IS ER NOG PLAATS VOOR CHOCOLA TUSSEN DE VANILLE?

© ILLUSTRATIE SARAH VANBELLE

Filmdistributeur Cinéart blaast dit jaar veertig kaarsjes uit en kan terugblikken op een rijk en kleurrijk verleden. Maar hebben de onafhankelijke filmverdelers in dit digitale tijdperk nog wel een toekomst?

INDIE SPOTTEN

Voor de leken onder ons: er is een feilloze manier om een onafhankelijke film te spotten. Tel het aantal logo’s dat de revue passeert voordat de film begint. Zijn dat er drie of meer? Bingo. In tegenstelling tot grote studiofilms – die van Fox, Warner, Disney en Sony – moeten independents hun centen immers bij verschillende kleine bedrijfjes gaan zoeken, die uiteraard allemaal hun naam in beeld willen.

De eerste in die reeks is meestal de distributeur. Simpel gesteld is zo’n filmdistributeur iemand die de vertoningsrechten van een bepaalde film koopt voor een bepaald gebied. In tegenstelling tot wat je zou denken, gebeurt dat meestal al wanneer er alleen nog maar een scenario bestaat. ‘Tachtig procent van onze aankopen is script-based‘, vertelt Stephan De Potter van Cinéart. ‘We baseren ons op het scenario en de namen die aan het project verbonden zijn: meestal is er al een regisseur bij betrokken en vaak – maar lang niet altijd – ook al enkele acteurs.’

Dat soort presales draagt dan ook bij aan het productiebudget van een film, maar ze zijn geen garantie dat een film ook effectief in de zalen komt. Erik Engelen van A-Film: ‘Zo hebben wij besloten om The Babadook, een Australische thriller van Jennifer Kent, geen bioscooprelease te geven. Iedereen die ik tegenkom en die de film heeft gezien, vindt hem goed. Ik ook. Maar in elk land waar hij in de cinema heeft gedraaid, is hij geflopt, terwijl hij het als video-on-demand en op dvd wél degelijk doet. Filmdistributie heeft een beetje te maken met je eigen smaak en je buikgevoel, een beetje met je marktkennis en je inschattingsvermogen. En veel ervan is puur geluk.’

VERKEERSELLENDE IN DE BIOSCOOP

In 2014 kwamen er in België bijna 400 films in de zalen – 7,6 per week, oftewel bijna het dubbele van twintig jaar geleden – en hoewel de perceptie misschien anders is: ruim 250 daarvan waren geen blockbusters of mainstreamcinema, als we die vage term voor het gemak even definiëren als ‘Engels of Vlaams gesproken toegankelijke films met een lineair verhaal’. Wereldcinema, zoals Ida van Pavel Pavlikovski of Winter Sleep van Nuri Bilge Ceylan, heeft doorgaans niet veel te zoeken in een Kinepolisfiliaal – en daar beginnen de problemen.

Momenteel telt Vlaanderen 83 Kinepolisschermen, en Brussel nog eens 27. Reken daarbij de zalen van UGC, Utopolis en Euroscoop, waarvan de programmatie nagenoeg identiek is aan die van Kinepolis, en je komt op 220 schermen gewijd aan mainstreamcinema.

En hoeveel arthousecinema’s hebben we nog? Vier: Sphinx en Studio Skoop in Gent, Cartoon’s in Antwerpen en Lumière in Brugge, samen goed voor 16 schermen. Oké, laten we de Brusselse stadsbioscopen en de zalen die gelieerd zijn aan kunstencentra, zoals Budascoop in Kortrijk, Cinema Zed in Leuven en Cinema Zuid in Antwerpen nog meetellen: dan nog is de balans bepaald niet in evenwicht. Met name door het zeer grote aantal arthousezalen in Brussel kom je dan aan zo’n 50 schermen waar je alternatievere films kunt meepikken. 220 tegenover 50 dus.

Iedereen is het erover eens wat het probleem is: we zitten met een massa onafhankelijke films die moeten strijden om een deel van een te kleine koek – in een veel kleiner aantal zalen. Stephan De Potter spreekt van een ‘traffic jam in de cinema’ en Erik Engelen van ‘een zalenpolitiek die uit balans is’. Maar wat is de oplossing? Alternatieve manieren zoeken om je film aan de man te brengen lijkt soms wel te werken. Minds Meet was van oorsprong een productiehuis, maar begon vrij snel zijn eigen films te distribueren. In 2010 bracht het Gust Van den Berghes En waar de sterre bleef stille staan meteen uit in culturele centra en enkele arthousecinema’s. Tomas Leyers, chef van Minds Meet en producent van Bas Devos’ Violet (2014): ‘We spreken vaak van drie circuits: de grote ketens, de commercieel uitgebate arthousezalen en ten slotte de kunstencentra en filmclubs. Door meteen op dat tertiaire circuit te mikken, hebben we toch een mooi aantal toeschouwers kunnen lokken. Ik besef heel goed dat een film als Lucifer nooit zoveel volk zal trekken als een Amerikaanse blockbuster, maar we moeten als producent en verdeler wel proberen er het maximum uit te halen. En dat is nu zo goed als onmogelijk.’

Patrick Duynslaegher, artistiek directeur van Film Fest Gent, heeft het over een groeiende breuklijn tussen arthouse en multiplex: ‘Destijds kon je naar films van Bergman en Fellini gaan kijken in zalen die even groot waren als die waarin de Amerikaanse films passeerden. Uiteraard was dat heel andere cinema, maar die verschillende stijlen werden nog niet zodanig in oppositie tegenover elkaar gezet.’

Er zijn zelfs behoorlijk wat filmmakers die vrijwel uitsluitend vertoond worden op filmfestivals. ‘Dat is een circuit op zich’, legt Duynslaegher uit. ‘Een regisseur als Raúl Ruiz, de in 2011 gestorven Chileense filmmaker, was een vaste waarde op festivals, maar is daarbuiten slechts mondjesmaat vertoond.’ Omdat een festival betaalt voor de films die het vertoont, kan dat model economisch leefbaar blijven. Maar zelfs het bereik van het grootste, populairste festival is niet ideaal voor een producent of verdeler die op zoek is naar manieren om uitdagende films naar een algemeen publiek te brengen.

Om toch aandacht te krijgen, moeten verdelers soms hun toevlucht nemen tot het weggeven van gadgets – wie heeft er nog een ))>><<((-button liggen uit de tijd van Miranda July's Me and You and Everyone We Know? – of het organiseren van mini-events. Zo kon je de vijf uur durende Japanse miniserie Shokuzai vorig jaar in sommige bioscopen in één zitting bekijken, met of zonder sushilunch.

HET VANILLE-EFFECT

Alexander Vandeputte van Lumière, dat dit jaar een hit scoorde met Richard Linklaters Boyhood, is ervan overtuigd dat het multiplex perfect naast de arthousecinema kan bestaan. ‘De komst van Kinepolis heeft de sector dynamischer gemaakt en op zakelijk vlak naar een hoger niveau getild. Bovendien gaat een echte filmliefhebber naar alles kijken’, beweert hij. ‘Het hangt er maar van af waar je goesting in hebt: soms wil je dingen zien ontploffen, soms wil je een Pools zwart-witdrama over een non zien. Er valt geen eenduidige grens te trekken tussen het publiek van die twee: het Kinepolispubliek is ook ons publiek, maar daarom kun je Zvjagintsevs Leviathan (2014) nog niet uitbrengen in de Kinepolis. Dat werkt daar niet.’

En dat is dus een probleem in een cinemalandschap dat gedomineerd wordt door multiplexen: de arthousefilm heeft te weinig zichtbaarheid om impact te maken. Wekelijks worden er zeven of acht films op de mensen losgelaten, wat ervoor zorgt dat de film die het meest gepromoot wordt doorgaans ook degene is die het publiek op zijn hand krijgt. En dat is zelden de arthousefilm die in enkele zalen in Gent en Antwerpen draait. Films als Boyhood, die aan 160.000 verkochte tickets raakte en zowel in de grote multiplexen als in de kleinere zalen scoorde, kom je maar eens om de zoveel jaren tegen.

Tomas Leyers deelt Vandeputtes optimisme niet en gewaagt van het vanille-effect: ’98 procent van al het ijs dat verkocht wordt, is vanille. Van de overige 2 procent, is 98 procent chocolade. Van wat er dan overblijft, is nog eens 98 procent aardbei. En daarna komen pas alle andere smaken aan bod.’ Toegepast op de bioscopen: de films met de grootste budgetten lokken, dankzij agressieve promocampagnes, consequent het grote volk, tot heel wat mensen nauwelijks nog titels zien die het vertrouwde stramien van de mainstreamgenrefilm níét volgen. Wanneer ze daar toch mee geconfronteerd worden, reageren ze afwijzend en hollen ze snel terug naar de geborgenheid van het multiplex.

ONDERTUSSEN BOVEN DE MOERDIJK

Vergelijk dat met de situatie in Nederland. In Amsterdam alleen al vind je ruim 20 ‘filmhuizen’ – meer dan er commerciële bioscopen zijn. ‘Niet dat die zalen altijd vol zitten,’ zegt Erik Engelen, ‘maar de meeste draaien toch zeer behoorlijk, en beter dan de arthousecinema’s bij ons. Het is niet dat de Nederlanders slimmer zijn dan wij, het wordt hen meer aangeboden.’

La grande bellezza (2013) van Paolo Sorrentino werd volgens Henk Cluytens van distributeur ABC in België en Luxemburg door 48.500 mensen bekeken. Een succes, want de film stond meer dan een jaar (!) op de affiche van Studio Skoop in Gent. Maar vergelijk dat met Nederland: 264.000 verkochte tickets. Oké, de Nederlanders zijn met meer, maar niet met vijf keer zoveel. Dus waar zit het verschil? Volgens Cluytens: ‘De Nederlandse overheid ondersteunt arthousezalen. Er is een succesvol beleid, dat bij ons ontbreekt.’

In Vlaanderen werd in januari 2014 de rol van het VAF uitgebreid om niet alleen de creatie van films te ondersteunen, maar ook om de ‘promotie van onafhankelijke Vlaamse audiovisuele creaties te bevorderen’ en de ‘niet-commerciële verspreiding van cultureel waardevolle audiovisuele creaties te steunen’. VAF-intendant Pierre Drouot haalt echter aan dat de middelen daarvoor zeer beperkt zijn. ‘Ja, er is nauwelijks een volwaardig circuit voor films die buiten de multiplexen vallen. Daar moet aan gewerkt worden, maar het budget is wat het is.’ Concreet: cultuurminister Sven Gatz legde een besparing op van 7,5 procent op de volledige VAF-dotatie. Het resultaat was dat de voorziene 300.000 euro voor het distributiefonds met 100.000 euro werd gereduceerd.

Tieners gaan naar de bioscoop, luidt het cliché. Oké, twintigers misschien ook nog, maar zodra ze beginnen te werken, wordt dat al een stuk minder. En zodra er kinderen komen, vergeet het. Daaraan gekoppeld is er het idee dat het doelpubliek van arthousefilms misschien niet snel in de cinema raakt maar achteraf wel de schade inhaalt via video-on-demand of dvd. Niet waar, klinkt het in koor bij de distributeurs. ‘De overdosis films in de zalen zorgt ervoor dat steeds meer films straight-to-dvd of tegenwoordig straight-to-vod gaan,’ vertelt Stephan De Potter, ‘en het is zelfs mogelijk dat het systeem van de simultane release, waarbij een film op dezelfde dag in de bioscoop én op video-on-demand uitkomt, meer naar hier zal overwaaien. Maar mocht er een groot publiek van dertigers en veertigers zijn dat zit te wachten tot ze Cinéartfilms thuis kunnen bekijken, dan zouden we dat zien aan de cijfers.’

Erik Engelen voegt daaraan toe dat heel wat digitale kanalen, inclusief het aanvankelijk op veel gejuich onthaalde Netflix, weinig of geen interesse hebben in arthouse. ‘Ben je al eens door dat aanbod gegaan? Ben je veel artistieke films tegengekomen?’ Alexander Vandeputte vermoedt dat thuiskijkers veel meer blijven plakken bij de kwaliteitsseries die momenteel zo populair zijn. ‘Het is waar: de edgy stuff zit momenteel veel meer op tv dan in de cinema. In de jaren zeventig zou Breaking Bad een film met Al Pacino zijn geweest. Maar die slinger slaat wel weer door naar de andere kant. Ik heb nog nooit anders geweten dan dat het crisis was in de sector.’

Over één ding is iedereen het eens: dat de arthousecinema ondanks alles nog steeds een toekomst heeft. Patrick Duynslaegher krijgt het laatste woord: ‘Er zullen altijd mensen zijn die, zoals ik, ervan genieten dat cinema je iets bijbrengt, dat het meer is dan een vrijblijvend tijdverdrijf dat na twee uur meteen weer van je afglijdt. En zolang die mensen er zijn, zal de arthousecinema een publiek hebben.’

DOOR DENNIS VAN DESSEL — ILLUSTRATIE SARAH VANBELLE

LA GRANDE BELLEZZA VAN PAOLO SORRENTINO WERD IN BELGIË EN LUXEMBURG DOOR 48.500 MENSEN BEKEKEN. EEN SUCCES, MAAR IN NEDERLAND WERDEN ER MAAR LIEFST 264.000 TICKETS VAN VERKOCHT.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content