‘IK WIL ALTIJD ALLES ZEGGEN. ALTIJD ALLES DOEN. IK BEN EEN MAN VAN VEEL’

© FOTO'S ATHOS BUREZ

Als straks, in november, Marina in de zalen komt, zal het duidelijk zijn. De Vlaamse film heeft er een leading man bij, eentje met Italiaanse charme en de wil om volledig voor een rol te gaan: Matteo Simoni. ‘Ik heb me nog nooit zo lang en hard in een personage kunnen vastbijten.’

Matteo Simoni staat te schuifelen. Hij wiebelt van het ene been op het andere, zoekt naar een houding. De sigaret tussen zijn wijs- en ringvinger, waar hij zenuwachtig van trekt, lijkt weinig hulp te bieden. Hij heeft vaag iets van de jonge James Dean, zo in een eenvoudig T-shirt en jeans – ook een acteur die met zijn lijf nooit blijf leek te weten.

In de achtergrond reiken twee ijzeren schachttorens naar de hemel. Het had het decor van een Duitse expressionistische film van de jaren dertig kunnen zijn, daar neergepoot om zijn gemoed te onderstrepen. De realiteit is iets minder symbolisch: het zijn de pompeuze restanten van de mijn van Winterslag, dezer dagen omgebouwd tot onder meer een cinema. Simoni heeft, diep weggedoken in een stoffen zetel, net een eerste visie van Marina meegemaakt, de film van Stijn Coninx over Rocco Granata waarin hij de hoofdrol speelt. Een visie voor een beperkt publiek: voornamelijk vrienden en familie van Granata en medewerkers van het productiehuis mochten erbij zijn. Rood betraande ogen – niet het minst die van Rocco Granata zelf – en applaus zodra het licht aanging.

Bij het verlaten van de zaal heeft hij me met de arm meegetrokken, het volk door. ‘Naar buiten. Kom.’

‘Te veel?’

‘Ik weet niet wat het is. Mijn hart klopt honderd in het uur. Het is een ander gevoel dan ik gewoon ben. Het is anders dan na een theatervoorstelling de foyer binnenstappen.’

‘Hoezo?’

‘Bij een theatervoorstelling heb je erín gezeten. Je weet of het goed was of niet. Was het goed, dan kun je de wereld aan. Was het slecht, dan doet het er ook niet toe wat de mensen zeggen. Een film is anders. Bij elke scène weet je waar de lichtman stond en hoe de regisseur keek. Je kunt er niet objectief naar kijken. En zonder te weten wat je er zelf van denkt, voelt het haast naakt, die foyer in stappen.’

Wat ook is: Rocco Granata is niet zomaar een rol voor Simoni. Niet alleen omdat het zijn eerste hoofdrol in een film is, ook omdat hij er jaren naartoe heeft gewerkt. Twee keer is hij een maand naar Italië gereisd – één keer om Coninx te overtuigen dat hij Italiaans kon leren, toen hij de rol nog niet had; één keer om Calabrees te leren, het dialect uit Granata’s geboortestreek. Zes maanden heeft hij accordeon leren spelen. Urenlang heeft hij met Granata gepraat en naar opnames van zijn stem geluisterd om het hese Italo-Genks van de mijncités juist te krijgen. Alles moest juist zitten. En nu, voor het eerst, is het aan anderen om te oordelen of het klopt.

‘Matteo! Matteo!’

Drie Genkse Italianen in kokstenue wenken hem.

‘Vies goed, uw Calabrees.’

Hij pakt de spreker bij zijn schouder vast.

‘Echt? Geloofde je het?’

‘Zeker. En ik kom van Calabrië. Ik was onder de indruk.’

‘Dat is fijn om te horen.’

‘Kom eens langs in het restaurant. Dan kook ik voor jou.’

‘Grazie. Zal ik doen.’

Hij kijkt terug naar mij. ‘Een pak van mijn hart. Twee miljoen Calabrezen minder die me kunnen haten. Dat is al een begin.’

Hij duwt de sigaret uit met de bal van zijn voet.

‘Kom, ik ben er klaar voor. We gaan naar binnen.’

EEN WEEK LATER. WE ZITTEN IN DE KEUKEN VAN zijn appartement aan het Antwerpse Zuid, in de schaduw van het reuzenrad van de Sinksenfoor – de referentie aan het Duitse expressionisme laten we deze keer maar achterwege. Hij heeft een snor laten staan in de tussentijd. ‘Voor een rol in een tv-reeks – waar ik verder niks over mag zeggen’, verzekert hij. ‘Het is alleszins geen fashion statement.’ Niettemin: het brengt de Luigi in hem naar boven.

Waarschijnlijk ligt het aan de snor, maar ik vind het verrassend dat je twee jaar geleden geen woord Italiaans sprak.

MATTEO SIMONI: Ik ben de generatie te laat. Mijn vader (architect Vittorio Simoni, nvdr.) heeft het nog van zijn grootvader geleerd, maar ik heb het thuis nauwelijks gehoord. Het interesseerde me ook niet zo erg, die hele Italiaanse afkomst. Ik had er weinig mee. Dat is: tot deze film.

Ik ben ook lang geen volbloed Italiaan. Ik ben opgegroeid in Kuringen, een deelgemeente van Hasselt. Mijn overgrootouders langs vaderskant zijn Italianen, maar mijn grootvader en mijn vader zijn met een Vlaamse getrouwd. Wat ben ik dan? Eén achtste Italiaan?

Eén vierde, zou ik zeggen.

SIMONI: Mijn grootvader is hier geboren. Is dat dan niet minder?

We zullen op twee achtste afronden.

SIMONI: Voilà. Nu: genetisch gezien is dat niet veel, maar het is wel een sterke lijn. Mijn grootvader, mijn vader en ik, wij zijn wel een beetje dezelfde mensen – alleen van een andere generatie. Mensen die graag rond een tafel zitten en babbelen. En af en toe eens een goocheltrucje placeren.

Goochelen?

SIMONI: Ja. De beste manier om stiltes te verdrijven. Het aantal gesprekken dat ik al heb overgehouden aan een euro uit iemands oor toveren: niet te tellen. Heb ik van mijn bompa.

Hij kan ook een aardig stukje acteren, trouwens. Om een of andere kortingkaart te krijgen moest hij tonen dat hij invalide was. Om het halfjaar kwam de inspectie dat controleren. Dan belde hij: ‘Matteo, kom je niet meespelen?’ Hij had een brace gekocht, haalde een stok uit de kast en speelde dat hij slecht te been was. ‘Ah, mijne rug.’ Sjoemelen dat het niet meer mooi was. Typisch Italiaans, altijd je dingskes eruit proberen te halen. Maar met succes: hij heeft zijn kaart gekregen. Het ironische was dat hij wat later een accident had met de auto en ze hem geen nieuw rijbewijs meer wilden geven omdat hij invalide was. Moest hij plots in één jaar bewijzen dat hij weer goed was. Laat ons zeggen dat het een miraculeuze genezing betrof. (lacht) Pure slapstick. Ooit wil ik daar iets over maken.

‘Dit is het ook verhaal van de Simoni’s’, zei je moeder op de receptie na Marina in de foyer.

SIMONI: Absoluut. Mijn overgrootouders langs vaderskant zijn inwijkelingen uit Trento, geëmigreerd om in de mijnen te komen werken. Mijn overgrootvader heeft het twee maanden in de put van Eisden volgehouden en is dan ijscrème beginnen te maken. Hij is begonnen met één fiets, op het einde had hij twee Volkswagenbusjes waarmee ze rondkarden. Gelati Simoni. De oude mensen in Eisden en Maasmechelen kennen de naam allemaal nog – hij stond altijd aan de schoolpoorten te wachten om ijs te verkopen. Mijn bompa, die hier geboren is, heeft de zaak overgenomen.

Tegelijk is het ook een familie van muzikanten. Mijn grootvader is een drummer en accordeonist. Een muzikant in hart en nieren. En die Limburgse muziekscene destijds, dat was wel wat. Elke avond gingen ze muziek spelen. Met de bastrom op de fiets naar cafés fietsen. Drie keer over en weer rijden tot alle instrumenten er waren. Nauwelijks geld verdienen. En dan ’s nachts terug. Ik denk dat het een leuke tijd moet zijn geweest om jong te zijn. Voor een man dan – het waren altijd de vrouwen die achterbleven.

Is het daarom ook dat je zoveel in de rol hebt gestoken? Omdat het ook een persoonlijk verhaal is?

SIMONI: Absoluut. Het voelt wel ergens als een eerbetoon aan mijn afkomst. Als ik de fotoboeken van mijn grootvader bekijk, dan zie ik Marina. Ik hoop nog het meest dat die ziel in de film zit. Dat we dat hebben kunnen overbrengen.

Grappig trouwens: door de film spreek ik nu Italiaans tegen mijn bompa. Voor het eerst dus, maar voor hem is dat vanzelfsprekend. ‘Ah, spreekt ge Italiaans? Nu pas?’ En dat was dat.

‘ZAL IK ANDERS EENS EEN EURO IN MIJN ARM wrijven, bij wijze van tussendoortje?’

‘Ga je gang.’

‘Geef eens een euro.’

Hij neemt het muntstuk in zijn hand en begint er hard mee in de onderkant van zijn voorarm te wrijven. Nogal onhandig laat hij het op tafel vallen. ‘Excuses.’t Is al lang geleden dat ik hem nog gedaan heb.’

Hij pakt het muntstuk opnieuw en begint opnieuw over zijn arm te wrijven. ‘Voilà. In mijn arm gewreven.’ Hij toont twee lege handen.

‘Waar is mijn euro?’

‘In mijn arm.’

‘Laat me raden: een ware goochelaar onthult nooit zijn truken?’

‘Toen ik het liet vallen, heb ik er met twee handen naar gegrepen en het in mijn andere hand gepakt. Het lag al op mijn schoot toen ik er de tweede keer aan begon.’

Hij pakt de munt uit zijn schoot en geeft ze terug.

‘Ik zeg het: altijd goed om een conversatie gaande te houden.’

Niet dat er deze keer stiltes verdreven moeten worden. Hoe dominant twee achtste van je genen kunnen zijn, merk je pas als je met Simoni spreekt. ‘Ik praat veel, hé’, zegt hij. ‘Dat is door mijn grootvader.’ Het is een understatement. Simoni praat niet: hij gutst woorden. Een simpele vraag als ‘Waarom Marina?’ kan een kwartier durende monoloog teweegbrengen die onderwerpen als ‘passie in het leven’, ‘het derde oog in het theater’, ‘waarom recensenten een première niet mogen afbreken’ en ‘de weg naar het geluk’ aaneenrijgt. Om helemaal aan het einde zijn blik op te slaan en te concluderen met: ‘Niet?’ Ondertussen legt hij alles dubbel uit – met zijn mond én met zijn handen. Bij elke ‘ik’ zet hij zijn vingers op zijn hart; elk woord met nadruk wordt begeleid door twee schuddende open handen op borsthoogte; bij een opsomming legt hij één hand op tafel en trekt hij met zijn andere fictieve pijlen vanuit elke vinger. Zijn hele motoriek is een eigen Dizionario dei gesti italiani waard.

‘Van mijn woorden alleen moet ik het niet hebben: ik heb mijn lijf nodig. Ik wil altijd alles zeggen. Altijd alles doen. Ik ben een man van véél.’

U mag dat als een intentieverklaring lezen.

Ik heb vage herinneringen aan een hevig jongetje dat rond de eeuwwisseling op TV Limburg kermiskoersen, paardenmarkten en bedrijfsfeesten allerhande afschuimde met een cameraman in zijn zog. Dat was jij, zo blijkt.

SIMONI: De vijf minuten van Matteo. Mijn debuut op televisie. Ik was twaalf en ik had geen flauw idee wat ik aan het doen was – ik wist alleen dat ik graag voor de camera stond. Staken ze in de Parijse banlieues auto’s in brand, dan gingen wij de straat op in Hasselt, we kapten een bidon met water over een auto en vroegen vuur aan de voorbijgangers. Dat specifieke filmpje is geëindigd met de politie erbij, zoals je je wel kunt voorstellen. (lacht) Was er een eroticabeurs in de Grenslandhallen, dan belandde ik op het podium, terwijl een stripper mij een lapdance gaf en kaarsvet over mijn buik drupte. Dat specifieke filmpje is níét geëindigd met de politie erbij, vreemd genoeg. (lacht)

Het was een uitloper van de filmpjes die ik thuis maakte toen ik nog jonger was. Mijn vader had een oude camera – zo eentje waar je nog VHS-cassettes in moest steken. Als kind vond ik dat medium film zo fascinerend dat ik mijn vriendjes uitnodigde en verhaaltjes verzon. Een liefdeskoppeltje in de tuin, een korte horrorfilm, veel goochelshows ook. Dan stond ik voor de camera en kondigde aan dat ik ging verdwijnen. Iemand zette de camera dan op stop en ik verdween uit beeld. ‘Je ziet me niet, maar je hoort me nog wel.’

Klinkt als een kleine Georges Méliès.

SIMONI: Maar dan een heel stuk amateuristischer. Om een of andere reden bewoog de camera altijd tussen de shots.

Ik denk dat ik wel een hevig jongetje was, als kind. Toen ik naar het middelbaar ging, hebben ze mij op internaat gestuurd. Ze wisten dat als ik alleen naar huis moest fietsen ik zoveel omwegen zou maken dat ze mij twee uur later met de auto moesten komen zoeken. Uiteindelijk ben ik toen naar het Lemmensinstituut in Leuven gegaan: kon ik tenminste niet verdwalen als ik van school kwam. Ik ben mijn moeder daar altijd dankbaar om geweest: anders was het nooit goed gekomen tussen school en mij.

Je wilde wel heel graag. Ik was je film- en tv-werk aan het overlopen: Uit het leven gegrepen:16+, LouisLouise, Rang 1, Zot van A, Weekend aan zee.

SIMONI: Dat zijn wel de dingen bijeen, hé. (lacht) Dat weet ik wel. Maar goed: wat wil je erover weten?

Ben je kritischer geworden?

SIMONI: Ja, natuurlijk. Natuurlijk ben ik kritischer geworden. Natuurlijk zou ik niet alles meer doen.

Ik was je passage in Honderd hete vragen nog vergeten. ‘Matteo gaat op zoek naar de beste vibrator’, was een fascinerend intermezzo.

SIMONI: Ik dacht al, wanneer gaat Honderd hete vragen ter sprake komen? (lacht)

Wat ik wil zeggen: je cv leest misschien meer als dat van iemand die graag bekend wil worden dan als dat van een acteur.

SIMONI: Ik ga niet ontkennen dat dat was wat ik vroeger wilde: bekend worden. Hóé, dat maakte me minder uit. Maar daar ben ik in veranderd. Na De vijf minuten, toen ik een jaar of zestien was, was de drang om met mijn kop op tv te komen wel uitgedoofd.

Ik denk niet dat ik al die dingen daarna gedaan heb omdat ik bekend wilde worden. Ik was gewoon hongerig. Soms wil je gewoon iets doen omdat je heel graag speelt. Het idee dat er een cameraman, een set en een regisseur zou zijn, was genoeg om mij over de streep te trekken. Soms had ik het scenario niet eens gelezen voor ik had toegezegd. Een productiefeest achteraf? Te gek, ik kom af. Maar die honger verdwijnt ook. Vroeger kwam ik mijn deur uit omdat ik wilde filmen, nu kom ik mijn deur uit omdat ik een personage wil spelen. Dat is het verschil.

Je moet dat ook leren: kritisch zijn. Ik kom niet uit een artistiek milieu. Wat goed theater is, wat goede tv is of wat goede film is, dat moest ik nog uitzoeken. Ik moest de kans krijgen om kritisch te worden. En dan maak je een aantal keuzes waarvan je achteraf misschien denkt: ‘Was dat wel goed?’ Ik denk dus dat het zo moest lopen. Had ik dat allemaal niet gedaan, dan was Marina misschien mijn eerste film geweest en was ik er nooit zo rustig aan begonnen. Ik heb nergens spijt van. Misschien vind ik ook niet dat alles artistiek verantwoord moet zijn. Als je voor jezelf weet waarom je het doet, is het goed voor mij.

Ik denk dat het er ook mee te maken heeft hoe ik in het leven sta. Toen ik zestien was, is mijn oudste broer, Rafaël, gestorven. Een zeldzame vorm van epilepsie. Ik wil er liever niet over uitweiden, maar het heeft wel mee bepaald hoe ik naar de dingen kijk. Ik wil er vol voor gaan. Praten met iedereen die ik tegenkom. Op reis gaan en me op sleeptouw laten nemen door wat er gebeurt. De rollen aannemen waarvan mijn buik zegt dat ik ze moet doen. Het geluk zit in de zoektocht van hoe je het beste leeft – en speelt – niet bij de uitkomsten ervan. Die zijn vaak teleurstellend.

Hoe belangrijk was je ándere acteercarrière, bij het alom bewierookte theatergezelschap FC Bergman, om je weg te vinden?

SIMONI: Heel belangrijk. Ik had net getekend voor een tweede seizoen van 16+, toen ik ingangsexamen ging doen bij Dora van der Groen (aan het Antwerps conservatorium dus, nvdr.). Gewoon om te kijken of het zou lukken. Na de proeven zat ik op café met Stef Aerts en Marie Vinck. Ik kende hen niet, maar dat gesprek maakte zo’n indruk op mij dat ik naar huis ging en dacht: die twee mensen wil ik leren kennen, ik mag 16+ niet meer doen, ik moet die school doen. Ik heb me uiteindelijk na drie afleveringen uit de reeks laten schrijven en ben aan de school begonnen. Na het derde jaar zijn we met FC Bergman begonnen.

Bij FC Bergman werd ik voor het eerst buiten de school uitgedaagd. Het was niet meer makkelijk. Makkelijk is nooit een optie voor ons zes. Het onhaalbare haalbaar maken, dat is wat we doen. Willen we dat de wolken op een voorstelling schaapjes zijn, dan takelen we gewoon een kudde schapen naar het plafond. Ik heb er ook geleerd waar ik niet goed in ben: ik ben niet de grootste dramaturg in het gezelschap – daar zijn anderen beter in. Ik ben vooral een speler.

Tussendoor: heb jij al ooit in een voorstelling gespeeld waarin je níét naakt ging?

SIMONI: Verrassend terechte vraag. (denkt na) Wacht, ik herinner me een kindervoorstelling bij HetPaleis waarin ik mijn broek mocht aanhouden. Móést aanhouden, zelfs. (lacht) Dat zal het zowat zijn.

Pas op: ik heb het gevoel dat ik daar altijd toe gedwongen ben en ik als een simpele lul heb geluisterd. Het is zowat een running gag bij FC Bergman. Als we met ons zessen rond de tafel zitten en er wordt een scène besproken waarin een personage naakt moet gaan of verkracht wordt, dan kijken ze altijd als eerste naar mij. Het begint altijd als mop. ‘Als we nu eens Matteo zijn broek aftrekken en hem op de scène met twee verkrachten.’ ‘Mannen, ik wil niet meer verkracht worden.’ ‘Oké, oké, die scène halen we er nog wel uit.’ En dan zie ik een maand later het scenario. ‘Matteo verkracht een kip en masturbeert met een muis in zijn mond terwijl hij foto’s trekt van zichzelf.’ Wat ik vervolgens zestig voorstellingen lang moet spelen – in Wandelen op de Champs-Elysées in dit concrete geval. Het zijn deugnieten, de Bergmannen.

Wat wel is: de beestenneuker uit Wandelen op de Champs-Elysées is misschien wel het strafste dat ik je al heb zien doen. Ik kan me geen andere acteur voorstellen die erin slaagt zo’n fysieke scène met dezelfde humor en energie te spelen.

SIMONI: Het was ook leuk om te doen. Maar het was ook afzien. Als ik afkwam na die scène, moest ik me tien minuten neerleggen. Ik was kapot. Misschien is dat ook wel het stuk waarmee ik voor het eerst doorhad dat ik dat kon, fysiek acteren. Dat ik meer kon met mijn lijf. Frank Focketyn zei ooit: ‘Ge moet uw hersenen in uw eikel steken en uw eikel in uw kop. En zo moet ge spelen.’ Ik heb dat altijd een goede zin gevonden.

Voelt Marina als een volgende stap?

SIMONI: Het is alleszins de eerste keer dat ik op filmvlak in mezelf heb moeten graven. Het was meer dan de tekst alleen brengen. Ik ben nog nooit zo op zoek moeten gaan naar emoties en authenticiteit als in deze film. En ik moet zeggen: het werkt verslavend.

Het is ook wat ik het liefste doe als acteur. Het zoeken naar een personage. Dingen uitproberen. Hoe hij loopt. Hoe hij praat. Hoe hij kijkt. Het klinkt misschien nogal narcistisch, maar ik kan makkelijk een halfuur voor de spiegel staan om stemmen en gezichten uit te proberen. Zeker als ik dronken ben. (lacht)

Klinkt inderdaad nogal narcistisch.

SIMONI: Mja, misschien ben ik dat wel. Maar het is ook belangrijk. Op de set moet je er staan, het is op voorhand dat je de dingen moet uitproberen. Je moet verslaafd worden aan je personage. Dat is ook waarom Marina wel eens de volgende stap zou kunnen zijn: ik heb me nog nooit zo lang en hard in een personage kunnen vastbijten.

Er lijken dezer dagen wel meer acteurs twintig kilo te vermageren voor een rol en Limburgse dan wel West-Vlaamse accenten aan te leren. Mag ik dat het Matthias Schoenaerts-effect noemen?

SIMONI: Moest Schoenaerts niet bestaan, dan zou ik hetzelfde gedaan hebben, hoor, maar ik kan niet ontkennen dat hij me wel intrigeert. Hij heeft de lat hoger gelegd. Het was goed dat dat gebeurde. En dan heb ik het niet zozeer over de voorbereiding voor zijn rollen of zijn carrière. Er zit een filosofie in hoe hij acteert. Hij toont in zijn spel hoe hij de mensen en de wereld ziet. De essentie van hoe hij in het leven staat, steekt hij in zijn rollen. Een soort ziel. Dat vind ik er zo schoon aan.

Ik hoop dat ik dat ook kan. Een visie op de wereld tonen. De werkelijkheid laten zien op mijn manier.

Wat is jouw visie op de wereld?

SIMONI: Goh. Ik denk dat dat is wat ik daarstraks zei. Die generositeit naar het leven. Vanuit je buik leven. Maar ik wil vooral niet klinken als iemand die het allemaal weet. Het gaat net om de twijfel: dat is wat je vooruitduwt. Ergens is dat ook de spartelende mens van FC Bergman. Eeuwig trappelen, en beetje bij beetje vooruitkomen.

HIJ HAALT ZIJN AVONDETEN UIT DE OVEN.

Een pizza Hawaï van Dr. Oetker, besprenkeld met olijfolie uit de supermarkt.

‘Misschien toch inderdaad maar een achtste Italiaan, denk ik nu.’

‘Niks mis met Dottore Oetker, toch?’ antwoordt hij.

‘Er zijn 57 miljoen Italianen die daar anders over denken.’

Hij vouwt zijn vingers in een punt, handpalm naar boven gericht.

‘Che cazzo dice!’

DOOR GEERT ZAGERS – FOTO’S ATHOS BUREZ

‘ALS IK DE FOTOBOEKEN VAN MIJN GROOTVADER BEKIJK, ZIE IK MARINA. IK HOOP NOG HET MEEST DAT DIE ZIEL IN DE FILM ZIT.’

‘MATTHIAS SCHOENAERTS INTRIGEERT ME WEL, OMDAT ER EEN FILOSOFIE ZIT IN HOE HIJ ACTEERT. IK HOOP DAT IK DAT OOK KAN. EEN VISIE OP DE WERELD TONEN.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content