JAN BIJVOET DE THEATERMAN IN BORGMAN

Met Borgman van Alex van Warmerdam doet Nederland voor het eerst in 38 jaar weer mee aan de competitie in Cannes. Maar als de film een prijs voor beste acteur wint, gaat die wel naar een Belg: Jan Bijvoet. ‘Geen haar op mijn hoofd dat eraan dacht om de rol te weigeren. Alex is al van mijn negentiende een held.’

Zijn gezicht kent u misschien uit Van vlees en bloed, waarin hij JB speelde, de griezel die Tom Dewispelaere komt chanteren met zijn drugsverleden. Maar zijn naam maakte Jan Bijvoet (46) in het theater, bij eigenzinnige gezelschappen als De Blauwe Maandag Compagnie, het Toneelhuis en Theater Zuidpool. Veel interviews heeft hij nog niet gegeven, want Bijvoet is een beetje een outsider. Net als het titelpersonage dat hij neerzet in de thriller Borgman, de eerste Nederlandse film in bijna veertig jaar die geselecteerd is voor de officiële competitie van Cannes. Een rol die hem misschien wel op het lijf geschreven is. ‘Het was gewoon geen keuze. Geen haar op mijn hoofd dat eraan dacht om het níét te doen’, zegt Bijvoet als we hem op een lentedag ontmoeten in Café Hopper op het Antwerpse Zuid. ‘De regisseur, Alex van Warmerdam, is al van mijn negentiende een held. Zijn theatervoorstellingen met De Mexicaanse Hond: ik vond dat van het beste wat er in de Lage Landen gebeurde. Heel muzikaal ook, door zijn broer Vincent, die vaak de muziek maakte voor zijn producties. En zelf kwam ik ook uit de muziek. Ik was als puber alleen maar met muziek bezig. Het was mijn eerste liefde. Pas later ben ik in het toneel gerold. En nog veel later heb ik Van Warmerdam leren kennen, toen Olympique Dramatique (het theatercollectief van acteurs Tom Dewispelaere, Ben Segers, Stijn Van Opstal en Geert Van Rampelberg, nvdr.), waar ik mij heel verwant mee voel, een coproductie ging doen met De Mexicaanse Hond. Het klikte, we bleven elkaar soms tegenkomen, en er is een soort vriendschap ontstaan. Toen hij me vroeg of ik naar een casting wilde komen voor zijn nieuwe film, kwam alles een beetje samen.’

Waarover gaat Borgman?

JAN BIJVOET: Ik moet opletten dat ik niet te veel verklap, maar het gaat over een heel welgesteld gezin waar op een gegeven moment een vreemdeling – de Borgman uit de titel – aankomt, die zich hoe langer hoe meer in dat gezin begint te infiltreren.

De tagline van de film luidt: ‘En zij daalden op aarde neer om hun gelederen te versterken.’

BIJVOET: Een zin die tot de verbeelding spreekt. De vreemdeling is niet zomaar een vreemdeling, zoals je al kunt raden. Je weet in het begin niet goed wat er aan de hand is. Hij verschuilt zich onder de grond en wordt opgejaagd, waardoor je in eerste instantie een zekere sympathie zou kunnen krijgen. Maar druppelsgewijs kom je meer te weten. Fascinerend. Zeker dankzij de fantasie en de smaak van iemand als Alex. Hij is nooit uitleggerig, geeft de kijker geen nodeloze informatie. Integendeel, hij creëert een mysterie, met telkens de juiste ingrediënten om het spannend te houden.

Is Borgman kwaadaardig?

BIJVOET: Dat weet ik niet. Het is aan de kijker om te oordelen. Misschien is hij Jezus wel? Je wilt hem in ieder geval niet in huis, denk ik. (lacht)

Net als Jacques Tati, zijn grote voorbeeld, speelt Alex van Warmerdam meestal zelf de hoofdrol in zijn films. Niet zo in Borgman. Hoe kwam hij bij jou terecht?

BIJVOET: Ik heb gewoon geluk gehad dat Alex iets zag in mijn gezicht en mijn manier van spelen, denk ik. En we zaten ook volledig op dezelfde golflengte, wat heel belangrijk is als je gedurende tweeëneenhalve maand samen een rol wilt laten ontstaan.

Elk detail moet juist zitten voor Van Warmerdam. Voor Borgman heeft hij naar verluidt een gigantische, volledig door hemzelf bij elkaar gefantaseerde moderne villa laten bouwen.

BIJVOET: Alex gaat ver om zijn dromen te realiseren. Hij heeft in Vogelenzang, bij Bloemendaal – op het domein waar hij ook al De laatste dagen van Emma Blank opnam – een volledig nieuw huis laten bouwen en een tuin laten aanleggen. Prachtig gemaakt, trouwens.

Dan kan hij zeggen: ‘Ik wil die muur korter, zodat degene die aan het hoofd van de tafel zit door de opening van die deur en door dat raam net op het tuinhuisje kan kijken.’ In plaats van gewoon de tafel te verzetten. (lacht) Hij is ook naar zijn acteurs de man van het detail en dat is uiteraard niet voor iedereen altijd even gemakkelijk. In het theater wilde ik nooit graag detaillistisch geregisseerd worden. Maar film is een compleet ander medium, en ik vind het heel spannend om daarin te leren. Het is helemaal nieuw, alsof ik vroeger gitaar speelde en nu plots saxofoon moet leren. En ik vertrouwde Alex voor tweehonderd procent, natuurlijk. Anders zou ik het niet gekund hebben. En niet gewild ook.

Nochtans zijn theater en film in het oeuvre van Van Warmerdam onlos-makelijk met elkaar verbonden. Waarin zit volgens jou het grote verschil?

BIJVOET: In het theater kom je de eerste dag samen, leer je elkaar kennen en raak je vertrouwd met de spelregels van het stuk. Als je in première gaat, ben je al weken met het materiaal bezig, en tijdens de tournee kun je blijven repeteren en zoeken. Als je in een film elkaar niet kent, is het niet evident dat er al vanaf dag één scènes gefilmd worden die de première zullen halen. De eerste opnamedag en de première zijn bij film eigenlijk dezelfde dag, terwijl er bijna niet gerepeteerd is. (lacht) Ook de chronologie klopt vaak niet in film: dan moet je vandaag het vervolg spelen van een emotie die je morgen pas gaat opnemen. Ook soms vreemd. Dat moet je echt leren, denk ik. Mijn laatste ervaringen, onder meer met Van vlees en bloed, met The Broken Circle Breakdown van Felix Van Groeningen en nu met Alex, waren heel leerzaam, totaal verschillend, maar allemaal wonderlijk.

Het is de eerste keer in 38 jaar dat een Nederlandse film nog eens kans maakt op een grote prijs in Cannes. Betekent de Croisette iets voor jou?

BIJVOET: Niet echt. Maar het feit dat we daar uitgenodigd zijn, vind ik wel een ongelooflijke eer. Je krijgt de kans om je film te tonen voor een wereldpubliek. En je wilt tenslotte dat zo veel mogelijk mensen het resultaat zien van wat je verwezenlijkt hebt. Al mag dat voor mij gerust ook zonder rode loper.

Jeroen Perceval speelde al in Rundskop, ook Gene Bervoets – beiden zijn ook te zien in Borgman – is een bekend gezicht. Jij blijft meer onder de radar. Bewust?

BIJVOET: Niet echt, maar ik vind het wel goed zo. Ik vind het niet zo fijn als mensen me op straat te veel herkennen. Of nog erger, als je de scène opkomt in een zaal vol scholieren die elkaar, nog vóór je je eerste zin als Oedipus uitspreekt, aanstoten en fluisteren: ‘Psst, da’s JB uit Van vlees en bloed.’ Ik wil graag neutraal kunnen beginnen en van daaruit iets nieuws opbouwen.

Ik heb de indruk dat je voor tv altijd gecast wordt als de creep, het smeerlapke. Kun je je daarmee verzoenen?

BIJVOET: Als het goeie rollen zijn wel. Maar ik zit niet te wachten om weer eens een ondervragingsscène te spelen in een politieserie, want meestal vraagt men mij voor de junk die de broche van zijn moeder heeft gestolen. Vraag me niet hoe dat komt. (lacht) Mijn uiterlijk heeft er natuurlijk mee te maken. En ik heb meestal lang haar en een baard. Tja, dan is het nogal logisch dat ze je niet in eerste instantie casten als een ambtenaar die elke dag braaf naar zijn werk gaat.

Zou je het zien zitten om eens compleet het tegenovergestelde te spelen?

BIJVOET: Mijn allereerste theaterrol was die van Jozef in Jozef in Egypte (bij NTGent, nvdr.): een hele vrome jongen die belaagd wordt door de Egyptische koningin. Een figuur die heiliger is dan de paus. Maar uiteindelijk is er bij zo iemand ook een hoek af. Ik weet het niet. Je zoekt altijd naar een andere kant, denk ik. Zoals je ook het schone wilt zien in een kwaadaardig iemand. Dat maakt allemaal deel uit van het mysterie.

Is je actieradius in het theater diverser?

BIJVOET: Zeker. Je kunt het zo gek niet bedenken of ik heb het al mogen spelen. Ik heb, toen ikzelf begin de dertig was, een man van vijftig, een bomma van zeventig en een zeventienjarige jongen gespeeld, soms binnen één seizoen. In theater kom je overal mee weg. Je kunt een baard hebben tot aan je knieën, en toch gelooft het publiek dat je een vrouw bent. (lacht)

Herinner je je nog iets van je opleiding aan de Studio Herman Teirlinck?

BIJVOET: Alles. (lacht) Nee, maar toch vooral hoe ongelooflijk streng en dictatoriaal het er in onze tijd toeging. Wie een minuut te laat kwam, kon drie dagen geschorst worden: ‘Hoe durven jullie?! Jeunesse dorée!’ Daarna is er wel veel meer vrijheid gekomen, wat ook weer nadelen had, natuurlijk.

Ik heb tot op de dag van vandaag eigenlijk een haat-liefdeverhouding met kunstopleidingen. Je kunt studenten toch niet opleggen wat goed is en wat slecht? Ze moeten zelf kunnen kiezen. Sowieso heb ik in scholen nooit gedijd. Ik voelde mij daar niet gelukkig. Aan de andere kant heb ik er wel veel geleerd. Ik ben blij dat ik in het ambacht gedrild ben. En het feit dat er artistieke opleidingen bestaan, en dat de overheid daar geld voor heeft: daar kunnen we alleen maar onze handen voor kussen.

Tot welke acteursgeneratie behoor je?

BIJVOET: Ik zat in het jaar met onder meer Herwig Ilegems, Veerle Dobbelaere, Koen De Sutter en Pieter-Jan De Smet. Geweldige klas. Er broeide iets in die periode. De grote theaterbastions van eind de jaren tachtig maakten plaats voor eigenzinnige gezelschappen als De Blauwe Maandag Compagnie. Er is toen een nieuwe generatie regisseurs opgestaan, mensen als Luk Perceval, Lucas Vandervost, Johan Simons. Ook jonge acteurs die zelf een groep oprichtten, zoals Stan en De Roovers, en die zeiden: ‘We doen het voortaan allemaal zelf.’ Interessante periode, vind ik.

Uit die periode is veel later, in 2005, nog een plaat voortgekomen, met Hadewig Kras, ruim achttien jaar je muzikale compagnon en tevens de moeder van je dochter, én geproducet door de legendarische Blixa Bargeld van Einstürzende Neubauten.

BIJVOET: Ja. Hij heeft dertien nummers van ons geproducet in zijn studio in Berlijn. We hebben een geweldige tijd gehad, daar. Die plaat ligt jammer genoeg nog op het schap. Maar wie weet wordt ze ooit nog wel eens uitgebracht. Als we dood zijn. (lacht)

Eigenlijk wilde je aanvankelijk ook geen acteur worden?

BIJVOET: Oorspronkelijk wilde ik technieker worden bij een band. Om er dan als een speer bij te zijn als er live iets misloopt tijdens hun wereldtournee. (lacht) Dat was mijn droom. Ik heb eerst elektronica gevolgd in het middelbaar, en ik wilde eventueel verdergaan als ingenieur. Tot de eerste computers opkwamen. Iedereen zei: ‘Dit wordt de toekomst.’ Alleen: informatica zag ik niet zitten. Versterkers en gitaren, die interesseerden mij. Maar ik wilde wel graag voortstuderen, en dan ben ik toevallig op Studio Herman Teirlinck gestoten. Toen ik het lessenrooster zag, wist ik het meteen: dat is interessant! Danslessen, muziek, literatuur: geweldig. De toneellessen nam ik er maar bij. (lacht) Ik had op dat moment nog nooit een toneelstuk gezien. Maar ik was een extreem verlegen jongetje. ‘Dat zal wel goed zijn voor mijn zelfverzekerdheid’, dacht ik. Pas jaren later ben ik liefde beginnen te krijgen voor toneel – toen ik al van school af was en Eric De Volder leerde kennen, de Gentse theatermaker die onlangs helaas overleden is. Met De Volder improviseerden we in sessies van twee à drie uur. Zowel op als naast de scène heerste een enorme generositeit. Als wij op school langs de kant zaten te kijken in de les, hoopten we altijd dat we niet aan de beurt zouden komen om iets te moeten doen. Bij Erik ging het net andersom: ‘Mag ik meedoen?’ ‘Ja, tuurlijk’, zei Eric dan. En de mannen van De Volder konden spelen! Ontroerend en geestig. Ik vond dat het niveau hebben van Monty Python, maar dan met onpeilbare diepte. Je zou voor minder liefde opvatten voor het vak.

Toen ik je contacteerde voor dit gesprek, zei je dat je niet echt een thuis hebt, dat je maar wat rondzwerft in Antwerpen.

BIJVOET: Nee, dat was bij manier van spreken. Ik ben gewoon graag onderweg. Ik heb een rugzak, en daar zit alles in: mijn tandenborstel, mijn laptop en een paar boeken.. Dat komt waarschijnlijk doordat ik een kind van artistieke hippieouders ben. Mijn vader had Café Paddock in Antwerpen, dat werd verzegeld vanwege geluids- en drugsoverlast. Café De Muze was dan weer van mijn schoonbroer. Ik ben al rondhangend grootgebracht, meelopend met de mensen die mij graag zagen. Ik heb nog steeds het geluk dat ik altijd wel ergens welkom ben. Bij de moeder van mijn dochter vooral, een tante, of broer. Of ik spreek weer eens af met mijn goede vriend Stijn Van Opstal. Of ik niet mag blijven slapen en de dag erna een bad pakken? Misschien ben ik toch een beetje Borgman. (lacht)

DOOR ANDREAS ILEGEMS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content