‘IK BEN WAT IK VERZIN’

De aankomst van filmdiva Sylvia: niet toevallig is de term paparazzo ontleend aan de naam van een fotograaf in LA DOLCE VITA.

Geen Film Fest Gent zonder een tintelende tentoonstelling in het Caermersklooster. Na Martin Scorsese, Jacques Tati en Stanley Kubrick is dit jaar Federico Fellini aan de beurt. Van al die filmreuzen is hij het moeilijkst te doorgronden – want een onverbeterlijke fantast – maar ook de plezierigste om te doorgronden – want een onverbeterlijke fantast. ‘Zelfs als ik een film over een zeetong zou maken, zou die nog over mij gaan.’

Dikke pech als je dezer dagen je brood verdient als kwaliteitscontroleur bij U2, tourmanager van Justin Bieber of trainer van KV Kortrijk, maar het kan, zoals altijd, nog erger. Een echte hondenjob heeft de biograaf van wijlen Federico Fellini (1920-1993). Over de Italiaanse regisseur die wereldberoemd werd met La dolce vita (1960) doen de mooiste verhalen de ronde, maar tien tegen één heeft hij die zelf de wereld in gestuurd, en in het beste geval is er nog maar de helft van waar. Achterhalen welke helft is een hele karwei.

Zo vond biograaf Tullio Kezich (ondertussen ook al wijlen) een krantenknipsel met het verhaal dat Fellini geboren was in de eersteklaswagon van een rijdende trein, om vervolgens te achterhalen dat er die dag, 20 januari 1920, door een staking geen treinen reden en dat moeder Fellini gewoon in haar appartement op de Viale Dardanelli 10 in de ingedommelde kuststad Rimini bevallen was. ‘Dat treinverhaal is zo vaag als gelijk welke mythe over Fellini’, verzuchtte Kezich. Fellini, zo vond hij ook, liep evenmin op zijn tiende van huis weg om circusartiest te worden, zoals hij zelf verkondigde.

Doet dat ertoe? De tentoonstelling in het Caermersklooster streeft er alvast niet naar de mythe te ontrafelen, maar wil veeleer laten zien aan welke bronnen Fellini zich laafde om zijn rijke verbeelding te stimuleren en hoe hij zichzelf telkens opnieuw uitvond. Met zelden geëvenaarde gretigheid putte de barokke iconoclast dan wel uit zijn jeugdherinneringen, zijn emoties, zijn onderbewustzijn en zijn intiemste dromen, maar niet met de bedoeling die zo getrouw mogelijk weer te geven, wel ten dienste van de film. Het verhaal, het beeld kwam eerst. Het autobiografische was niet veel meer dan een vertrekpunt dat zonder schroom vervormd, aangepast of opgeleukt kon worden, maar persoonlijk bleef het hoe dan ook. Altijd. ‘Zelfs als ik me aan een film over een zeetong zet, zou het nog over mij gaan’, aldus Fellini zelf.

Liegen en bedriegen zijn het voorrecht van de kunstenaar. Ook als de film Amarcord (1973) heet – ‘ik herinner me’ in het dialect van zijn geboortestreek Romagna. Ook als hij Marcello Mastroianni, in het modernistische meesterwerk Otto e mezzo (1963), Guido Anselmi laat spelen, een befaamde filmregisseur die tijdens de productie van een dure film in Cinecittà worstelt met een gebrek aan inspiratie, naar een kuuroord trekt om te herbronnen en verzinkt in dromen en herinneringen, terwijl vrouw, maîtresse en filmlui maar blijven aan zijn mouw trekken. Fellini kon het mijmeren en fantaseren niet laten. Zo vertelt hij in de documentaire van Damian Pettigrew met de veelzeggende titel Fellini: I’m a Born Liar (2002). ‘Het is een natuurlijke neiging. Ik heb me een jeugd verzonnen, een familie, relaties met vrouwen én met het leven. Ik heb altijd verzonnen. Die onweerstaanbare drang komt voort uit het feit dat ik niets autobiografisch in mijn films wil. De critici hebben gesteld dat Guido Anselmi ‘mij’ is, maar ik heb hem verzonnen. Guido is mijn alter ego niet, net zo min als ik Marcello Mastroianni ben. Dat zou veel te simplistisch zijn. In La città delle donne (1980) is Marcello Snàporaz. In zekere zin is dat personage een afspiegeling van mij maar ik ben ook het personage van Ettore Manni (Dr. Xavier Katzone, een eenzame macho die zijn 10.000e verovering viert, nvdr.). In Ginger e Fred (1986) ben ik Marcello Mastroianni én Giulietta Masini, maar ook tv-presentator Franco Fabrizi en de dwergen. Ik ben alles en niets. Ik ben wat ik verzin.’

DE TEKENENDE DROMER

En een grote verzinner was Fellini dus ook als kind al. Hij speelde dolgraag met een speelgoedtheater en nam zich voor om later poppenspeler te worden. De legende wil dat hij nooit een zwempak heeft aangehad en dat hij nooit tegen een voetbal getrapt heeft (maar hoe geloofwaardig is dat, een Italiaan die niet voetbalt?). Liever tekende hij en las hij vertaalde Amerikaanse strips als Mickey Mouse, Mandrake the Magician en Flash Gordon.

Dat tekenen zou in zijn latere leven een grote rol blijven spelen. Op zijn zeventiende verdient Fellini een cent bij door karikaturen en silhouetten van vakantiegangers te tekenen. Dromend van een carrière als vooraanstaand reporter waagde hij zijn kans als journalist en tekenaar bij het satirische magazine Marc’Aurelio. Toen de redactie gevraagd werd om grappen te verzinnen voor de films van komiek Macario, belandde hij in de filmwereld. Hij schreef ook hoorspelen voor de radio en in 1943 huwde hij met een actrice uit zo’n hoorspel: de hierboven al vermelde Giulietta Masina. Ze vormden tot zijn dood een hecht koppel, ook al nam Fellini het met de huwelijkstrouw niet zo nauw.

Na de bevrijding zocht Roberto Rossellini Fellini op in zijn tekenwinkel met de vraag om mee te werken aan een film over het communistische verzet tegen de nazi’s en de fascisten. Het op straat, tussen het oorlogspuin gedraaide Roma città aperta (1945) lanceerde wereldwijd het neorealisme. Fellini bleef voor Rossellini werken en kreeg in de gaten dat een filmregisseur even persoonlijk en creatief kan zijn als een tekenaar of schrijver. Uiteindelijk had hij, meestal als scenarist, al aan een dertigtal films meegewerkt tegen dat hij debuteerde als regisseur met Luci del varietà (1950), het verhaal van een bloedmooie jonge vrouw die een rondtrekkende troep derderangsartiesten vervoegt en ongewild voor ruzie zorgt.

Fellini bleef altijd tekenen, om zijn films uit te denken en met straffe beelden voor de dag te komen. Decennia later, in 1992, vroeg hij de om zijn erotica bekende Milo Manara om de strip De reis van G. Mastorna te tekenen. Fellini had dertig jaar lang herhaaldelijk maar vergeefs geprobeerd van dat verhaal een film te maken. Eén keer haakte hij af op een moment dat de decors al gebouwd waren en de proefopnames gebeurd. In een nachtmerrie had hij namelijk een kerk uit het decor op zich zien afkomen en hij was bang geworden, tot woede van de producenten.

De merkwaardigste tekeningen van de regisseur – en de pronkstukken van de Gentse expo – komen uit zijn droomboeken. Op aanraden van de psychoanalist die hij na het tumult omtrent La dolce vita opzocht, de nog door pionier Carl Jung opgeleide Ernst Bernhardt, beschreef en tekende hij zijn dromen in grote boekhoudschriften. Het ging hem daarbij niet alleen om het contact met het onderbewuste en de therapeutische waarde. Fellini’s dromen werden een onuitputtelijke bron van inspiratie en ze tekenen een broodnodige artistieke uitlaatklep. Met de jaren maakte hij er steeds meer kleine kunstwerken van, boordevol details en mooi ingekleurd. Hij droomt over bekende figuren zoals zijn vrouw, de regisseurs Rossellini, Antonioni en Pasolini en acteurs als Totò, Anita Ekberg en uiteraard Marcello Mastroianni. We zien ook de fameuze vrouwen met dikke billen en grote borsten uit zijn films terug, net als zijn frustraties en zijn angst voor massadestructie, treinen of vernederende seksuele taferelen.

FELLINIAANS

Fellini hechtte enorm veel belang aan de casting en selecteerde zijn figuranten al even zorgvuldig. Berucht is zijn kleine krantenadvertentie bij de start van elk nieuw project: ‘Federico Fellini is klaar om iedereen te ontmoeten die hem wil zien.’ Dan zakte volgens Fellini ‘iedere gek uit Rome’ af naar studio 5 in de beroemde filmstad Cinecittà. De eindeloze stoet dromers, halve zotten, mislukte artiesten en rariteiten moet zijn geduld op de proef gesteld hebben, maar Fellini had hen nodig. Hier en daar iemand om een rolletje te spelen in zijn film, iederéén om zijn verbeelding aan het werk te zetten. Fellini’s films worden bevolkt door dwergen, albino’s, grotesk zwaarlijvige dames, vulkanische blondines, ronde pinguïnnonnen, bultenaars, obscene deernen, weemoedige clowns en andere excentriekelingen. Tijdens voornoemde castings legde hij lijstjes aan van ‘gemene smoelwerken’ of ‘ronde, ietwat hoerige vrouwen’. Hij draaide zijn hand ook niet om voor een billencasting waarop hij dikbillige en rondborstige dames vroeg om in een visnetkleedje de trap op te lopen. Afschrikwekkende en/of aantrekkelijke vrouwen inspireerden hem levenslang, in het bijzonder archetypes als de hoer, de liefdevolle moeder, de maagd, de zondares, de nymfomane en vrouwen met borsten om in te verdwijnen. Een familienaam wordt niet zomaar een adjectief, dat moet je verdienen: felliniaans staat voor surrealistisch, exuberant, liederlijk, voluptueus, decadent en grotesk.

Die obsessie werd geëvenaard door zijn fascinatie voor het circus – een betere film over het circus dan La strada (1954) moet nog gemaakt worden – en extravagante feesten zijn al evenzeer vaste prik in zijn films, maar vrijwel zonder uitzondering is de leute dubbelzinnig. De vrolijkheid verbergt een leegte. Op de extase volgt onvermijdelijk wanhoop, melancholie, ontnuchtering of zichtbaar veel opruimwerk. Scènes of hele films mogen speels lijken, er is ook altijd een donker, ernstig kantje. Aan zee is het guur, de bordelen zijn smerig, het verkeer een lawaaierige ramp. Een regenbui en het feest is voorbij.

PAPARAZZO

In het uitvergroten van obsessies, angsten, dromen en fantasieën in barokke, van de symboliek bol staande beelden was Fellini een meester. Je weet bij hem nooit waar eerst te kijken. Sommige van zijn beelden zijn deel gaan uitmaken van het collectieve geheugen. Met stip op één staat ongetwijfeld die scène uit La dolce vita die van de Trevifontein in Rome de bekendste fontein ter wereld heeft gemaakt. De Zweedse – ja hoor: rondborstige – Anita Ekberg speelt filmdiva Sylvia, die het in haar hoofd haalt om ’s nachts met kleren aan in de laatbarokke fontein te baden en zo het hoofd van roddeljournalist Marcello Rubini (Marcello Mastroianni) op hol te brengen – dat straks in het Caemersklooster heel wat setfoto’s van La dolce vita tentoongesteld worden, zal u dus bepaald niet verbazen. Rubini slaat de beau monde van de Via Veneto, de playboys, hoeren, filmdiva’s en nachtraven geamuseerd gade. Drank en seks verdoven de tragiek en het verdriet dat achter de decadentie en het oppervlakkige materialisme schuilgaat. Van de naam van de fotograaf die Rubini vergezelt, Paparazzo, is overigens de term paparazzi afgeleid. De film won overigens de Gouden Palm en veroverde ook Amerika.

Het Vaticaan kon destijds níét lachen met de orgieën en de spottende, blasfemische verwijzingen naar de verrijzenis van Jezus. Vandaag provoceren Fellini’s orgieën niet langer. Maar zijn rake observatie van dolgedraaide roddeljournalistiek, gedweep met bekendheid en foute feestjes met corrupte politici hebben alleen maar aan relevantie gewonnen. Alle gekte ten spijt was hij zo ook een fijngevoelige observator van zijn omgeving. Zelfs als hij in het uitzinnige Satyricon (1969) de decadentie van het oude Rome van keizer Nero verbeeldt, voel je aan je theewater dat hij het over het Rome aan het einde van de libertijnse jaren zestig heeft.

Maar staar u in meer dan één betekenis dus niet blind op La dolce vita. Toen die film hem wereldberoemd maakte, had Fellini al mooie films gemaakt, zoals La strada en Le notti di Cabiria (1957), beide met zijn vrouw en muze Giulietta Masina in de hartveroverende hoofdrol, en beide bekroond met de Oscar voor beste niet-Engelstalige film. En later zou hem die eer nog twee keer te beurt vallen, met Otto e mezzo en Amarcord, een melancholische en burleske elegie van zijn jeugd in het fascistische Rimini. Vanaf Otto e mezzo verandert zijn manier van vertellen ingrijpend: er is steeds minder plot ten voordele van een compositie van een handvol losse sequenties. De maestro nodigde de kijker uit om zijn operateske, krankzinnige wereld te betreden zonder angst voor het bizarre of het schijnbare gebrek aan logica en met vol vertrouwen in de gids, of die nu Mastroianni heet of niet. Realisme, welk realisme? ‘Realisme is een slecht woord. In zekere zin is alles realistisch. Ik zie geen grens tussen verbeelding en werkelijkheid.’

FELLINI

Van 16/10 tot 25/1, alle dagen behalve maandag van 10 tot 17 uur in het Caermersklooster.

LA DOLCE VITA

Helemaal gerestaureerd, 19/10, 14.15 u.

FELLINI @ CINÉ PALACE

Arne Sierens, Pascale Platel en Patrick Duynslaegher tonen en praten over hun favoriete Fellini-film in het MIAT, respectievelijk op 27/11 (Otto e mezzo), 18/12 (La strada) en 22/1 (Satyricon).

DOOR NIELS RUËLL

Federico Fellini ‘IK HEB ME EEN JEUGD VERZONNEN, EEN FAMILIE, RELATIES MET VROUWEN ÉN MET HET LEVEN. IK HEB ALTIJD VERZONNEN. DAT KOMT OMDAT IK NIETS AUTOBIOGRAFISCH IN MIJN FILMS WIL.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content