In Leuven is het aantal moorden sinds de eerste misdaadroman van Jo Claes spectaculair gestegen. Er vloeien daarbij niet alleen tranen voor de slachtoffers, maar vaker nog voor het erfgoed dat een brutale dood sterft of eenzaam staat te verkommeren.

In Tot de dood ons scheidt… laat je heel verschillende verhaallijnen op magistrale wijze samensmelten. Maar waar liggen de allereerste wortels van je verhaal?

JO CLAES: Ik ben vertrokken van de graftombe die ook op de cover is afgebeeld. Dat doe ik bij elk boek, vertrekken van een beeld of een stuk erfgoed in Leuven. Dit prachtige graf met de uilen en de haan was me al eerder opgevallen op het kerkhof. De dichter die in Tot de dood ons scheidt… door de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog wordt geëxecuteerd, heet Joris Dehaene en de verzetsgroep die Het laatste avondmaal van Dirk Bouts uit Duitse handen wil redden, heet de Uilen van Minerva.

Je eerste boek, De stenen toren, verscheen in 1985 en je won er meteen de Debuutprijs mee.

CLAES: Ik wilde debuteren voor mijn dertigste en dat is nog net gelukt. In 2001 ben ik gestopt met romans. Mijn vrouw studeerde toen net af als restaurateur en ik heb samen met haar haar eindwerk over iconografie bij heiligen geschreven. Toen het Davidsfonds dat in boekvorm uitgaf, bleek het een gat in de markt te zijn. Nooit geweten dat je zoveel exemplaren van een boek kunt verkopen. Het onderwerp voedde mijn interesse in religieuze kunst en mythologie. En op een gekke manier ben ik toch weer bij fictie beland, ditmaal specifiek misdaadromans. Vreemd heb ik die overstap nooit gevonden. Ik wil gewoon goede, spannende verhalen vertellen, in mijn romans én in mijn misdaadromans.

Waarom was je dan gestopt met ‘gewone’ romans?

CLAES: Ik heb nooit geschreven voor roem of prijzen. Ik was wel ontgoocheld over de receptie van mijn laatste romans. Ik wilde in die tijd geen deel uitmaken van het literaire wereldje, maar schrijvers als Brusselmans en Lanoye die dat wel deden, plukten daar de vruchten van. Ik wilde toen zelfs geen interviews geven. Dat doe ik nu wel. Het blijft me trouwens verbazen dat critici misdaadromans vaak geen literatuur noemen. Wat ik ook schrijf, mijn boeken moeten stilistisch goed zijn en hebben altijd een cultuurhistorische basis.

In 2008 stond je dan plots weer op uit de fictiedood met een misdaadroman.

CLAES: Het klinkt ongeloofwaardig, maar ik had een weddenschap nodig voor ik besefte hoe erg ik de fictie miste. Ik was intussen klaar met boeken over iconografie en mythologie. Toen ik met mijn gezin in Turkije op vakantie was, vroeg een van mijn dochters of ik wel besefte hoeveel mensen in het hotel thrillers aan het lezen waren. ‘Wil je ze niet schrijven of kun je dat niet?’ vroeg ze. Dus hebben we gewed voor een fles Veuve Clicquot. Toen ik eraan begon, ontdekte ik opnieuw hoeveel plezier ik aan fictie beleefde. En hoe verrassend veel respons ik kreeg van mijn lezers, veel meer dan op mijn romans.

Ben je ijdeler dan vroeger?

CLAES: Ik heb een trouw publiek en van elk boek verkoop ik meer. Ik word zelfs regelmatig aangesproken op straat, al ben ik nog altijd niet dol op te veel aandacht. Je hoeft daar niet flauw over te doen: als je publiceert, doe je dat voor een publiek. Het minst blij ben ik met het compliment dat mensen mijn boek in één ruk hebben uitgelezen. Verdorie, denk ik dan, daar heb ik wel elf maanden minutieus aan gewerkt. Het mag heus wat langzamer worden gelezen.

Ben je een Wikipedia-adept?

CLAES: Ik schrijf over niks wat ik niet met eigen ogen heb gezien. Als ik het over gif heb, check ik dat bij een toxicoloog van de KU Leuven. Toen ik mijn eerste misdaadroman presenteerde, kwamen er twee vrouwelijke politie-inspecteurs naar me toe. ‘Kom eens langs op het politiekantoor’, stelden ze me voor. Ik heb in Leuven alle afdelingen van de politie bezocht, tot de computer crime unit toe. Al heb ik er tot nu toe nog geen Thomas Berg (Claes’ hoofdpersonage, nvdr.) ontmoet.

Je moet met kennis van zaken schrijven, alleen zo overtuig je je lezers. Ik ben in Sagalassos geweest. Daarom proef je in De blinde vlek de hitte die er hangt en weet je hoe de archeologen daar echt werken en wonen. En als ik twijfel, dan vraag ik hen wel het hemd van het lijf. Een uitgebreide vriendenkring helpt ook. Mensen zijn maar al te graag bereid om je tot in de kleinste details over hun vak te vertellen.

Staat je hele roman al in de stellingen voor je begint te schrijven?

CLAES: Ik ben niet de man die al op voorhand zijn plot voor 100 procent heeft bedacht. Daarmee blijf ik het langst worstelen. De rest is techniek en talent. Maar de ervaring heeft me wel geleerd dat mijn plot grotendeels klaar moet zijn voor ik begin, anders schrijf ik mezelf muurvast. Ik begin altijd heel traag aan zo’n boek. Eén boek per jaar haal ik dus net. Schrijven zelf vereist niet bepaald discipline, want ik doe niets liever. Ik schrijf elke morgen voor ik naar school vertrek. Ik heb weinig slaap nodig, dus na de douche en de koffie heb ik nog drie uur om te schrijven.

Leuven is in jouw boeken een apart personage. Zie je als Limburger dingen die een geboren Leuvenaar niet meer ziet?

CLAES: Ik heb mijn hart verloren aan deze stad. Ik kwam hier in de jaren zeventig aan op mijn 50cc-brommer en het was liefde op het eerste gezicht. Ik ben bewust blijven hangen. In een grootstad aard ik niet, maar in Leuven viert het provincialisme ook geen hoogtij. Dat komt door die 40.000 studenten die ze hier elk jaar opnieuw inproppen. En ik weet intussen meer over Leuven dan 95 procent van de Leuvenaars.

Je hoofdpersonage Thomas Berg heeft het geduld van een eendagsvlieg, maar hij kan zich ook urenlang aan zijn orchideeën wijden. Ik zie dat je huis gevuld is met orchideeën.

CLAES: Ik ben geen Thomas Berg, maar ik heb wel heel bewust nagedacht over mijn personage. Ik wilde een man die al geleefd had en die iets zinnigs heeft te zeggen over de beelden en de iconografische elementen die in mijn boeken zo belangrijk zijn. Berg heeft zijn studie theologie afgebroken voor hij criminologie ging studeren. Zijn achtergrond wordt mondjesmaat onthuld. Er is natuurlijk een reden waarom hij is gestopt met theologie of waarom hij nooit met de auto rijdt. Dat kom je in mijn volgende boeken te weten. Maar buiten onze gezamenlijke liefde voor orchideeën en geschiedenis ben ik toch net iets minder kortaf dan Berg en ik heb iets minder problemen met vrouwen. En al is hij geen alter ego, hij is intussen wel een deel van mijn gezin geworden. Er wordt hier thuis heel wat afgepraat over Berg.

Je etaleert jezelf niet via Thomas Berg, maar je vorige boek, Het oog van de naald, speelde zich wel af in de school waar je al bijna dertig jaar lesgeeft.

CLAES: Dat is ook de eerste keer dat de schooldirectie zich zorgen maakte over mijn boeken, en dat er zo veel collega’s waren op de boekpresentatie. Maar over welke wereld kan ik beter schrijven dan over de school die ik vanbinnen en vanbuiten ken? Natuurlijk heb ik als leraar kritiek op het onderwijs, maar het is geen afrekening geworden.

Wordt schrijver Jo Claes soms meester Claes?

CLAES: In mijn eerste boeken maakte ik af en toe die fout. Ik wil in mijn boeken veel meer stoppen dan alleen een knappe plot. Ik wil verhalen vertellen die mensen niet kennen of zijn vergeten. Dat is een apart genre dat ik langzamerhand in de vingers krijg. Je kunt zoveel verbanden leggen, maar af en toe moet de leraar ook gewoon zijn mond houden.

Is burgemeester Tobback intussen een fan?

CLAES: In Tot de dood ons scheidt… komt hij er met die hele historie over de archeologische opgravingen op het Fochplein niet goed uit, maar ik heb gehoord dat zijn vrouw wel een fan is van mijn boeken. Eens zien of dat op termijn gevolgen heeft.

DE MOORDZOMER

Knack Focus selecteerde 40 nieuwe pageturners voor een (ont)spannende zomer. Alle info: moordzomervanknack.be

VOLGENDE WEEK

Jo Nesbo – De schim

DOOR JOHANNA SPAEY

JO CLAES

‘IK SCHRIJF OVER NIKS WAT IK NIET MET EIGEN OGEN HEB GEZIEN.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content