterdam bij dezelfde uitgever als Kamagurka: De Harmonie. Ik kende Kama goed – hij was het die me voorstelde om mee te spelen. Kees van Kooten, die ik ook goed kende, werkte er ook aan mee. Het leek me gewoon een heel leuk idee.

Het moet een van de meest surrealistische ervaringen van mijn leven geweest zijn. Wally in Space was een vreemde parodie op Star Trek, en voor de opnames moest ik naar een treinstation in een uithoek van België – Lede of Landen of zo, kan dat? The middle of nowhere, in elk geval. Eddy Wally had de rol van Captain Kirk, Herr Seele speelde Spock, inclusief oorprotheses, en ik was een rare alien met een bolhoed. Om elf uur ’s avonds waren de opnames gedaan en gingen we nog iets eten met de cast in een plaatselijk Indonesisch restaurant – iedereen nog in kostuum. Ik weet nog dat de serveerster onze bestelling kwam opnemen en volledig negeerde hoe we eruitzagen. Kurkdroog: ‘Dus twee nasi gorengs en één babi pangang. En om te drinken?’ Waarop ik dacht: wat hou ik van deze plek. Een restaurant waar een bende als buitenaardse wezens verklede mannen om middernacht kan binnenvallen zonder dat één vraag gesteld wordt: dit moet mijn soort wereld zijn. (lacht) Hoe maakt Wally het trouwens?

Hij is gestopt met zingen. Hij sukkelt wat met zijn gezondheid.

BAXTER: Het spijt me dat te horen. Hij is really something else. Maar kom, het staat ons allemaal te wachten. Het is ook al zo lang geleden allemaal.

De laatste tien jaar was het ook stil rond jou. Er verschenen nauwelijks nog tekeningen van jouw hand in Vanity Fair en The New Yorker, je vorige boek dateert alweer van 2004.

BAXTER: Er was wel een gat, ja. Op boekenvlak had ik alles gedaan wat ik wilde doen. Ik was vooral met tentoonstellingen bezig. De uitgeverswereld was ook volkomen veranderd: de enige uitgevers die ik nog kende, waren die van De Harmonie. Er is ook iets vreemds gebeurd in tussentijd. Toen ik met mijn tekeningen begon, ruwweg 150 jaar geleden, wilde niemand mij publiceren. ‘Niemand wil dit kopen’, kreeg ik overal te horen. Maar ik bleef volhouden. En zodra mijn tekeningen verschenen, begonnen plots een heleboel tekenaars mijn stijl te kopiëren. Iedereen maakte tekeningen met één prentje. De markt was verzadigd, de verkoop viel terug. Hoe uniek ik was in mijn begindagen, zo mainstream was ik tien jaar later.

De enige kritiek die ik op je werk kan verzinnen is: je hebt altijd hetzelfde gedaan. Eén prentje, één zin. Nooit gedacht om iets volledig anders te doen?

BAXTER: Ik heb wel verschillende dingen gedaan. Graphic novels, themaboeken over seks… ik heb alles geprobeerd wat ik wilde proberen. Maar ik ben altijd teruggekeerd naar hetzelfde. Dit is mijn job. Het is wat ik doe. Ik heb mijn eigen universum: Baxterwereld. En na veertig jaar vind ik het er nog altijd aangenaam vertoeven. Er kan ook nog altijd niks op tegen dat gevoel als tekst en tekening samenkomen. Ik heb nooit drugs genomen, maar dat is waar je het het best mee kunt vergelijken: de kick van pakweg heroïne. Elke dag opnieuw ga ik op zoek naar dat gevoel. En ik raak het niet beu. Pas als dat gevoel stopt, stop ik er ook mee.

Je afwezigheid heeft wel één positief effect gehad: het heeft ons eraan herinnerd hoe tijdloos je humor is. He took her in his arms and gently squeezed her goatee, met een fifties aandoende gravure van een man die liefkozend de sik van zijn vrouw vast heeft, dateert van 1979, maar zou vandaag getekend kunnen zijn.

BAXTER: Waarvoor dank. Tijdloosheid is voor mij altijd even belangrijk geweest als humor. Ik zal nooit een tekening maken over pakweg paardenvlees: de context daarvan is twee weken later alweer vergeten. Ik heb altijd gewild dat je als kijker niet meer nodig had dan het prentje en de tekst.

Ik heb mezelf ook nooit een cartoonist willen noemen. Als je zegt dat je cartoons tekent, verwachten mensen dat er een grap komt. Ik vind het leuker als het per ongeluk grappig is. Kunstenaars als Max Ernst en Magritte, dat waren de mensen naar wie ik opkeek. En hun werk is nog altijd even krachtig als toen ze het schilderden. Ze hebben hun impact nooit verloren.

Je jongste generatie fans kent je nauwelijks nog van je boeken, maar wel van het internet. Ben je niet veertig jaar te vroeg geboren? Was je nu een Tumblr begonnen, je was de koning van het internet.

BAXTER: Is dat zo? Grappig wel: veertig jaar geleden was het dankzij de fax dat ik in Amerika kon publiceren. Stuurde ik het hier op, en konden ze het ginder afscheuren. Nu gebeurt dat allemaal met jpegs, die de hele wereld rondgaan. Ik ben blij dat ik nog hier ben om het mee te maken. Boeken hebben me op zich ook nooit bijzonder geïnteresseerd. Ik zag mijn tekeningen altijd als iets om aan de muur te hangen: de boeken deed ik opdat mensen het zouden zien.

Je hebt uiteindelijk ook nooit gebrek aan appreciatie gehad. Prins Charles, John Cleese en Salman Rushdie hebben allemaal Baxters in huis hangen.

BAXTER: Klopt. Salman was zelfs de eerste die ooit een set afdrukken kocht, in 1978, bij mijn eerste tentoonstelling in het Verenigd Koninkrijk – nog voor hij Midnight’s Children had geschreven. Het heeft hem geen kwaad gedaan, blijkbaar. (lacht)

Ik wist niet dat hij gevoel voor humor had.

BAXTER: Salman? Een hele, hele grappige man. Geweldige Elvisimitator, overigens.

‘En dat? Hoort dat ook bij de studio?’ Ik wijs naar de Siberische berenmuts op het rek achter hem.

‘Mijn schrijversmuts? Natuurlijk. Ik zet hem vaak op als teken. Bij elke stemming hoort een hoofddeksel. Deze is mijn existentiële denkersmuts: voor als ik in een serieuze bui ben.’

‘En als je vrolijk bent?’

‘Wacht’, zegt hij. Hij gaat de kamer uit, en komt even later weer binnen met een reuzegrote cowboyhoed. ‘Een echte stetson. Wat denk je?’

Schoon.

BAXTER: Schoon én praktisch. Wist je dat huidkanker aan de oren in de VS verviervoudigd is sinds ze daar cowboyhoeden hebben ingewisseld voor baseballpetten? Dit is niet zomaar een hoed: dit is een health and safety measure. Gekocht toen ik op een ranch in Arizona was met mijn vijftigste verjaardag. Een cadeau van mijn vrouw: ik mocht twee weken op een paard rondrijden met een stetson. Mooiste twee weken van mijn leven.

Je hebt wel iets met cowboys. En ridders. Abstracte schilderkunst. Wimpels. Nu ik erover nadenk: je volledige werk hangt aaneen van de referenties uit je jonge jaren.

BAXTER: Ik kan niet in de toekomst kijken, dus moet ik wel terugblikken. Het gaat ook niet anders. Als kind ontdek je dingen die je wereldbeeld veranderen. Je absorbeert de eerste keer dat je Kafka leest, de eerste keer dat je Buster Keaton ziet, de eerste keer dat je van de stoel van Rietveld hoort, je eerste western op tv ziet en het wordt een deel van wie je bent. En als je een creatieve impuls hebt, wil je die schuld later vereffenen. Teruggeven wat je gekregen hebt.

Wie ben je het meest dankbaar?

BAXTER: Te veel om op te noemen. Maar de eersten aan wie ik nu denk, zijn de Marx Brothers. Waar ik opgroeide, in Leeds, was er niet veel te beleven, behalve in de bioscoop. Je kon gaan wanneer je wilde. Viel je in het midden van een film binnen, dan keek je gewoon tot het einde – en dan verder van het begin tot het midden – een van de redenen waarom ik compleet verdraaid ben geëindigd, vermoed ik. Ik weet nog goed hoe ik binnenkwam tijdens een zwart-witfilm waarin een wat rare man tegen een muur leunt. Een agent zegt hem dat hij moet ophoepelen. ‘Whaddya think you’re doing, buddy? Holding the building up?’ De man stapt weg – en achter hem stort het volledige gebouw in. De film was Love Happy, de man was Harpo Marx, en dát was het moment waarop ik ontdekte dat ik van het absurde hield. En eenmaal ik dat wist, kon ik niet meer stoppen met het te zien. Het dagelijkse leven is heel absurd, als je het maar wilt opmerken.

Ik las ergens in een analyse van je tekeningen dat je werk – ik citeer – ‘een masker voor existentiële angsten’ was. Had die onderzoeker een punt?

BAXTER: Heeft existentialisme een punt? Hebben mijn tekeningen een punt? Als je zulke vragen gaat stellen, moet ik mijn serieuze berenmuts weer opzetten. (lacht) Laten we vooral niet overanalyseren wat ik teken, dat maakt het alleen maar kapot. Nee, als je een filosofie aan mijn werk wilt verbinden, laat het dan die van Billy Liar zijn van Keith Waterhouse, over een man die elke dag de administratie doet van een begrafenisondernemer, maar in zijn hoofd een droomland heeft geschapen waarin hij de koning van Ambrosia is, de lokale Don Juan of een succesvolle generaal. Ik zit elke dag te tekenen en te schrijven in dit kamertje, maar in mijn hoofd ben ik een cowboy of ridder en vliegen er tijgers door de kamer. De werkelijkheid is al saai genoeg, dan mag ik in mijn hoofd toch een beetje avonturier zijn.

‘Je mag de wachter laten weten dat ik weer vertrek’, zeg ik bij de voordeur, klaar om naar buiten te stappen.

‘Doe ik. Kan ik de ophaalbrug ook weer ophalen.’

Hij grijpt naar zijn zak. ‘O ja: als je ooit in de problemen komt, bel dit nummer.’ Hij overhandigt een business card. ‘Professor Glen Baxter. Marquetry, Perversity & Irony.’

‘Er staat geen nummer op’, zeg ik.

Hij grijnst. ‘Exactly.’

De deur gaat dicht.

Hij heeft gelijk: het is eigenaardig maar fijn vertoeven, daar in Baxterwereld.

MIND THE BOOK

Glen Baxter is op zaterdag 2/3 te gast op Mind the Book. Info en tickets: mindthebook.be

COLONEL BAXTER’S DUTCH SAFARI

Uit bij De Harmonie.

DOOR GEERT ZAGERS – FOTO OPHELIA WYNNE

Glen Baxter: ‘ALS JE ZEGT DAT JE CARTOONS TEKENT, VERWACHTEN MENSEN EEN GRAP. IK VIND HET LEUKER ALS HET PER ONGELUK GRAPPIG IS.’

Glen Baxter: ‘WIST JE DAT HUIDKANKER AAN DE OREN IN DE VS VERVIERVOUDIGD IS SINDS DE WISSEL VAN COWBOYHOED NAAR BASEBALLPET?’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content