En toen was er ‘(NO) More Sweet Music’. Hooverphonic laat deze week een nieuw album op de wereld los – hun zesde al – en dat is een siamese tweeling geworden: een ‘gewone’ plaat (‘MORE SWEET MUSIC’) en een remix-plaat (‘NO MORE SWEET MUSIC’), die voor uw en ons gemak samen op één enkele ‘dual disc’ werden gestanst. Een gesprek over schizofrenie, golfen op LSD, dolgedraaide fans, geile stieren, Rammstein en – waarom ook niet? – septische aangelegenheden. ‘Als ik Alex over zijn beerput hoor praten, ben ik jaloers.’

Er zijn drie ongeschreven wetten in de platenindustrie: geen conceptalbums, geen liveplaten en geen dubbelaars. ‘Jackie Cane’ was een conceptplaat, ‘Sit Down And Listen’ was een livealbum zonder publiek…

Alex Callier: … en (No) More Sweet Music is een dubbelaar op één plaat, met twee verschillende versies van elke song. (lacht) Wat kan ik zeggen? Wij doen niet aan ongeschreven wetten. We doen gewoon wat we denken te moeten doen. Toen Jackie Cane drie jaar geleden uitkwam, verklaarde iedereen ons zot. Zo’n extreme en bombastische plaat: dat stond gelijk aan zelfmoord. Maar uiteindelijk hebben we daar 140.000 exemplaren van verkocht – veel meer dan we zélf voor mogelijk hadden gehouden. Sit Down And Listen: zelfde verhaal. Live maar dan zonder publiek, dat zou nooit werken. Maar het werkte wél, net zoals het bij Joe Jackson had gewerkt. Voor deze plaat hadden we drieënveertig songs geschreven, waarvan we er uiteindelijk elf hebben overgehouden. Hadden we écht moeilijk willen doen, dan hadden we een complete boxset kunnen uitbrengen – da’s misschien een ideetje voor de volgende keer.

Maar dan wel zonder box.

Callier: Je begint het systeem te snappen. (lacht) Nee, die dual disc, dat was echt een godsgeschenk voor mij. Ik kan echt kicken op state of the art-technologie – remixes maken van mijn eigen songs, of chipoteren met surroundstereo: ik doe niks liever! Mijn homestudio, die noemen we hier ‘De Speelkamer’. En als ik naar de muziekwinkel ga, zeg ik altijd dat ik ‘speelgoed’ nodig heb.

Creatief met beer

Roisin Murphy van Moloko zei me ooit: ‘Het ergste wat een songschrijver kan overkomen is: een partner. In een relatie schrijf je altijd met de handrem op.’

Callier: Als wij aan een plaat beginnen, zegt mijn vriendin altijd: ‘Misschien moeten we maar een paar maanden uit elkaar gaan. Kunnen we daarna weer rustig verderleven.’ (lacht) ’t Is een gigantisch cliché, maar de mooiste songs ontstaan uit frustratie, hé. Er is spanning voor nodig – wrijving – en bewust of onbewust ga je daar ook echt naar op zoek.

Je bedoelt dat songs schrijven voor jou een excuus is om onuitstaanbaar te zijn?

Callier: Absoluut! Ik word een totaal ander mens als ik aan een plaat werk. Ik zit op iedereen te vitten, zoek constant conflicten op… Alles wat me ook maar enige houvast geeft, móet en zál eraan geloven. ‘Schizofrenie’ is een zwaar woord, maar ’t heeft er echt wel iets van weg. Vergelijk het met method acting: je gaat zo hard op in je rol, dat je die rol ook wordt.

Wie word jij dan? Alex-de-artiest? Alex-de-dictator?

Callier: Nu moet ik heel neig opletten wat ik zeg…

Alex-the-destroyer?

Callier: Alex-de-strontruimer, denk ik. (lacht)Da’s misschien een beetje plastisch uitgedrukt, maar zo voelt het wel aan. Je trekt het deksel van je beerput open, want je weet: tussen al die stront zitten een paar parels verborgen. En die kan je alleen maar vinden door je er compleet in onder te dompe… Shit, man, ik moet mijn vergelijkingen écht wel beter leren kiezen! (lacht) Laat ik het zo zeggen: (No) More Sweet Music is een heel persoonlijke plaat geworden, veel persoonlijker dan onze vorige platen. Maar als je bepaalde emoties wil verwerken, kom je een hoop onfrisse dingen tegen. The bad comes with the good.

Geef eens een voorbeeld van een song waarmee je iets verwerkt hebt?

Callier:You love me to death, het openingsnummer van de plaat. Dat gaat over de miskraam van mijn vriendin – My child ook, trouwens. Toen ik dat nieuws kreeg, probeerde ik het heel hard te relativeren. We waren nog maar een maand ver, we zouden wel opnieuw zwanger worden… Maar als ik Geike die nummers nu hoor zingen, krijg ik telkens tranen in mijn ogen. Omgekeerd werkt dat ook. Music Box en We All Float waren momenten van pure euforie in de studio: plotseling viel alles in elkaar – beter dan het beste orgasme. Als ik die songs nu speel, komt dat gevoel weer helemaal terug.

Na ‘Jackie Cane’ zei je in Humo: ‘Ik werk graag met andere producers, ik heb niet de ambitie om alleen te werken.’ Maar voor deze plaat zat je wel helemaal alleen achter de knoppen.

Callier: Ik heb even overwogen om met Jon Brion te werken, de producer van Kanye West en Fiona Apple. Maar dan ga je onvermijdelijk als Jon Brion klinken, terwijl ik liefst van al Alex Callier-platen maak. Met grote buitenlandse producers heb je altijd een ‘Lost In Translation’-gevoel. Hoe goed het ook klikt: aan het einde van de rit blijf je altijd met een onvoldaan gevoel zitten. De mix wilde ik deze keer ook helemaal zelf doen, maar daar ben ik van teruggekomen. Daarvoor heb ik Ronald Prent ingeschakeld – een Nederlander, die eerder ook al Kane, Within Temptation en Rammstein had gedaan. (lacht)

Jij maakt beerputten open, jij componeert, jij arrangeert, jij schrijft teksten, jij zit achter de knoppen én je praat de interviews vol. Denk je nooit: Geike! Raymond!

Callier: Natuurlijk wel! Maar in groepen is er altijd één met een groter ego en een groter bakkes dan de anderen. En bij Hooverphonic ben ik dat. (lacht) Dit gezegd: zonder Geike en Mon ben ik niets, hé. Als mensen zeggen: ‘Hooverphonic, da’s Alex Callier’, dan antwoord ik: ‘Dikke zever.’ The Beatles, dat was John Lennon en Paul McCartney, maar óók: George Harrison en Ringo Starr. Dat hebben ze achteraf genoeg bewezen. Sommige mensen treden graag op de voorgrond, anderen blijven liever in de schaduw.

Geike Arnaert: Ik, bijvoorbeeld. (lacht)

Raymond Geerts: En ik ook. Als ik Alex hoor praten over zijn beerput, dan ben ik jaloers, hé. Dan denk ik: ‘Fuck, ik heb ook een beerput, maar ik vind het deksel niet.’ (lacht)

Opvallend wel: ‘(No) More Sweet Music’ is de eerste Hooverphonic-plaat waarbij geen bedankjes in de hoesteksten staan. Vroeger was er zelfs een eervolle vermelding voor jullie boekhouder.

Callier: We zijn daarmee gestopt. Hoe hard we ook ons best deden: elke keer vergaten we een paar mensen, en die reageerden dan ongelooflijk pissed off. En om na al die jaren mijn ouders en mijn vriendin nog een keer te bedanken… Die mensen weten ook dat je hen in je hart draagt, hé: daarvoor hebben ze geen hoesteksten nodig.

Golfen op LSD

Op ‘Blue Wonder Powder Milk’ hernamen jullie ‘This Strange Effect’ van John Barry en later maakten jullie een cover van ‘Shake The Disease’ voor een Depeche Mode-tribute-plaat. Noem eens één artiest die een Hooverphonic-song moét coveren, en één die er maar beter met zijn fikken kan afblijven?

Callier: Madonna mag ons altijd bellen: dan zijn wij binnen en hoeft zij ABBA niet meer te verkrachten – zó plat. En omgekeerd… Ik denk niet dat iemand zit te wachten op een Scorpions-versie van Mad About You of Sometimes. Hoewel, misschien zou dat wel neig grappig zijn, met een Duits accent en vuurwerk en zo. (lacht) Er bestaan al een paar vreselijke Hooverphonic-covers, hoor. Sarah Brightman heeft Eden ooit gecoverd, één keer zelfs samen met Andrea Bocelli. En van Mad About You bestaat er een Chinese versie met een hilarische videoclip: een hoop Chinezen die rond een sexy zangeresje draaien, als geile stieren rond een koe.

Wordt voor dat soort dingen jullie toestemming dan niet gevraagd?

Callier: Toch wel, maar dan vraag ik me altijd af: ‘Moet ik nu de arrogante zak uithangen en mijn muziek te schoon vinden voor een ander?’ Ik zie mijn songs als mijn kinderen. Ik voed ze op tot ze op de plaat staan, en dan laat ik ze vrij. Popmuziek moet leven, hé. En zo’n cover van Sarah Brightman, hoe verschrikkelijk ik die ook vind, is op de een of andere manier toch ook wel… interessant. (lacht)

An Pierlé vertelde me onlangs dat een hoesfoto van haar in Frankrijk geweigerd werd omdat er een klein beetje okselhaar op te zien was. Ik neem aan dat jullie intussen ook de nodige ervaring hebben met dat soort politiek correcte onzin.

Callier: Man, je hebt geen idéé! Voor de clip van This Strange Effect wilden we Geike volsteken met acupunctuurnaalden. Grote paniek bij Sony America, want: ‘ People don’t like needles.‘ De clip voor Jackie Cane: zelfde verhaal. We hadden een western opgenomen in Tuczon, Arizona – hetzelfde dorpje waar The Quick and the Dead was gefilmd – alleen bleek dat Geike geen tweeloop mocht vasthouden. Een revolver was geen probleem, maar een vrouw met een long rifle was too much voor MTV. Probeer er maar een touw aan vast te knopen, hé. En dan de titel voor The Magnificent Tree – een rél dat we daarover gehad hebben! Ik was in San Francisco een heel spacy taxichauffeur tegengekomen, die in de sixties nog voorzitter was geweest van ‘The LSD Golfclub’. Iedere woensdag nam die acid met zijn maten, en daarna gingen ze samen golfen. ‘Geweldige platentitel’, dacht ik: ‘The President of the LSD Golfclub!’ Maar Sony weigerde om de plaat met die titel uit te brengen.

Hooverphonic staat te boek als een ‘serieuze’ groep, maar in een vorig interview onderhielden jullie me een half uur lang over de meest onvoorstelbare practical jokes. Is daar in de studio ook tijd voor?

Callier: Weinig. Tijdens de opnames van onze eerste plaat hebben we eens poedersuiker klaargelegd toen er hot shots van de platenfirma op bezoek kwamen: ‘Lijntje, heren?’ (lacht) Maar touren leent zich toch nog altijd beter tot dat soort dingen. Gitaren vastkleven aan de statieven, waterflesjes vullen met vodka… Vooral (ex-toetsenist) Frank Duchêne was daar geweldig goed in. The king of practical jokes, ook al ging hij er soms zwaar over. Op één of andere vlieghaven haalde hij een keer met een enorme smile een zakje gedroogde basilicum uit iemands tas. ‘Bedankt voor het dragen.’ Zéér grappig, maar ik betwijfel of de douane ermee had kunnen lachen. ’t Is een dunne lijn, hé.

Zélf nooit last gehad van schuldgevoelens?

Callier: Een keer, met Liesje (Sardonius, nvdr.), een van de voorgangsters van Geike. We hadden David Dewaele gevraagd om op een bandje een psychopaat te imiteren, en dat stuurden we dan naar haar oortje tijdens een concert. Wij beginnen te spelen, maar zij krijgt alleen maar gehijg te horen, en de stem van David: ‘Ooooh Lise… C’est moi, le grand blond à gauche… Ooooh… Qu’est-ce que j’ai envie de toià’’t Was hilarisch om haar compleet te zien freaken, maar moreel gezien was het misschien toch wel… fout. (lacht) Nu: mij hebben ze ook al een paar keer ferm liggen gehad, hoor. In Scandinavië hebben ze voor mij eens een wake up call besteld om drie uur ’s nachts – het was daar toen al licht, en ik had geen uurwerk bij. Geen kat in de hotellobby natuurlijk, en onmogelijk om daarna weer in slaap te vallen. En één keer monteerden ze de uitlaat van de rookmachine onder mijn keyboards. Ik dacht: ‘Ik ga die gasten hier eens goed ondersmoren’, maar de enige die ik in het donker zette, was helaas mezelf. De rest van het concert heb ik compleet op de tast moeten spelen.

Geerts: Gastmuzikanten en voorprogramma’s zijn ook altijd dankbare slachtoffers. Van Tom Helsen hebben we nog foto’s onder de wc-bril gehangen. En Fernandez, onze trompettist tijdens de Jackie Cane-tournee, legden we tijdens het slotconcert een reusachtige partituur voor de voeten. Hij zat er af en toe redelijk grandioos naast – die dag heeft hij zich gewroken door nóg slordiger te spelen dan anders. (lacht)

Schudden en beven

Hooverphonic is een groep met een heel aparte sound en een heel eigen esthetiek. Wordt dat nooit een last? Denk je nooit: ‘My kingdom for a rock-‘n-roll record!’

Callier: Toch wel. Voor iedere nieuwe plaat denk ik: ‘And now for something completely different’, maar dat komt er nooit van. Je bent wie je bent, hé. Je evolueert wel een beetje – en maar goed ook – maar aan de fond kan je maar weinig veranderen. Ik zal bijvoorbeeld nooit een soulplaat maken, hoe graag ik het ook zou willen. Dat zit gewoon niet in mij.

Onlangs nog gehoord op café: ‘Callier heeft alles aan Bertolucci te danken. Zonder de soundtrack van ‘Stealing Beauty’ was Hooverphonic internationaal nooit doorgebroken.’

Callier: Zonder Bertolucci hadden we het veel moeilijker gehad, dat ga ik zeker niet afstrijden. Maar om nu te zeggen dat hij ons heeft gemáákt… Ten tijde van A New Stereophonic Sound Spectacular – toen we nog gewoon Hoover heetten – waren er zeven grote platenfirma’s die ons wilden tekenen. Dan mag je toch besluiten dat je een béétje talent hebt, nee? En zo’n Bertolucci kiest je ook niet zomaar, hé. Die wil een goed nummer voor zijn soundtrack, en zo’n nummer moet je natuurlijk wél eerst schrijven. Weet je wat ik soms wel denk? Dat we nu in geen honderd jaar meer zouden getekend worden met ons debuut. Er stond één min of meer catchy nummer op – 2Wicky – maar als platenfirma’s tegenwoordig geen drie kant-en-klare singles horen, beginnen ze er zelfs niet meer aan. Ik ben een jong groepje aan het producen, Astro Ladies, en die hebben alle moeite van de wereld om hun plaat te pushen. Overal hetzelfde liedje: ‘Wij willen singles.’

Hebben jullie – naast Bertolucci – intussen nog meer beroemde fans?

Callier:(Na wat aandringen, want Callier wil niet namedroppen) Eminem heeft ooit een nummer van ons gebruikt in een zelfgemaakte documentaire – Dictionairy, geloof ik – en naar het schijnt is ook Steven Soderbergh een fan, en Shirley Manson van Garbage. Stephen Baldwin is ook eens naar een optreden van ons komen kijken: uren te laat, maar hij was er. (lacht)

Nu hoor je daar nog vals bescheiden aan toe te voegen: ‘Al vind ik de mening van gewone fans veel belangrijker.’

Callier: Dat is ook zo, en toch… Kijk, ik weet dat het cool staat om te zeggen dat het allemaal niks voorstelt, en dat het allemaal heel snel went. Maar het pakt me nog altijd als ik naar KanaalTwee zit te kijken, en daar Eden hoor passeren in I Still Know What You Did Last Summer. Diep vanbinnen voel ik me nog altijd een boerke uit Sint-Niklaas, dat muziek maakt met een ander boerke uit Sint-Niklaas en een boerinneke uit Westouter. Maar op zulke momenten is dat gevoel heel even weg. Weet je wat ik wel maf vind? Dat we met Hooverphonic dezelfde status hebben als de groepkes die ik zelf goed vond toen ik zestien was. Dinosaur Jr., Screaming Trees, The American Music Club… Die waren over de hele wereld gekend, maar toch zijn die nooit écht groot geworden. Soms is dat genoeg, hé?

Wat voor fanmail krijgen jullie?

Callier: Vanalles: Italianen die achter Geike aanzitten, meisjes van twaalf uit Eeklo, pubers uit Kiev, homo’s uit New Orleans… Soms schrik ik daar wel van: hoe diep muziek kan gaan. Dan krijg je een mail van een Canadees die zich laat overvliegen voor een concert in Brussel. Of van twee Israëlieten die helemaal naar Wenen reizen, voor een festivalletje waar je ocharme drie kwartier mag spelen. En de reacties van sommige mensen! In Zwitserland hebben we eens een vrouw op het podium geroepen die helemaal begon te schudden en te beven. Daar was echt een serieuze schel af: ze droeg al jaren een plectrum van Mon rond haar hals – ze had daar speciaal een kettinkje voor laten maken.

Geerts: Of die creep in The House Of Blues in New Orleans! Wij spelen daar voor een tsjokvolle zaal, ambiance tot en met, en er is één gast die de hele tijd bewegingloos naar Geike staat te staren. Die blik in die ogen, dat was echt om kou van te krijgen. Griezelig!

Callier: Ken je Strangers On A Train van Hitchcock? Met die scène van die tenniswedstrijd, en dat ene personage – Bruno – dat de hele tijd star voor zich uit blijft kijken? Wel, die gast, dat wás Bruno! Na het concert eiste hij ons ook helemaal voor zich op. Als anderen te dicht kwamen, riep hij: ‘Fuck off! I’m talking to these guys!’ En maar vragen waar hij ’the singer’ kon vinden. (lacht)

Hier heeft Hooverphonic evenveel believers als disbelievers: mensen houden van jullie of ze haten jullie.

Callier:’t Heeft iets heel zwart-wit, ja. Maar onze muziek is ook erg uitgesproken, dan krijg je vanzelf dat soort extremen. Het rare is wel dat we in de pers nog bijna nooit worden afgekraakt – wereldwijd zelfs. Een keer hebben we in België een slechte recensie gekregen, van Stany Crets in P-Magazine – Stany Crets! P-Magazine! – maar voor de rest spelen die gevoelens pro en contra vooral bij het publiek.

Komen mensen je ook vertellen dat ze je niét goed vinden?

Callier: Helaas! Een paar jaar geleden, na Club Brugge-Anderlecht zijn Mon en ik een keer in een supporterscafé beland – denExtra Time. (lacht) We dachten: ‘Geen kat die ons hier gaat herkennen’, maar tarara! We waren nog niet helemaal binnen, of we werden al aangeklampt door twee zatte hooligans. ‘Eej! Gulder zijt toch die twee van Hooverphonic, hé? ROTSLECHT is dat! ROTSLECHT!’Ik zeg: ‘Allez, tof, gij moogt dat vinden’, en ik doe teken naar Mon om stillekes weg te gaan. Komen de vriendinnen van die twee daar toch niet bijstaan, zeker! ‘Oeioeioei Hooverphonic! Handtekeningen! Kusjes! Op de foto!’ Ik zag daar al dikkenambras van komen, maar uiteindelijk hebben we samen nog een pint gedronken. En het strafste is: een paar weken later vind ik die foto’s thuis in mijn brievenbus, met de post besteld! Geen idee hoe die gasten aan mijn adres waren geraakt, maar ze lagen er. Geweldig grappig: Mon en ik met zo’n ongemakkelijk lachje tussen een bende zatte Brugge-supporters. (lacht)

Maar verder laten dat soort reacties je Siberisch koud?

Callier: Van zatte hooligans wél, van anderen… Kijk, mijn songs zijn mijn kindjes, dat zei ik al. En kritiek raakt altijd – ik geloof geen mensen die zeggen dat het hen geen knijt kan schelen, of dat ze daar ‘mijlenver boven staan’. Die recensie van Stany Crets: ik kan mij die nog bijna woordelijk herinneren, hé. Hij noemde Blue Powder Milk ‘derderangs Portishead’ – dikke zever: die plaat heeft niets met Portishead te maken, en ze staat internationaal nog altijd zéér hoog aangeschreven.

Nog even terug naar ‘(No) More Sweet Music’. In ‘Tomorrow’ zingt Geike: ‘It all comes down to winning but defeat is not a shame.’ Maar was jij niet de man die ooit zei: ‘Winnen is niet alleen belangrijker dan deelnemen, het is het enige wat telt’?

Callier:(lacht) Vreemde zin, hé, om van mij te komen? Geike was daar ook van geschrokken. Maar da’s ouder en milder worden, zeker? Mijn redenering is: als je iets wil bereiken in het leven, dan moet je er ook écht voor gaan. Je kan pas winnen als je wíl winnen, ook al riskeer je dan om af en toe eens ferm op uw bakkes te gaan. Maar wat zie je bij veel mensen? Ze hebben zodanig veel schrik om te verliezen dat ze zich bij voorbaat al gewonnen geven. En zo verliezen ze natuurlijk altijd – self fulfilling prophecy. Aan het Rits begonnen we indertijd met 130 studenten, waarvan er 50 mochten overgaan. Wel: de helft gaf onmiddellijk op, maar ik dacht gewoon: ‘ Niet slagen is gewoon geen optie.’ Je begint toch ook niet aan een race met je voet op het rempedaal? Nee, je geeft plankgas en je hoopt dat het goed komt – je remt hooguit een beetje in de bochten. (lacht)

Of je kiest een recht parcours.

Callier: Je moet je uitdagingen weten te kiezen, ja. Onlangs is er nog zwaar gelobbyd om mij in De Slimste Mens te krijgen. Maar je moet je eigen beperkingen kennen, vind ik. Je moet op zijn minst een béétje kans maken om te winnen, hé? (lacht)

Door Wouter Van Driessche Foto Charlie De Keersmaecker

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content