Wilt u Amadou & Mariam op Couleur Café het gevoel geven dat ze thuis zijn? Gooi dan met geld! Een gesprek met een blind koppel over het leven zoals het is in Mali. Door Peter Van Dyck

Ik zit op het treinperron rustig m’n krant te lezen wanneer een vrouw onaangekondigd op m’n schoot gaat zitten. ‘Oeps. Sorry, ik dacht dat deze bank vrij was’, verontschuldigt de dame met donkere bril en stok zich. De hond die haar begeleidt, kijkt me aan met een ik-ben-vandaag-in-staking blik. Gek dat dit me net nu overkomt, op weg naar m’n eerste interview zonder oogcontact. In Brussel heb ik een afspraak met Amadou & Mariam, het bekende zingende blinde koppel uit Mali.

Mariam Doumbia werd blind toen ze vijf was door complicaties van de mazelen, Amadou Bagayoko verloor zijn zicht op z’n 15e na een aangeboren oogziekte. De twee ontmoetten elkaar in 1975 op een school voor jongeren met een visuele handicap in Bamako.

‘Toen we een relatie begonnen, kregen we veel tegenkantingen’, vertelt Amadou. ‘Sommigen, waaronder onze eigen ouders, maakten zich zorgen over onze toekomst. Ze dachten dat twee blinden bij elkaar het nooit zouden kunnen redden. De school was wél optimistisch. Het personeel zag hoe sterk we in elkaar én in onze muzikale missie geloofden en overtuigde onze ouders om ons te steunen.’

Mon Amour, Ma Chérie, het liedje dat het duo via de onvolprezen compilatie Mali To Memphis een groot internationaal publiek bezorgde, bevat de les die ze uit dat verleden trokken: ‘Luister niet naar wat anderen over je zeggen. Zo lang je elkaar graag ziet, overwin je alle hindernissen.’

In 1986 verhuisden Amadou en Mariam tijdelijk naar Ivoorkust. Hun drie kinderen lieten ze achter bij hun familie in Mali. ‘Een moeilijke beslissing, maar uit professionele overwegingen konden we niet anders’, blikt Mariam terug. ‘In Mali hadden we geen perspectieven. We wilden koste wat het kost cassettes opnemen en in Mali had je toen studio’s noch producers. In Ivoorkust kreeg onze carrière een serieuze zet – na een tijdje konden we het ons permitteren om de kinderen over te laten komen.’

De jongste cd van Amadou & Mariam, Dimanche à Bamako, groeide uit een geslaagde symbiose tussen de vloeiende Malinese blues van het paar en Manu Chao’s eigenzinnige visie op world. Chao had zelf voorgesteld om de handen in elkaar te slaan nadat hij voor hun charmes was gevallen.

Was het een grote verrassing te horen dat Manu Chao een grote fan van jullie was?

Amadou: Absoluut. De bewondering was nochtans wederzijds: wij waren grote fans van Mano Negra en zijn soloalbum Clandestino. Voor de opnames hadden we een beetje schrik van zijn ego, maar hij bleek heel erg inschikkelijk. In geen tijd hadden we elkaar gevonden, ook muzikaal.

Amadou, jij maakte al op je tweede je podiumdebuut. Was je zo’n wonderkind?

Amadou: Pfff, ik kreeg de muziek gewoon met de paplepel mee. Mijn vader was zakenman. Als hij op reis vertrok, werd in de brousse een groot afscheidsfeest georganiseerd, en dan was ik de percussionist van dienst.

Reageert een Afrikaans publiek anders dan een Europees?

Mariam: Totaal anders. In Afrika treden we meestal op in zalen met zitplaatsen. Als de toeschouwers het niet meer kunnen houden, springen ze het podium op om te dansen. Ze zingen ook mee, soms zó luid dat we onszelf niet meer horen. Als ze tevreden zijn over het concert beginnen ze met geld te gooien – hún manier om te tonen dat ze het goed vinden.

Zijn jullie in Mali onderhand niet stilaan heilig verklaard?

Amadou: (lacht) Ik denk dat we toch nog eerder als culturele ambassadeurs dan als nationale helden worden aanzien. Precies omdat we onze cultuur willen uitdragen, wonen we nog steeds in Mali. We halen onze inspiratie uit de couleur locale.

Mariam: Werken doen we in Parijs, waar onze platenfirma en managementbureau zijn gevestigd. Maar hoeveel mogelijkheden Frankrijk ons ook biedt, Afrika blijft onze thuis.

Peter Van Dyk

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content