Joseph R. McCarthy: het blijft een van de meest ronkende namen uit de Amerikaanse geschiedenis, ook al heeft de senator maar een handvol jaren echt meegespeeld op politiek vlak. Zijn doorgedreven heksenjacht werd echter niet enkel een begrip op zich (McCarthyisme wordt in Van Dale omschreven als ‘oneerlijke opsporings- en onderzoeksmethoden’), zijn geest waart nog steeds rond, zoals na de aanslagen van 11 september weer bleek.

Over McCarthy doen evenveel geruchten de ronde als hij zelf over zijn slachtoffers verspreidde. Voor overtuigde conservatieven is hij het toonbeeld van de toegewijde patriot, de rest van de wereld beschouwt hem als een incompetente extremist, opportunist, zatlap, idioot, leugenaar, oplichter, megalomaan en beul. Iemand die graag uithaalde naar homo’s maar stiekem zelf het bed deelde met mannen.

Joseph McCarthy was de middelste van negen kinderen uit een rooms-katholiek boerengezin uit Wisconsin. Nadat pogingen om een carrière te beginnen als kippenkweker, winkelier en advocaat op niets waren uitgelopen, zette hij zijn zinnen op de politiek. Aanvankelijk koos hij de kant van de Democratische president Roosevelt maar toen diens partij zijn kandidatuur voor de post van officier van justitie weigerde te steunen, zocht McCarthy zijn heil bij de Republikeinen. Van bij het begin liet hij zien dat hij geen schrik had voor smerige politieke praktijken. In 1939 versloeg hij zijn tegenstander in de race naar een rechtersstoel door te laten verstaan dat de man seniel en corrupt was. Toen hij na de Tweede Wereldoorlog naar een plaats in de senaat dong, liet hij overal posters ophangen met een foto van zichzelf als oorlogsheld in vliegenierspak, terwijl hij in werkelijkheid een veilige kantoorbaan had uitgeoefend. Zijn tegenkandidaat Robert La Follette was volgens McCarthy dan weer een lafaard die zijn dienstplicht had ontlopen en van de oorlog had geprofiteerd. De smeercampagne werkte en McCarthy werd nipt verkozen. La Follette zette een punt achter zijn politieke carrière en pleegde later zelfmoord.

De naam Joseph McCarthy dook pas een paar jaar later weer op toen hij verdacht werd van belastingsontduiking en corruptie. Vlak voor de verkiezingen van 1950 pakte hij in een speech echter plots uit met een zware beschuldiging: hij beweerde dat hij een lijst had van 205 werknemers van het ministerie van Binnenlandse Zaken die ook lid waren van de communistische partij. Het nieuws sloeg in als een bom. Amerika was al sinds de Eerste Wereldoorlog als de dood voor het Rode Gevaar en het begin van de Koude Oorlog had die angst nog vergroot. Een paar jaar eerder had het House Committee on Un-American Activities Hollywood al grondig doorgelicht, wat vele filmlui hun carrière had gekost. Toen de Senaat de beschuldigingen onderzocht, moest McCarthy toegeven dat hij de lijst uit zijn duim had gezogen, maar dat hield hem niet tegen. De senator zou de volgende vier jaar enthousiast de anticommunistische gevoelens in de VS blijven bespelen. Met de al even verbeten Joodse advocaat Roy Cohn riep hij vele honderden verdachten voor de Senate Permanent Subcommittee on Investigations (waarin trouwens ook Bobby Kennedy zetelde): wie geen namen wou noemen, werd automatisch beticht van communistische sympathieën en verloor zijn job en/of vrijheid. Sommigen konden de schande niet verdragen en benamen zich het leven. McCarthy’s terreurbewind duurde tot 1954, toen tv-journalist Edward Murrow hem ontmaskerde tijdens een reeks reportages over een onderzoek naar vermeende spionage in het leger. Hij raakte steeds meer geïsoleerd en stierf in 1957 aan de gevolgen van drankmisbruik. Hij werd 48.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content