Twintig jaar geleden lag Blue Note tussen de mottenballen, nu is het een van de hipste en meest succesvolle labels van de business. Grote baas Bruce Lundvall over zijn geesteskind en over zijn grote passie: jazz.

De geschiedenis van de popmuziek bulkt van de ironie, en voor de jazz is dat niet anders. Neem nu het verhaal van de wederopstanding van Blue Note. Twintig jaar geleden haalde Bruce Lundvall, vandaag de grote baas van het platenhuis, het legendarische maar comateuze label van onder het stof met behulp van de diepe zakken van EMI. Jazz leek toen voorgoed passé, en werd geassocieerd met pijprokende overjaarse studenten. Waarschijnlijk was de enige ambitie van EMI aanvankelijk het toedienen van palliatieve zorgen aan een doodzieke patiënt. Niemand die toen had geloofd dat Blue Note op een dag bijna eigenhandig EMI zou rechthouden dankzij het succes van soul- en countrydiva Norah Jones. Vandaag staat Blue Note er als nooit tevoren, dankzij een mix van heruitgaven, verzamelboxen en nieuwe artiesten. De kracht van het label zit in de filosofie van oprichter Alfred Lion om de kunstenaar centraal te stellen, en in de figuur van Lundvall: een koppige visionair die hardnekkig zijn eigen weg gaat. Dat is ook nodig, want jazzliefhebbers liggen niet dik bezaaid.

Hoe komt het dat jazz vandaag zo moeilijk aanslaat?

Bruce Lundvall: Jazz is geen populaire muziek met onmiddellijk herkenbare patronen. Toen ik Miles Davis of John Coltrane voor het eerst zag spelen, begreep ik werkelijk niets van wat ze probeerden te doen. Mijn oren waren nog niet aan die muziek aangepast. Maar gaandeweg begin je patronen te herkennen, en voor je het weet, begrijp je de muziek. Alleen hoor je niet veel jazz op de radio, en je moet het genre dus via andere kanalen zien te vinden. Ik ben er rotsvast van overtuigd dat een veel ruimer publiek van jazz zou houden als die muziek meer aandacht kreeg. Nu moeten we het van mond-tot-mondreclame hebben.

Blijft de hedendaagse jazz niet veel minder aan de ribben plakken dan de innovaties uit de jaren ’50 en ’60?

Lundvall: Daar valt niet veel aan te doen: muzikale vernieuwing moet nog altijd uit de kunstenaars zelf komen. Jonge muzikanten zijn daarbij het belangrijkst. Zij laten zien dat het genre nog leeft. Maar meestal komen ze eerst in contact met pop- en rockmuziek. Pas als ze daar genoeg van krijgen en andere horizonten willen verkennen, zetten ze de stap naar jazz. Muziekstudenten doen dat sneller dan autodidacten, want jazz is een ernstige kunstvorm die veel inspanning vraagt van de muzikanten.

Zijn er nog jazzlabels die u graag zou kopen?

Lundvall: Prestige en Pablo. Het Pablo-label heeft platen van Count Basie, John Coltrane, Duke Ellington, Dizzy Gillespie, Art Tatum, en Prestige heeft onder meer Coltrane, Miles Davis, Sonny Rollins, Thelonious Monk en Eric Dolphy. Stuk voor stuk legendarische opnames. Beide labels zitten nu onder de vleugels van FantasyJazz, en zijn me op dit moment te duur. Maar, wie weet?

Het Gentse Blue Note Festival is een succes. Hebt u plannen om het concept naar andere steden te exporteren?

Lundvall: We gaan er in elk geval niet zelf mee leuren. Maar als plaatselijke organisatoren enthousiast genoeg blijken om onze artiesten een platform te bieden, zoals in Gent het geval is, zijn we meer dan bereid om er onze naam aan te verbinden. Ook in Parijs heeft het initiatief vaste voet gekregen. Voor alle duidelijkheid: het festival programmeert niet uitsluitend artiesten van ons label.

Beschouwt u het festival louter als een promotiemiddel voor het label?

Lundvall: Het is niet meteen het doel om daar platen te staan verkopen. Ik beschouw het als een kans voor onze artiesten om hun ding te doen voor een breed publiek. En door de tanende platenverkoop kunnen ze die inkomsten goed gebruiken.

DOOR OLIVIER BRAET

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content