Ik moet terugkomen op iets wat ik een paar maanden geleden geschreven heb. Ik beweerde namelijk in een krant dat als ik een tatoeage zou laten zetten, dat de beroemde woorden van de Franse chemicus Antoine Lavoisier zouden zijn: ‘Rien ne se perd, rien ne se crée, tout se transforme.’ Dat is flauwekul: niet de uitspraak van Lavoisier, maar dat ik ze onder de opperhuid van mijn arm zou willen. Nee, als er iets op mijn lijf vereeuwigd mag worden over de hele breedte van mijn rug is het: ‘No Means No’, en dat is geen cynische variant op het ‘ Yes we can’ van Obama. No Means No, mijn vingers verkrampen tot sikkelvormige klauwen als ik de woorden intik, de wolf in mij wordt wakker geschud door drie Canadezen met bas, drum en gitaar: No Means No…

Maar to hell with Canada, eerst Amerika, eerst New York waar ik met Fats, de peter van mijn dochter, een café in Brook-lyn binnenstapte de dag na de dramatische finale van het WK voetbal van 1994. De Italiaanse technicus Roberto Baggio had een penalty gemist – hoe hoog kun je een bal over doel schoppen? – waardoor Brazilië wereldkampioen werd. In de toiletten, die met klapdeuren van het café gescheiden waren en zich beperkten tot een pot en een urinoir, stond een lange barbecue nog na te smeulen van de nacht ervoor. Aan de bar zat een zwarte man naar een western te gapen, met naast hem krantenman op rust Tom. ‘I never left town’, vertrouwde Tom ons al na een paar minuten glimlachend toe, waardoor hij op onze empathie en dollars kon rekenen. We bestelden vier Budweisers en gingen aan de bar zitten als de Daltons. ‘She’s sittin’ on a fuckin’ dildo’, aldus de zwarte man die vond dat Shirley Temple iets te lang zat te kletsen in een wel heel bijzondere op-en-neergaande koets. In dit wilde Westen wilden Fats en ik blijven, in dit New York van oneliners dat door de bejaarde eigenares van het café rond één uur ’s nachts als Miss Liberty bekroond werd door de vraag: ‘When did your boat arrive, boys?’

Laat de gemiddelde Belg in dat Brooklyn in zijn onderbroek achter en hij wordt in elkaar geramd. Wij niet, wij hebben rock-‘n-roll in ons bloed. Wij kochten weed van met goud be-laden dealers in Alphabet City, wij verdwaalden in The Bronx op een onmogelijk uur en dronken margarita’s met Kim Gordon van Sonic Youth, als het u iets zegt. Wij, wolven van Eeklo, werden buiten geschopt in CBGB’s omdat we bier hadden binnengesmokkeld, zagen hoe een taxi met slapende chauffeur erin werd getakeld en liepen een café aan de overkant van de weg binnen: ‘What will it be, boys?’ ‘What have you got?’ ‘You can have me.’ Een dag later liep ik John Lurie bijna omver in Central Park, zijn arm zat in het gips, Bettie Serveert trad op terwijl Fats en ik in het centrum van de wereld met een frisbee smeten als was het een kettingzaag. We lachten ons zot in die jungle van Manhattan en jankten met iedere kubieke centimeter zuurstof in onze longen als one-two-three-four-Ramones: Beat on the brat / Beat on the brat / Beat on the brat with a baseball bat / O yeah, o yeah, uh-oh, woorden die zes jaar later door de bovengenoemde Canadezen met ontblote tanden op een podium uitgespuugd zouden worden.

Terug naar de oorzaak van die onrust, terug naar het jeugdhuis van Eeklo op een loeiwarme benzinedag in 1989 waar Fats en ik neurotisch rondjes aan het lopen waren voor het podium. No Means No kwam op, de drummer sloeg vonken uit zijn stokken en de zaal veranderde in een huilende vuurzee; een uur lang grommende vlammen waarin knaagdieren en vogels, afval en wilde zwijnen werden gesmeten, ontploffend ongedierte waarvan we ten minste een jaar konden overleven in Eeklo. Dat uur in het jeugdhuis heeft mijn leven veranderd, dat samenspel van punk en Strawinsky, van Japan en jazz, van experiment, dissonanten en wiskunde, om niet te zwijgen van het zweet, zindert vandaag door in mijn literaire verkenningen. Ik huiver nog steeds van rust, van regelmaat; ik verwerp de gedachte dat wij van rondzwervende nomaden tot gevestigde boeren zijn geëvolueerd. Nee, zelfs God heeft het uitverkoren volk tot uitzwerven bevolen. Wie stilstaat, is een gemakkelijk doelwit, wie beweegt niet. Wie danst op de aritmiek van No Means No kan nooit een mes in zijn rug krijgen, nooit in een wolvenklem trappen.

Daarom ben ik ook op 23 mei naar een klein kot in Kortrijk gegaan, the Pits, waar The Hex Dispensers het beste van zichzelf gaven. En geloof me: het heeft niks tragikomisch om veertigers bier naar een driekoppig punkbandje te zien gooien, en het heeft geen zak met midlife te maken zoals mannen met twee auto’s, twee huizen en twee romans wel eens laconiek durven te beweren. Fuck them: in dat klein kot klopt geregeld het hart van de revolutie, het hart en de vuist die de klassenstrijd met de grond gelijkmaakt en toont dat wij mensen veel meer gemeen hebben dan we denken. Het bier in the Pits is trouwens niet te drinken, waardoor je niet anders kunt dan het richting podium te slingeren.

Misschien is dat wel de kern van mijn No Means No, de bijna letterlijke verwerping van de klassenstrijd. En misschien betekent No Means No in die context uiteindelijk toch ‘ Yes we can’.

Voor Beat on the brat door Ramones, Sonic Youth en No Means No, en ook voor The Hex Dispensers: zie YouTube

‘Wie stilstaat, is een gemakkelijk doelwit, wie beweegt niet. Wie danst op de aritmiek van No Means No kan nooit een mes in zijn rug krijgen, nooit in een wolvenklem trappen.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content