Met zijn nieuwe roman Canada bestendigt Richard Ford zijn positie als Amerikaanse grootmeester. Van schrijfdwang heeft hij geen last, van kolerieke buien des te meer: ‘I have a bad temper. I tend to fight.

Mocht er al zoiets bestaan als Amerikaanse adel, dan is Richard Ford daar de belichaming van. Een pezige doch rijzige man met sluike grijze haren op een doorleefde schedel en ijsblauwe ogen die mij, en bij uitbreiding de wereld, aandachtig monsteren. Hij ziet er streng uit, maar zijn stevige handdruk is hartelijk en het vroege uur stoort hem hoegenaamd niet: ‘Ik ben een ochtendmens. Ik snap niet hoe mensen de zonsopgang willen missen.’

Terwijl het buiten regent en het land in chagrijn verzinkt over de nationale spoorstaking, vleien we ons neer in een verweerde chesterfield in de lobby van een hotel dat aan de tijd ontsnapt lijkt. Hoogpolige tapijten, antieke dressoirs, zachte jazz die uit onzichtbare boxen klinkt en een bijzonder attente gastvrouw die, helemaal in het wit gekleed, ons geruisloos van koffie voorziet. Naast hem liggen de gebundelde brieven van de Engelse dichter Philip Larkin: ‘Normaal lees ik niet graag brieven, maar Larkin is zo spits en grappig, een aangename compagnon op deze tournee.’ Het is zijn eerste bezoek ooit aan Antwerpen, maar veel van de stad zal hij niet kunnen meepikken: Duitsland en het Verenigd Koninkrijk wachten op zijn komst. ‘Het is druk, maar dat stoort niet. Erger is dat mijn oriëntatievermogen me op het Europese vasteland in de steek laat; ik weet nooit precies waar het noorden ligt, wat me met een ontheemd gevoel opzadelt. Anderzijds: meestal weet men juist veel te goed waar men zich bevindt.’ Voor hij na zijn tour terugvliegt, gaat hij een paar dagen op vakantie in Ierland: ‘Daar hou ik een klein appartement aan. Ik ben er alleen maar om er te jagen op houtsnip – het krioelt daar van die vogels. Jagen doe ik al heel mijn leven: de buitenlucht, de expertise die je opbouwt in het vinden van het wild, de hond aan je zij – het schieten zelf is bijna bijzaak, maar wel het einddoel want ik eet bijzonder graag wild.’

Ook in zijn recentste roman, Canada, wordt er heel wat afgejaagd, zij het pas halverwege het boek. Want beginnen doet het met geweld, en met een van de beste openingszinnen in jaren: ‘Ik zal eerst vertellen over de overval die onze ouders hebben gepleegd. Dan over de moorden, die later kwamen.’ Wanneer ik Ford ermee complimenteer, glimlacht hij minzaam: ‘Openingszinnen zijn belangrijk. De meeste auteurs kiezen ervoor om hun eerste regels te temperen, want met zo een als in Canada schep je meteen hoge verwachtingen en die moet je nadien kunnen waarmaken. Het was ook een van de eerste kiemen die tot het boek hebben geleid: ik wilde het over een jongen hebben die ‘verweesd’ raakt van zijn gezin, ik wilde hem de grens met Canada laten oversteken en er moest een bankoverval in voorkomen. Dan sta je nog nergens, natuurlijk. Pas na een paar jaar research en vooral rijping van die ideeën kon ik aan het effectieve schrijfproces beginnen, en dat is een periode van regelmaat:’s morgens vroeg opstaan, de hond uitlaten, de wereld zien ontwaken en dan fris aan mijn bureau gaan zitten tot rond de middag, wanneer het tijd is voor huishoudelijke klusjes. Niet dat ik een slaaf ben van mijn routine. Met veel plezier sla ik eens een dag over. Dat dwangmatige heb ik nooit gehad, zelfs niet met het schrijven op zich: ik heb járen niet geschreven en dat beviel me prima. Al dat hoogdravend gedoe over het sacrale schrijverschap, die goddelijke molensteen die je aan je schrijftafel vastketent – that’s complete bullshit!’

Het zal niet de laatste keer in het gesprek zijn dat Ford uitvaart. Wanneer ik naar een vermoedelijke incestscène uit Canada vraag, kapt hij me botweg af: ‘Dat heb je verkeerd gelezen.’ De onderkoelde woede gloeit in zijn stem. Hij wordt nog feller als ik naar zijn collega Donna Tartt verwijs, die een gelijkaardige passage in haar Geheime geschiedenis verwerkte: ‘I don’t care about that woman.’ Hoe beheerst en welbespraakt Ford aanvankelijk overkomt, net onder zijn huid tintelt de onrust. ‘Ik ben in wezen een agressief mens, ik ga vaak op de vuist in cafés. Vroeger weliswaar meer dan nu – ik word een oude man en dan draait een vechtpartij meestal in mijn nadeel uit. Schrijven is eigenlijk het enige waar ik rustig van wordt, meteen ook de reden waarom ik soms heftig reageer: mijn boek is mijn toevluchtsoord, niemand mag eraan raken. Dat mysterieuze aura dat eromheen hangt, daar kan ik echt niet mee overweg; schrijven is een bewuste keuze, daar moet je niet over klagen. Wie dat wel doet, stelt zich aan. Er zijn namelijk heel wat dingen die ik liever doe, zoals tv-kijken, ritjes maken met de wagen, jagen – of net meer zou moeten doen: met mijn vrouw praten bijvoorbeeld. We zijn veertig jaar getrouwd, de jaren die ik aan mijn bureau gespendeerd heb, zijn jaren die ik haar schuldig ben.’ Maken de prijzen en de internationale erkenning dan niks goed? ‘Over die prijzen heb ik zo mijn twijfels. Als ik bekroond word, dan is het omdat Philip Roth dat jaar een mindere roman afleverde. Complimenten van lezers apprecieer ik natuurlijk: ik ben zelf een lezer en als ik hen hetzelfde plezier kan aanbieden als ik heb mogen ontvangen, dan stemt me dat gelukkig.’

Dat Ford überhaupt schrijver is geworden, mag een klein wonder heten. ‘Ik ben dyslectisch en lees bijzonder traag. Dat maakt dat ik heel lang doe over een passage en de woorden dus uitgebreid kan bekijken. Maar hoe lastig lezen ook was in mijn jeugd, ik heb er veel troost en schoonheid uit geput. Misschien ben ik beginnen te schrijven om mijn gebrek te overwinnen. Dat is niet gelukt – I’m still a slow reader – maar de boeken, die zijn gebleven.’

Richard Ford wordt in de Amerikaanse literatuur gemakshalve ondergebracht bij de stroming van het dirty realism, waar vooral Raymond Carver de bekendste vertegenwoordiger van is. Fords personages komen vaak uit de onderbuik van de maatschappij: kruimeldieven, gok- en drankverslaafden, aan lagerwal geraakte figuren die op de loop zijn voor de wet. ‘Aberrante karakters boeien me, niet zozeer vanwege de voorspelbare strijd tussen goed en kwaad, maar juist om de clichés daarover te bestrijden. Er is geen zwart-wit, dat zijn gemeenplaatsen waar de goegemeente genoegen mee neemt, maar een schrijver mag zich daar niet bij neerleggen.’ Of zich dat in het licht van de presidentsverkiezingen ook politiek uit? ‘Ik doe wat ik kan om mijn kandidaat Obama te steunen: ik probeer mensen te overtuigen, schrijf stukken om hem te promoten maar het is lastig. Amerikanen zijn in essentie apolitiek, ze wantrouwen de overheid en hoe minder verantwoording ze moeten afleggen aan een centraal gezag, hoe liever. In principe hebben ze gelijk – persoonlijke vrijheid is een hoog goed – maar een degelijk bestuur is noodzakelijk. Ben ik tevreden over het aanbod? Well, you have to pick the lesser of two evils.’

CANADA

Uit bij De Bezige Bij Antwerpen.

DOOR RODERIK SIX – FOTO CHARLIE DEKEERSMAECKER

RICHARD FORD

‘AL DAT HOOGDRAVEND GEDOE OVER DIE GODDELIJKE MOLENSTEEN DIE JE AAN JE SCHRIJFTAFEL VASTKETENT. COMPLETE BULLSHIT!’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content