‘MAVIS, DIT WORDT EEN GOEIE DAG. LAAT MIJ ZINGEN’

Vlnr.: CLEOTHA, POPS, MAVIS en YVONNE STAPLES, begin jaren 70.
Bart Cornand
Bart Cornand Redacteur Knack

‘Don’t lose this’, fluisterde Pops Staples, de peetvader van de gospel, zijn dochter Mavis op zijn sterfbed toe. Vijftien jaar later komt zijn laatste wens uit: de allerlaatste tapes van God’s Greatest Hitmakers werden met de hulp van Jeff Tweedy opgeknapt. Dit is een verhaal over zwarte helden, blanke protestzangers, en de dag dat Bart Cornand een beetje verliefd werd op een vrouw van 75.

‘The Byrds coverden mijn vroege songs, en dat bracht me commercieel succes. Maar The Staple Singers waren een van mijn favoriete groepen aller tijden, en begin jaren zestig namen ze een nummer of vier van me op. Dát waren de artiesten door wie ik gecoverd wilde worden.’ Bob Dylan was begin deze maand op dreef. Aan de vooravond van de Grammy Awards werd hij uitgebreid gefêteerd door collega’s als Beck, Jack White, Neil Young en Los Lobos, maar hij besloot zelf niet op te treden. Hij koos voor een lange speech over lief en leed van een songschrijver.

Gospelzangeres Mavis Staples (75) is Dylans grote liefde, artistiek en daarbuiten. Zeven jaar waren Mavis en hij samen geweest. Hij vroeg haar ooit zelfs ten huwelijk. Ze zei nee. Vanwege haar vader, omdat ze het niet over haar hart kon krijgen om uit hun hechte gezin te stappen. En vanwege haar mentor Martin Luther King, omdat ze dacht dat hij niet wilde dat ze met een blanke zou trouwen. ‘Maar ik hield van Bob en zijn bos krullen. Ik vond ‘m een genie.’

Het leven van de familie Staples, zoveel mag duidelijk zijn, loopt langs de grote staties van de twintigste eeuw. Een leven van bevrijde slaven en de grote trek naar Chicago, van vredesmarsen en rassenrellen, van de black pride van Stax Records en een ereplaats in The Last Waltz, Martin Scorsese’s concertfilm van The Band. Aan al die kapellen zong Mavis aan de zijde van Roebuck ‘Pops’ Staples, een man met een hoge stem en een wiebelige gitaar: het tremolo-effect werd zijn handelsmerk. ‘Zijn sound deed je als luisteraar schudden en beven’, zei Dylan daarover. ‘Hij liet je het gebeef voelen waar je zelf mee zat.’

In 1999, na gigantische hits als Uncloudy Day, This May Be the Last Time (u kent het van The Rolling Stones) en Let’s Do It Again, trok Pops Staples nog één keer de studio in met zijn drie dochters. De opnames verdwenen in een kast. Tot nu: Don’t Lose This ligt in de winkel. ‘Ik mis pa nog elke dag’, vertelt Mavis aan de telefoon vanuit Chicago. ‘En als ik hem nu weer hoor zingen, zo helder… Het valt me zwaar.’

Uw vader overleed in 2000. Wat herinnert u zich nog van die laatste sessies?

MAVIS STAPLES: Heel veel. Mijn zus en ik woonden in die tijd bij Pops in. Het ging niet goed met hem, hij lag om de haverklap in het ziekenhuis. We hadden het idee dat we nog één plaat als The Staple Singers zouden maken. Maar pa was zo ziek dat hij vaak niets méér kon dan platliggen op een sofa in de studio. Sommige sessies liet hij me afzeggen, maar evenveel keren zei hij: ‘Mavis, dit wordt een goeie dag. Laat mij zingen.’ De belangrijkste herinnering voor mij is dat we zelfs in die pijnlijke nadagen plezier hadden. Pops koos zelf de nummers die hij wilde doen. Hij wilde de cirkel rond maken.

Maar waarom wachtte u vijftien jaar om dit uit te brengen? De plaat klinkt als een testament.

STAPLES: Ik kon niet anders. In die tijd was ik helemaal van de radio verdwenen. Ik had geen carrière meer, The Staple Singers evenmin. En daarbovenop wist ik dat Pops’ plaat eigenlijk niet klaar was. Sommige songs misten bijvoorbeeld gitaarpartijen, omdat pa die dag de kracht niet had om te spelen. Ik had iemand nodig die de zaak kon afwerken, en die aan de juiste knopjes kon draaien. Maar die had ik niet.

Ik wist dat deze plaat potentieel had, maar ik besefte óók dat ik eerst zelf weer bekend moest worden. Rond 2000 kende niemand me nog, jongen. Als ik toen ‘de nieuwe plaat van Pops Staples’ had uitgebracht, was de enige reactie geweest: ‘Wie is dat mens?’ Ik had geen platencontract meer, en alle mensen die ik ooit bij de grote platenfirma’s had gekend waren met pensioen of erger. Er zaten alleen yuppies die me oude koek vonden – als ze me al kenden. Ik raapte dan maar mijn spaargeld samen om op eigen kosten een band samen te stellen en een plaat op te nemen. Dat werd Have a Little Faith, ze kwam uit in 2004. Het was het begin van mijn nieuwe leven.

Drie jaar later nam Ry Cooder u onder zijn hoede, en na hem Jeff Tweedy. Hoe bent u bij hen terechtgekomen?

STAPLES: Nou, Ry had me voorgesteld om een album te maken over de burgerrechtenbeweging. Ik was daar natuurlijk blij mee, maar het was allemaal heel ernstig. Ry is al wat ouder, en hij is een beetje een zakenman in zijn aanpak. Een jaar later leerde ik Jeff Tweedy van Wilco kennen op een concert. Ik speelde een soort thuismatch, in de club The Hideout in Chicago (uitgebracht als Live: Hope at The Hideout, nvdr.). Jeff leek me erg verlegen, maar hij kende onze geschiedenis door en door. Hij nodigde me uit in zijn studio, The Loft, en nam me mee naar mijn eerste dagen bij The Staple Singers – hij liet nummers uit de vroege jaren dertig horen die Pops voor ons speelde. Jeff maakte me wakker, dankzij hem lééfde ik weer. We namen twee platen op: You Are Not Alone en One True Vine. Ik won mijn oude fans terug, én ik kreeg een nieuw publiek. Toen wist ik: het is tijd om die laatste opname van pa uit de la te halen. We gingen terug naar The Loft, Jeff speelde bas, zijn zoon Spencer drums, en ik zong extra partijen in. Wat vind jij ervan?

Ik heb zelfs een favoriete secónde. In Somebody Was Watching zit een break waarin elke gitarist een opvulriedeltje had gespeeld. Behalve Pops, hij knippert niet eens met zijn ogen. Op de achtergrond hoor je alleen nog een lage E brommen – de toonaard van de bluesman.

STAPLES: Goeie God, dat vat hem helemaal samen. Dat moet ik straks nog eens beluisteren. Pops sure loved his low E. (schatert) Zowat al onze nummers waren in die toonaard, zestig jaar lang.

Jullie versie van Blind Willie Johnsons Nobody’s Fault but Mine uit 1927 is adembenemend. En dat terwijl het in de familie Staples verboden was om blues te zingen.

STAPLES: Blues was voor zondaars! En dat heb ik geweten. Op een dag zong ik op straat een liedje mee dat uit een bar waaide: Since I Fell for You. Ik kreeg applaus, maar mijn grootmoeder nam een handvol twijgjes, en gaf me er zweepslagen mee tot mijn benen open lagen. ‘Jij! Zult! Geen! Blues! Zingen!’ En ’s anderendaags in korte jurk naar school, zodat iedereen de striemen zou zien.

Maar halfweg mijn tienerjaren werd pa wat milder in die dingen. We waren toen al jaren on the road, hij wist dat hij die muziek niet bij ons kon weghouden. Op weg naar school stapte ik dikwijls een café binnen om bluesplaten op de jukebox te draaien. Wat ik toen nog niet wist, is dat hij thuis een hele kast met 78 toerenplaten had, met niets anders dan oude blueszangers. Blind Willie Johnson was zijn favoriet, en – je moet je dat eens voorstellen – toen hij nog op de katoenplantage werkte, was hij bevriend met Charley Patton. Charley leerde hem gitaarspelen.

De vader van de deltablues, en de held van Jack White?

STAPLES: Ja, die Charley. Pops komt helemaal uit die traditie. Mijn zussen en ik zijn opgegroeid met het idee dat we gospel zongen, maar wat pa als begeleiding op zijn gitaar speelde, was eigenlijk pure blues. Hij smokkelde het stilletjes binnen. (lacht) En de latere groten waren gek op Pops. Muddy Waters, Howlin’ Wolf, BB King, dat waren zijn beste vrienden. BB zei altijd: ‘Staples, ik ben jaloers op jou, man. Hoe kun je in godsnaam zingen en gitaarspelen tegelijk?’ Ik heb het op het Gent Jazz Festival zelf gezien – wat een heerlijke dag was dat, toen we daar drie jaar geleden samen op de affiche stonden. BB speelt een solo, legt zijn gitaar dan rechts van zijn buik, en begint te zingen.

Zonder Pops’ gitaar was er van The Staple Singers geen sprake geweest?

STAPLES: Juist. En wat voor een gitaar. Pa had een gospelkwartet gehad, The Trumpet Jubilees, maar die jongens namen het niet serieus. Toen ik acht was, kwam hij thuis met een akoestische gitaar uit het pandjeshuis. Ze had vier oude snaren – we hadden geen geld om zes nieuwe te kopen – en pa begon Will the Circle Be Unbroken te spelen. Hij vroeg ons, de kinderen, om aan zijn voeten te komen zitten en zei: ‘Mavis, jij zingt zoals deze snaar. En Yvonne, jij zoals deze, en Cleotha zo.’ Dáárom zijn we vierstemmig gaan zingen. Niet omdat Pops het de perfecte vocale mix vond, maar omdat hij maar vier snaren had. En ik, amper acht jaar oud, kreeg de laagste noten. Later geloofde niemand die onze platen hoorde dat ik, een meisje met X-benen, die zware partijen zong – ‘Dat is een mannenstem, of op z’n minst een hele dikke vrouw.’ (lacht) Maar ik heb die grol van moeder en mijn grootmoeder, het is een familietrekje. Will the Circle Be Unbroken is zowat ons lijflied geworden, we hebben het zes of zeven keer opgenomen: die cirkel, dat zijn wij, de familie Staples.

Hoe hebt u Martin Luther King leren kennen?

STAPLES: Dat was in 1963, in Montgomery, Alabama. We hadden er ’s avonds een concert, en we hadden overdag niets omhanden. Pops had Dr. King op de radio gehoord. Hij riep ons bij zich en zei: ‘Hoor eens, die meneer King heeft hier de Dexter Avenue Baptist Church, en ik wil naar de elfuurmis. Gaan jullie mee?’ Iemand moet Dr. King verteld hebben dat we er waren, want halfweg de mis zei hij: ‘Beminde gelovigen, ik ben blij dat Pops Staples en zijn dochters onder ons zijn!’ Na de dienst had pa een lang gesprek met hem. Terug in het hotel riep hij ons samen: ‘Meisjes, ik vind Dr. King een fijne man. Ik geloof in zijn boodschap. And if he can preach it, we can sing it.’ We begonnen vrijheidsliederen te schrijven. March Up Freedom’s Highway, en Why Am I Treated So Bad – dat werd het favoriete nummer van Dr. King. Het was het begin van een lange tournee samen: overal in het land waar Martin Luther King ging preken, reisden we mee als voorprogramma. We bezorgden elkaar een nieuw publiek.

De moord op King schokte de wereld, en ongetwijfeld ook uw familie. Maar bracht ze ook uw geloof aan het wankelen?

STAPLES: Nee. Niets kan me daarvan afbrengen. Ik heb presidenten gekend – Obama, Clinton, Carter, zelfs Kennedy -, maar niemand kon aan Dr. King tippen. Dat hij van onze muziek hield, betekent alles voor me. That was my greatest moment. Ik zag ‘m voor het laatst een maand voordat hij werd vermoord. Ik wilde hem volgen in de dood, zo kwaad en radeloos was ik. Wie doet nu zoiets tegen zo’n prachtig wezen als Martin Luther King? Maar ik heb gebéden voor de racist die het heeft gedaan. Dit was het werk van één verwrongen man die was opgevoed in een gezin waar haat de norm was. Maar we hebben tijdens onze vrijheidsmarsen zoveel steun gekregen van blanken. Mensen als Bob Dylan schreven protestnummers voor ons, en we zongen zijn A Hard Rain’s a-Gonna Fall en Masters of War. Dan kun je zo’n moord toch niet op alle blanken afschuiven?

Over Dylan gesproken: hebt u zijn speech gehoord, de avond voor de Grammy’s?

STAPLES: Ja! (giechelt, en schreeuwt het dan uit)Oh man, that made me fall in love all over again.

POPS STAPLES – DON’T LOSE THIS

Nu uit bij Anti-/PIAS.

Mavis Staples ‘IK HEB PRESIDENTEN GEKEND – OBAMA, CLINTON, CARTER, ZELFS KENNEDY -, MAAR NIEMAND KON AAN MARTIN LUTHER KING TIPPEN. DAT HIJ VAN ONZE MUZIEK HIELD,

BETEKENT ALLES VOOR ME.’

Mavis Staples ‘ZELFS IN DIE PIJNLIJKE NADAGEN WAARIN DEZE PLAAT ONTSTOND, HADDEN WE PLEZIER. POPS KOOS DE SONGS DIE HIJ WILDE DOEN. HIJ WILDE DE CIRKEL ROND MAKEN.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content