Het is met de zegen van Gods eigen gezant Bush dat regisseur Siddiq Barmak zijn debuut ‘Osama’, de eerste post-Taliban-film uit Afghanistan, de wereld LAAT rondtrekken. Over politiek wil hij evenwel niet praten, en gelijk heeft hij. Door Jo Smets

Osama is een eendimensioneel, maar zeer gerechtvaardigd portret van het intrieste lot van een 12-jarig meisje dat onder het (als ultrapervers geportretteerde) Taliban-regime voor de overleving van haar mama en oma vecht door als jongen verkleed buitenshuis te gaan werken. De Taliban ontzegde vrouwen het recht op onderwijs, op werk, op vrije beweging, op gezondheidszorg, op rechtsbijstand – dat is bekend. Dat westerse postdemocraten en oosterse postcommunisten vijf jaar lang lieten begaan was allicht hun goed recht. Het Talibanregime was namelijk het eindresultaat van een monsterverbond tussen de VS, Frankrijk, Israël en het meest repressieve, barbaarse en afschuwelijke dat olierijkdom in de moslimwereld voortbracht: Saudische prinsen, Iraanse jihad-mollahs, Pakistaanse generaals. Hun gemeenschappelijke doelwit: internationalistisch sovjet-communisme, het tweede monster in het Afghaanse treurdicht. Bijna 20 jaar kolossale steun in geld en wapens aan nauwelijks te controleren, rivaliserende fundamentalistische moedjahedien-groepen, moest uiteindelijk een Frankenstein baren als de Taliban, in het leven geroepen door de Pakistaanse inlichtingendiensten ISI, met de hulp van de CIA en OBL – Osama Bin Laden.

‘Komt van die geschiedenis één detail terug in Osama?’ vraagt een spelbreker zich af die de jubelende ontvangst van de film in de VS (Golden Globe Beste Buitenlandse Film) een beetje verdacht vindt. Neen, dus. We vragen het aan regisseur Siddiq Barmak, dachten wij, in Brugge te gast op cinema Novo. Die wil evenwel niet over politiek praten. Hij heeft overschot van gelijk. Wat ook zijn politieke strekking is, de man reed op de strijdwagen van Bush en Blair met zijn debuut de wereld binnen en beseft één ding: never bite the hand that feeds you. Net als het zwakke Baran vorig jaar, fungeert Osama als propaganda (die overal goed scoort), maar dat kan Barmak moeilijk ten laste worden gelegd.

‘Osama is ook niet voor jullie, maar voor de Afghanen – mijn volk – gemaakt’, stelt hij. De 41-jarige, wat gezette en over Cultuur met grote C orerende debutant is chef van Afghan Film, blij kloppend hart van de cinema in een volkomen ten gronde gericht, platgebombardeerd land waar acht op tien mannen niet kan lezen of schrijven, een cijfer dat bij de vrouwen gevaarlijk dicht het maximum benadert. Tien dagen na de machtsovername door de Taliban in 1996, die zijn korte films in de ban sloegen en de negatieven vernietigde, ontvluchtte hij Kaboel, trok door de Shamali-vlakte naar het noorden en kwam twee jaar later in Pakistan aan. Hij keerde in 2001 terug, nam zijn functie weer op en begon meteen te werken aan Osama, dat toen nog Rainbow heette (en een happy end voorzag). Uitgerekend op een tijdstip dat Iran en de VS weer richting pief poef paf denken, krijgt Barmak royale en broodnodige hulp van het Iraanse ministerie van Cultuur. Met dank aan Mohsen Makhmalbaf, die ook zijn cameraman ‘uitleende’. Waarom Iran een film wenst te steunen die eigenlijk tegen zijn eigen winkel spreekt, is een te complex raadsel, maar wellicht te gissen. Veel makkelijker te begrijpen is natuurlijk Washingtons plotse aandacht. Toen Osama een Golden Globe kreeg, beval zelfs Barbara Bush haar eigen privé-visie. Ze maakte erna publiek bekend dat mensen die geïnteresseerd waren in Afghaanse vrouwenrechten de film moesten gaan bekijken. Toen zij noch iemand anders zulke mensen bleek te kennen, wist hubby Dubya raad. Hij stuurde vhs-tapes naar minister van Defensie Donald Rumsfeld, naar Nationaal veiligheidsadviseur Condoleezza Rice en naar Colin Powell. Die was compleet van slag door de film en droeg de State Department op met MGM/UA Studios te overleggen over hoe ze de jongens in Afghanistan en Irak de film konden opsturen. ‘Hij zal je ziel doorkerven’, begon hij (nogal crapuleus). ‘Hij zal je laten zien waar het kwade leeft en hoe het het menselijke leven beheerst. Je zal pijn voelen.’ De prostaatkanker speelde hem parten, dat is duidelijk. Het was nog beter dan het stukje in de Veiligheidsraad, moet Dubya hem nadien hebben gefeliciteerd.

Heeft de film dan enkel propagandawaarde? Neen, dus. Hij heeft ook alles dat de manipulatie overstijgt. Dat alles heet Marina Golbahari, een meisje dat haar droeve leven tot voor kort uitzat op straat, al bedelend, en in een opvangcentrum. Barmak had al 3000 kinderen gezien (zowel jongens en meisjes) voor hij zijn ‘Osama’ vond – de naam die door een straatventertje aan de ‘jongen’ wordt gegeven, op een moment dat de verzamelde jongensgemeenschap onder het boze oog van de Taliban in de mot krijgt dat hij wel eens een zij zou kunnen zijn. ‘Ze stond voor de ingang van de bioscoop waar Osama later zijn première zou krijgen. Ze vroeg me geld, ik zag haar ogen en wist het. Dit is mijn actrice. Marina had in haar leven nog geen enkele film gezien, zelfs nog nooit televisie gekeken. Ik vroeg haar of ze in mijn film wou spelen, of haar ouders dat goed zouden vinden. Ze nodigde me uit de volgende dag naar het centrum te komen, want dat ze daar wel het meest rondhing. Ik heb met haar ouders gesproken en die vonden het meteen goed: de vader, omdat hij zelf muzikant en kunstenaar was en een artistiek talent ook bij zijn dochter wou zien ontwikkelen; de moeder omdat er eindelijk wat geld zou binnenkomen. Marina heeft intussen in drie films gespeeld. Ze is veel veranderd in twee jaar, maar stelt het zeer goed.’

Ach, politieke cinema, het is wat. De spuwbak van verwende onwetenden, de broodnodige output van anderen die helaas zichzelf daarvoor moeten verkopen. Maar ook iets ontegensprekelijk overweldigends. In de meest indrukwekkende actiescène van Osama ‘wordt’ de camera een betoging van honderden, in blauwe burqa gehulde vrouwen die gewoon eten, werk, onderwijs, ziekenzorg en inspraak vragen, maar door waterkanonnen worden uiteengespoten. Ofschoon ze zichzelf apolitiek verklaren in een politiek ‘besmette’ film, is hun eis zo universeel politiek dat een mens spontaan de straat op wil. Om naar de film te gaan, bijvoorbeeld.

Jo Smets

Gelukkig overstijgt de film de politieke manipulatie.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content