Jarenlang werd trompettist Wynton Marsalis beschouwd als de machtigste man in de jazzbusiness, tot zijn platenlabel hem drie jaar geleden op de hoorns prikte. Zijn horden tegenstanders vinden zijn stijl te academisch en zijn bek te groot. Zijn nieuwe plaat, The Magic Hour, is een oefening in bescheidenheid.

Fifth Avenue, New York. Het sneeuwt, onze schoenen zijn doorweekt, de jetlag zit met zijn lui gat op onze oogleden. Maar eigenlijk hebben we maar één grote besogne: hebben we het juiste pak aan? Vijf hoog in de gebouwen van EMI wacht ons een man van 42 met een lastige reputatie. Een gewezen wonderkind op trompet. Zoon van een wat oubollige pianist uit New Orleans. Artistiek directeur van het New Yorkse Jazz at Lincoln Center en het bijbehorende Lincoln Center Jazz Orchestra. Supervisor van de controversiële jazzdocumentaire Ken Burns’ Jazz. VN- ambassadeur voor de vrede. Winnaar van negen Grammy’s en de enige jazzman die ooit een Pulitzerprijs voor muziek won. Voorvechter van de oude school. Welbespraakt en immer een sharp dressed man. Wynton Marsalis is de mandarijn van de jazz, die jarenlang bepaalde wie een platencontract kreeg bij Columbia Records. Zo maak je natuurlijk geen vrienden, maar aan zijn wat verheven kin te zien, kan hem dat geen fluit schelen. Drie jaar geleden werd hij bij Columbia echter bedankt voor bewezen diensten. Zijn muzikale ontdekkingen rendeerden nauwelijks en het feit dat hij zelf zo nodig twee cd’s per jaar wou uitbrengen, hielp ook al niet. In jazzclubs van Greenwich Village tot Antwerpen werd geklonken op de val van Icaros.

De helpende hand kwam van Blue Note, het label dat in de jaren vijftig het beste van de undergroundscène opnam en waarvan de cataloog uitgroeide tot een geschiedenisboek van de jazz. Marsalis’ nieuwe plaat, The Magic Hour, is een opvallend toegankelijke cocktail van swing, creoolse ritmes, blues en ballads.

Blue Note heeft jazzgeschiedenis geschreven, maar commercieel is het in de jaren negentig gered door cross-overartiesten als Saint German, Us3 en Norah Jones. Bent u daardoor als jazzman geen buitenbeentje geworden?

Wynton Marsalis: Weet je, artiesten opereren altijd in de marge. Dat is gewoon een onderdeel van de kunsten. Het is historisch nooit anders geweest, zelfs Bach heeft ermee moeten afrekenen. Idem voor Haydn en Beethoven, die heeft moeten krabben om aan geld te raken. Wagner moest zijn instrumenten stelen! En bij jazzmuzikanten is het net zo. Als je een artistiek statement wil maken, moet je bereid zijn om dat erbij te nemen. Of je nu een dichter, visual artist of muzikant bent, als je naar New York komt, wéét je dat je op je tanden zult moeten bijten. Mijn vader was ook een jazzmuzikant, en hij heeft altijd moeten wroeten om rond te komen. Daardoor lagen mijn verwachtingen ook niet bepaald hoog.

Luistert u wel eens naar

die crossover?

Marsalis: Niet echt. Maar ik ben er ook niet tegen, als je dat zou verwachten. Ik heb die dingen wel al eens gehoord, maar daar blijft het dan bij. Ik heb er de tijd niet voor.

Waar luistert u dan wel naar?

Marsalis: Toevallig hou ik van jazz. Ik wil swingen. Váák. Ik luister veel naar klassiek, en om het even welke folkmuziek – Amerikaanse fiddle, Ierse folk, Keltische muziek, je noemt het maar. Zangeressen als Edith Piaf, Maria Callas… Ook componisten als Santos, Pascual, Piazzolla, mensen uit verschillende culturen met een eigen compositiestijl, daar hou ik erg van. Laatst heb ik nog naar Enrico Caruso geluisterd om uit te vissen hoe hij zijn vibrato gebruikte. De jongste tijd staat er ook nogal wat flamenco op.

Ha, vandaar dat handgeklap op het nummer ‘You and Me’.

Marsalis: Precies. We hadden net een flamencoshow gespeeld met pianist Chano Dominguez, en dat is blijven hangen. Daarnaast hadden we ook concerten gespeeld met Braziliaanse, Cubaanse, Afrikaanse en tangomuzikanten. Met die projecten probeer ik zoveel mogelijk uit eerste hand over die muziek te leren.

Jarenlang hebt u carte blanche gehad bij Columbia. Was dat bij deze plaat ook het geval, of heeft Blue Note-baas Bruce Lundvall voorwaarden gesteld?

Marsalis: Zonder carte blanche begin ik er niet aan. Monetair heb ik natuurlijk geen vrij spel, maar muzikaal heb ik altijd mijn zin gedaan, zelfs toen ik achttien was. Ik wil daar niet over onderhandelen – dan doe ik het liever elders voor minder geld, of helemaal niet. Ik heb een boon voor Bruce. Hij houdt van jazz, échte jazz. Je vindt ‘m altijd in de clubs, op zoek naar goeie muzikanten.

Uw broer, tenorsaxofonist Branford Marsalis, is ook vertrokken bij Columbia en is zijn eigen label begonnen, Marsalis Music. Waarom hebt u niet gewoon bij hem getekend?

Marsalis: Tegen de tijd dat zijn label op poten stond, was ik al aan mijn onderhandelingen begonnen. Momenteel lopen er wel gesprekken om een plaat van het Lincoln Center Jazz Orchestra bij hem uit te brengen, maar die deal is nog niet rond.

Kunt u zich nog helemaal laten gaan wanneer u naar muziek luistert?

Marsalis: Nee, ik ben geen emotionele luisteraar. Ik kruip in de muziek. Ik verwacht niet dat muziek me meeneemt op een emotionele rollercoaster. Ik wil het bewustzijn in de muziek horen. Ik ga op zoek naar kleine dingen die me aanspreken in het stuk, en pas daarna luister ik naar de technische kant: hoe zitten de vorm, de ontwikkeling, de riffs, de solo’s in elkaar?

Is muziek dan niet bedoeld om emoties op te roepen?

Marsalis: Voor mij gaat het een stuk dieper. Emoties oproepen, dat is de taak van soapseries en films. Natuurlijk kan muziek dat ook: ze creëert een gevoel, een sfeer, maar uiteindelijk gaat het niet alleen om de staat van het gemoed maar om de staat van het bewustzijn. Ik stap niet naar mijn cd-speler met het idee: ‘Ik wil eens huilen, zal ik eens Billie Holiday opzetten?’ Ik wil onder dat oppervlak op zoek gaan naar de impuls net vóór die emotie. Dát bedoel ik met bewustzijn.

‘The Magic Hour’ werd in twee dagen opgenomen. Rockbands doen er zo lang over om hun gitaren in te pluggen.

Marsalis: Ach, onze muziek, onze manier van spelen, onze manier van leven is zo anders. We zetten de drums op en we beginnen te spelen. We komen aan om één uur ’s middags, beginnen om twee uur, stoppen rond vijven om eens naar de nummers te luisteren en de boel door te praten, en spelen een tweede sessie tot een uur of acht. Het gaat allemaal heel losjes. Dianne Reeves en Bobby McFerrin kwamen langs, die zijn zo goed als familie. Ze kwamen naar de studio, deden twee takes en dat was het. Het zijn muzikanten, weet je.

Het is een heel toegankelijk album geworden. Had u behoefte om gewoon lol te maken na grootschalige projecten als ‘All Rise’?

Marsalis:All Rise was gigantisch, met meer dan 200 muzikanten – een big band, een koor enzovoort. The Magic Hour is meer in de stijl van wat ik thuis speel. Bovendien is dit een project met mijn ‘baby band’: dit zijn gasten die ik ken sinds ze twaalf of dertien waren, en het was tijd dat ze konden tonen waartoe ze in staat zijn. Ik wou dat ze relaxed zouden zijn en materiaal konden spelen dat niet té veeleisend was. Gewoon lekker spelen. Met elke plaat probeer ik een ander aspect van mijn visie op de kunst bloot te leggen, en dat hoeft niet altijd ernstig of geestig te zijn. Waarom zou je je in je eigen hoekje verstoppen? Dat is mijn concept niet.

Kortom, dit is een party-album?

Marsalis: Ja! Dit is alsof we bij mij thuis een feestje zouden houden! Een fuif waar een paar vrouwen een bluesje zingen, enkele mannen wat de clown uithangen. Alleen heeft het publiek er geen benul van dat wij zulke dingen doen. Het is niet dat we op deze plaat even doen alsof, dit is wat we dóén.

U bent een gedreven lezer. U hebt ooit de stijl van Ernest Hemingway vergeleken met de stijl van tenorist Lester Young en die van William Faulker met het spel van John Coltrane. Met wie zou u uw eigen stijl vergelijken?

Marsalis: Hm, dat is een moeilijke. Ik speel heel uiteenlopende stijlen, en het is niet makkelijk om die zelf in te schatten. Het is alsof je je eigen stem op band hoort; je herkent jezelf niet.

Laten we het omdraaien: welke schrijvers vindt u goed en hebben een invloed op uw werk?

Marsalis: Geef mij maar Faulkner, die is heel vloeiend en zuidelijk. En W.B. Yeates, man! Veel van zijn poëzie is heel donker maar ik vind het geweldig hoe hij met woorden speelt. Veel van de klassieken, ook. Literatuur heeft wel degelijk een invloed op mijn spel, ik geloof in de integratie van de kunsten. Ik heb gewerkt met balletgezelschappen, filharmonische orkesten, schilderkunst. Duke Ellington heeft een Degas-suite gemaakt, dat vind ik geweldig.

Albert Murray, auteur van ‘Stomping the Blues’, vergeleek jazz met een stierengevecht: het is geen volksspektakel, maar het meest gesofistikeerde, geperfectioneerde beroep. Dat klinkt zinnig, als je weet dat Thelonious Monk ooit de straat is opgelopen om een stierengevecht met auto’s te ensceneren.

Marsalis: Hé, dat wist ik niet. Er zit iets in. Stierenvechten komt ook uit een traditie. En je moet kunnen improviseren, want je weet niet wat de stier gaat doen. Je moet de hitte van het moment aankunnen, ze dichtbij laten komen en ze van dichtbij zien te manipuleren. Het is een zaak van equilibrium en balans. It’s like dangerous dancing, and that’s how jazz is. En ze hebben natuurlijk hun eigen kostuums, net als wij. ( buigt voorover, neemt een revers vast en laat de stof even tussen duim en wijsvinger glijden) By the way, nice suit, man.

Dank u wel. Het komt uit de H&M. En dat van u?

THE MAGIC HOUR

NU UIT BIJ BLUE NOTE / EMI

Door Karel Degraeve en Bart Cornand

Muziek is meer dan emotie. Ik denk niet: ‘Ik wil eens huilen, zal ik eens Billie Holiday opzetten?’

Ik zoek de impuls net vóór die emotie.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content