Onderhand durft Naomi Watts geen videocassette meer aan te raken, want ook in ‘The Ring II’ bezorgen die krengen haar de meest gruwelijke nachtmerries. De Japanse horrormaestro Hideo Nakata over namaakbloed, geesten én zijn Amerikaanse filmdebuut. Door Dave Mestdach

Japanse kwelgeesten gedijen goed in Hollywood. Ringu-remake The Ring was in de Verenigde Staten goed voor een nettowinst van 80 miljoen dollar, en sinds vorig jaar wagen steeds meer Japanse horrorregisseurs zich aan de Grote Oversteek. Eerst verkaste Takashi Shimizu naar Tinseltown om er The Grudge te draaien, een remake van zijn eigen Ju-On. Nadien volgde Hideo Nakata – het brein achter de originele Ringu, Kaosu, Dark Water en ander huiveringwekkends – voor The Ring II, losjes geïnspireerd op zijn eigen Japanse sequel Ringu II. En binnenkort trekken ook de Thaise Pang Brothers naar Californië, terwijl Nakata over enkele maanden in opdracht van het productiehuis van Tom Cruise alweer aan de remake van The Eye begint, naar een origineel van – juist – de Pang Brothers. Om maar te zeggen: Hollywood lijkt helemaal in de ban van de oosterse gruwel.

Maar wat maakt Aziatische horrorfilms zo commercieel aantrekkelijk en angstaanjagend? Waarin zit het verschil met het Amerikaanse horrorcanon? Is het aangenamer werken onder de Californische palmbomen dan onder de rijzende zon? En uit welke vergeetput worden die Japanse geesten met hun witte gewaden en lang zwart sluikhaar toch telkens opgevist? We vroegen het aan Hideo Nakata (43), de minzame keizer van de J-horror.

Bijna alle films die je hebt gemaakt, van ‘Ringu’, over ‘Dark Water’ tot deze ‘The Ring II’ zijn huiverfilms. Wat spreekt je zo aan in het genre?

Hideo Nakata: Eigenlijk is het puur toeval dat ik ooit horrorfilms ben beginnen maken. Als jong regisseur debuteerde ik met een paar episodes van een griezelserie voor de Japanse televisie, gewoon omdat mijn producent me had aanbevolen bij de makers. Op dat moment was het me eerlijk gezegd compleet om het even wat ik maakte, als ik maar kon filmen. Maar ik was natuurlijk wel ambitieus, dus wilde ik er de meest enge televisie van maken die er ooit was vertoond. Dat lukte op de een of andere manier, de serie werd populair, en van de ene op de andere dag was ik horrorregisseur. Drie jaar later mocht ik een griezelfilm maken, geïnspireerd op mijn eigen idee – Ghost Actress. En daarin zaten meteen de motieven en personages die ik in Ringu zou uitwerken: een filmproducent die gaandeweg in de ban raakt van zijn eigen filmbeelden waarop geesten met lang zwart haar en witte gewaden te zien zijn, net als in Ringu. In feite is mijn carrière als regisseur gewoon een aaneenschakeling van toevalligheden. Als filmliefhebber heeft het genre me zelfs nooit aangesproken – ik hou niet zo van griezelen. Maar goed: kennelijk ben ik gedoemd om horrorfilms te maken, en intussen heb ik me daarmee verzoend. In elk belangrijk moment van mijn leven kom ik er weer op uit. Ook nu ik voor het eerst in Hollywood kan draaien.

Heb je nooit wat anders geprobeerd?

Nakata: Jawel, en geen klein beetje! Eén keer heb ik op het punt gestaan om een totaal andere film te maken, maar op het allerlaatste moment viel die productie in het water. Maar zoals gezegd: intussen heb ik er vrede mee. Blijkbaar zal ik mijn hele leven lang horrorfilms moeten maken. (lacht)

Had je er maar niet zo goed in moeten zijn, natuurlijk.

Nakata: Weet je, ik ben nooit een horrorfanaat geweest, maar toen ik Ringu maakte heb ik wél het hele genre uitgevlooid. Wat me vooral tegenstond waren al die splatter-, gore- of monsterfilms, vooral de Amerikaanse dan. Als je bloed wil bezigen in een film, moet het er realistisch uitzien, vind ik. Maar aangezien ik voor Ringu geen gigantische hoeveelheden mensenbloed ter beschikking had, moest ik wel wat anders verzinnen. En ik hou sowieso meer van subtiele gestes, latente dreiging en suggesties dan liters namaakbloed. Dus werden het geesten, omdat die ‘realistisch’ en ‘menselijk’ weergegeven kunnen worden binnen de logica van het genre, ook al hangen ze ergens boven ons hoofd in een hoekje te zweven. In een Amerikaanse horrorfilm zouden die geesten allicht worden vervangen door monsterlijke wezens die ons meteen zouden aanvallen. Zie je het verschil? Ik wil zeker niet veralgemenen, maar de Japanse horrorfilms zijn doorgaans toch een stuk ingetogener, realistischer en emotioneler dan de Amerikaanse. Dat maakt ze voor het publiek ook enger en meeslepender.

Voor ‘The Ring II’, je eerste Hollywoodfilm, werd je wel verplicht met die Amerikaanse, veeleer expliciete horrortraditie rekening te houden. Moest je deze keer meer tonen dan suggereren?

Nakata: Ik hield steeds in mijn achterhoofd dat ik een film aan het maken was voor een groot Amerikaans tienerpubliek. Er moesten meer huivermomenten in dan in Ringu. Voor het Japanse publiek volstond het om af en toe een geest te tonen en de rest impliciet te suggereren. Zij hadden ook meteen begrepen dat die behekste videoband symbool stond voor het hele horrorgenre – in het Oosten hebben we een meer symbolische filmtraditie. Maar dat is niet de enige reden waarom The Ring II meer expliciete horrorscènes bevat. Je mag niet vergeten dat het ook om een ander verhaal gaat. Ringu was een simpel, rechtlijnig verhaal over een dodelijke videoband waarin een geest schuilt. Alleen: dat is niet voldoende om een sequel te draaien. Om een tweede film voor het publiek even interessant en hopelijk nog enger te maken, moet je daar iets aan toevoegen. Meer bovennatuurlijke wraakscènes, of meer vervloekte personages. Voor de Japanse sequel heb ik voor het laatste gekozen, voor de Amerikaanse koos ik voor het eerste, omdat ik meende dat de strijd tussen Naomi Watts en haar zoontje tegen het spook Samara het westerse publiek meer zou boeien. Je moet de schuld van die extra griezelscènes dus zeker niet alleen aan Hollywood geven. (lacht)

Voel je je verwant met de eeuwenoude Japanse traditie van verfilmde spookverhalen à la ‘Onibaba’, ‘Kaidan’ of ‘L’empire de la Passion’?

Nakata: Absoluut. Ik gebruik motieven die al heel lang meegaan: de vrouwelijke geest, de vergeetput, het lange, zwarte haar, de witte gewaden. Maar die zijn niet typisch Japans, want je vindt dezelfde spookverhalen in heel Azië, en bovendien komen ze oorspronkelijk uit China. Waarom die geesten telkens weer vrouwen zijn, zou ik je bijvoorbeeld niet eens kunnen vertellen. Wat ik wel weet, is dat ze als mens in de regel vermoord werden, uit zijn op vergelding en daarom uit de dodenwereld terugkeren om zich alsnog te wreken, bij voorkeur op hun echtgenoot. (lacht) Die witte gewaden komen daar ook vandaan: dat zijn gewoon de traditionele kleren die in Azië al eeuwenlang gebruikt worden bij begrafenisrituelen, om het lijk in te wikkelen. En het lange, zwarte haar? Vroeger hadden alle Aziatische vrouwen lang, zwart haar. Vanouds staat het symbool voor schoonheid en vruchtbaarheid, maar ook voor woede of droefenis. Kortom: alle Aziatische geesten zien er krek hetzelfde uit. Die uit het traditionele kabuki-theater, die uit die ouwe Japanse films en ook die uit The Ring. Het is een iconografie waarmee elke Aziaat is opgegroeid.

Wat maakt die Aziatische iconografie dan zo intrigerend voor een westers publiek, gelet op het succes van ‘The Ring’ en ‘The Grudge’?

Nakata: De directe eenvoud ervan, denk ik. Meer dan een wit kleed en een beetje make-up heb je niet nodig. Bovendien gaat het in films als The Ring om geesten die heel direct en op een eenvoudige manier een emotionele sfeer van gemis en rancune oproepen. Die sfeer is voor iedereen duidelijk en toegankelijk, ook voor westerlingen. Vergelijk The Ring maar eens met The Exocist: in beide films gaat het om jonge meisjes die met nare geesten te maken krijgen. In The Exorcist is Linda Blair meteen bezeten door de Duivel, het archetypische Kwaad dat de strijd aanbindt met het Goede – God of in dit geval zijn vertegenwoordiger Father Merrin. De achtergrond is dus religieus – zoals in veel andere westerse horrorfilms – en dat schept een afstand met het publiek. In The Ring ligt dat anders: de geest in die film is gewoon een meisje dat indertijd door haar adoptiemoeder werd vermoord en gedreven is door woede en wraak – heel bevattelijke, aardse emoties. Kennelijk was die directe, menselijke manier van met geesten omgaan nieuw voor het westerse publiek.

Het wassende water stroomt letterlijk door al jouw films. Waar komt dat beeld vandaan? Is het iets symbolisch of gewoon een persoonlijke fetisj?

Nakata: Hmm… Spontaan zou ik zeggen dat het niets persoonlijk is, maar als ik er zo even over nadenk: eigenlijk ben ik al van kindsbeen af gefascineerd door water. Tyfoons en overstromingen zijn in Japan heel gewoon, moet je weten. En televisiebeelden van modderstromen of watermassa’s hebben altijd een diepe indruk op me gemaakt. Uit angst, maar ook omwille van het puur visuele aspect. Het is iets wat een landschap in een mum van tijd kan veranderen en dat maakt het voor een regisseur bijzonder interessant. Neem de journaalbeelden van de recente tsunami-tragedie: daar zat ik echt gebiologeerd naar te kijken, omdat je weet dat er zoveel geweld en destructiedrang achterzit, terwijl je aanvankelijk niets meer ziet dan een sierlijke watermassa. Je ziet geen lijken, geen vernietigde dorpen. Alleen maar water. En toch denk je onbewust meteen aan al die gruwel, die tientallen lichamen die onder het wateroppervlak liggen. Japanners zijn daar extra gevoelig voor omdat het eilandbewoners zijn, denk ik. Dus in dat opzicht is het dus niet zo vreemd dat ik in mijn films vaak dezelfde beelden gebruik om hetzelfde gevoel van vernielzucht op te roepen. Kijk naar The Ring en de manier waarop Samara wordt verwekt. Niet door menselijk geslachtsverkeer, wel door duistere golven terwijl haar moeder de oceaan instaart.

Je tracht het publiek telkens weer te laten geloven in geesten, maar hoe zit het eigenlijk met jou?

Nakata: Ik geloof niet in geesten, behalve wanneer ik een horrorfilm aan het maken ben (lacht). Dan probeer ik écht mijn uiterste best te doen om te geloven dat er wel degelijk iets meer is tussen hemel en aarde. Maar buiten mijn werk interesseert de spirituele wereld me niet. Daar ben ik veel te rationeel voor. Aanvankelijk wilde ik zelfs wetenschapper worden.

Je films zijn dus pure intellectuele oefeningen?

Nakata: Ja en nee. Ondanks mijn rationalisme heb ik altijd wel een gezonde nieuwsgierigheid gehad voor religieuze fenomenen. De redenen waarom mensen goden, opperwezens en andere geesten aanbidden – dat soort dingen. Toen ik 12 jaar geleden door Europa reisde, werd ik bijvoorbeeld erg ontroerd door een katholieke zuster die huilend zat te bidden. Dat beeld vergeet ik nooit. En in Japan heb ik ooit een boeddhistische pelgrimstocht ondernomen, tijdens een moeilijke fase in mijn leven. Misschien ben ik wel een rationele gelovige: ik geloof niet in religies, maar ik zie er de logica wel van in en ik heb het nut van bepaalde rituelen al aan den lijve kunnen ondervinden. Op zo’n pelgrimstocht deel je emoties en verdriet met anderen, dat werkt bevrijdend.

Terug naar de aarde: wat zijn de voor- en nadelen van het werken voor een Hollywood-studio?

Nakata: Het voordeel is duidelijk: Hollywood heeft geld en dus krijg je als regisseur meer tijd en mogelijkheden. Vooral de post-productie is grandioos. Na de opnames van The Ring II hadden we nog zes maanden om te schaven tot de film helemaal af was. We organiseerden ook een paar testscreenings, met rough cuts. Na afloop konden de kids een vragenlijstje invullen en op basis van hun antwoorden heb ik de film nog verschillende keren bijgewerkt. Dat heeft me veel geholpen, omdat ik op die manier uit eerste bron te horen kreeg welke scènes werkten en welke niet. Heel fijn, want tenslotte wil je als nieuwkomer in Hollywood graag meteen door het Amerikaanse publiek aanvaard worden. In Japan hield ik daar weinig rekening mee. Deels uit noodzaak, want ik was diegene die volledige artistieke controle had en alleen ik kon bepalen wat geschikt was voor het grote publiek. Door die test-screenings had ik dit keer verschillende adviseurs, en dat vond ik een goeie zaak. Want of je nu in Hollywood of in Japan werkt: at the end of the day ben je toch gewoon een entertainer die een publiek moet zien te bekoren.

En het nadeel van werken in Hollywood?

Nakata: Dat je rekening moet houden met de mening van het testpubliek? (lacht) Door die verschillende visies moet je in Hollywood veel footage draaien, zodat je achteraf in de controlekamer nog kan bijsturen waar nodig. En eerlijk: tijdens het draaien was dat me er af en toe wel eens te veel aan. Zo van: ‘Hebben we die scène al niet een keer of tien ingeblikt?’ (lacht) In Japan heb ik nooit scènes gedraaid die achteraf overbodig bleken – ik had de eindmontage op de set altijd al haarscherp in mijn hoofd. Japanse films getuigen van een strikt persoonlijke visie, terwijl een Hollywood-film na al dat polijsten meer de allures krijgt van een industrieel product. Een beetje als een testwagen waarmee je eerst een ritje kunt maken vooraleer je hem ook effectief koopt. Maar ik zou niet kunnen zeggen of het ene beter is dan het andere.

Als je met dat gevoel zit, vrees je dan niet dat de remake van ‘Dark Water’ – door de Braziliaanse regisseur Walter Salles – evengoed een industrieel product wordt waarin jouw orginele, persoonlijke visie verloren gaat?

Nakata: O nee, helemaal niet. Ik heb de film nog niet gezien, maar ik zou het fijn vinden mocht Walter Salles er iets helemaal anders van maken. Het zou natuurlijk best kunnen dat het een product wordt, maar ik heb er goeie hoop op dat dat niet zo zal zijn. Salles is toch niet zomaar de eerste de beste: zowel Central do Brazil als The Motorcycle Diaries hebben een heel persoonlijke signatuur. Net als ik komt hij ook van buiten Hollywood, dus misschien levert dat wel iets verrassends en verfrissends op. Zonder mezelf met Akira Kurosawa te willen vergelijken: als je Seven Samurai en de Hollywood-remake The Magnificent Seven vergelijkt, heb je de indruk dat het twee totaal andere films zijn. Hopelijk wordt dat met Dark Water net zo. l

Door Dave Mestdach

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content