Van ‘La Promesse’ tot ‘L’Enfant’, van ambitieus opdondertje tot jonge blonde filmgod, van Brussel tot Parijs en terug. Jérémie Renier (24), het trendy gezicht van de Waalse Cinema, maakt tien jaar na zijn opmerkelijke debuut een round-up van zijn nu al indrukwekkende carrière. ‘Ik heb geluk gehad. Toen ik in Frankrijk aankwam, waren Belgen plots hip, terwijl ze vroeger enkel dienden om domme grappen rond te verkopen.’

Er zit een decennium tussen ‘La Promesse’ en ‘L’Enfant’. Zijn de broers Dardenne veranderd?

Ze zijn iets trager geworden. (lacht) Nee, het grootste verschil is dat ze deze keer met nóg meer zelfvertrouwen op de set stonden. Tijdens het draaien van L’Enfant ging het er erg ontspannen toe, en dat was ten tijde van La Promesse wel even anders. De eerste film van de Dardennes was geflopt, en dat speelde duidelijk door hun hoofd. Gelukkig hebben ze sinds La Promesse de erkenning gekregen die ze verdienen. Dat heeft er enkel voor gezorgd dat ze rustiger, doelgerichter en dus nog beter zijn geworden. Ze weten perfect wat ze willen, en laten zich door niets of niemand zenuwachtig maken. Dat komt je vertolking alleen maar ten goede.

Was het voor jou geen lastige klus? Tenslotte kon je in ‘L’Enfant’ moeilijk nóg beter doen dan in ‘La Promesse’.

Ik heb lang getwijfeld, en niet alleen om die reden. De Dardennes zijn geweldige kerels, maar ook nogal veeleisend. Ik moest voor deze rol al twee maanden vóór de opnames beginnen te repeteren, waardoor ik enkele andere interessante projecten moest laten schieten. Ik was ook bang dat ze me te veel zouden vergelijken met dat veertienjarige jongetje dat ze nog kenden van La Promesse. Gelukkig ben ik tijdig bij zinnen gekomen. (lacht) Weet je, de rol van Bruno is misschien wel de mooiste uit mijn carrière. Wanneer je op de set van de Dardennes staat, voel je gewoon dat je iets belangrijks aan het maken bent. Dat je deel uitmaakt van een film die er écht toe doet, en er binnen dertig jaar nog zal staan. Daar kun je als acteur alleen maar van dromen.

Hoe dicht stond je bij Bruno, het hoofdpersonage uit ‘L’Enfant’? Terwijl jij als twintiger carrière hebt gemaakt, is hij een tweederangsboefje dat jat en bedelt.

Ik besef dat ik een zondagskind ben, maar dat betekent niet dat ik blind ben voor wat er in de wereld gebeurt. Toen ik in Parijs woonde, zag ik dagelijks jongeren die van de straat leefden, en dat gooi je niet zomaar van je af. Ik ken de streek van Seraing ook vrij goed. Ter voorbereiding van L’Enfant zijn we er verschillende keren geweest, en we hebben met veel inwoners gepraat. Dat is natuurlijk niet voldoende om je voor de volle honderd procent met hen te identificeren, maar je kunt tenminste hun denk- en leefwereld reconstrueren. Je ziet met eigen ogen hoe hun milieu eruitziet, en je begint beetje bij beetje ook het economische mechanisme te doorgronden dat ervoor zorgt dat er zoveel sociale ellende is.

Voel je je dan geen voyeur?

Nee, omdat je voelt dat het om heel gewone mensen gaat. Veel van die jongeren hebben wel degelijk hersens in hun kop, en potentieel te over. Alleen belanden ze vaak in de marge omdat ze geen diploma hebben, omdat er geen werk is, omdat ze uit gebroken families komen. Daarom maak ik van Bruno geen karikatuur Hij is een jongen met goeie en slechte kanten die gewoon doet wat hij moet doen: overleven. Wat ik wél goedkoop voyeurisme vind, zijn al die reality soaps en die Star Academies. Mensen verkneukelen zich aan het leed of de mediageilheid van anderen, en hoe oppervlakkiger het allemaal is, hoe beter. Geef mij dan maar iets waar een sociale dimensie in steekt, en dat de ambitie heeft het ergens over te hebben. Bovendien voel je dat de Dardennes hun personages op handen dragen. Ze houden van hen en maken ze niet bewust lelijk of afstotelijk, zoals je wel eens ziet in andere ‘sociale films’, zoals die van Bruno Dumont.

Geen fan van Dumont?

Toch wel, maar hij is keihard voor zijn personages. De Dardennes niet; ze slagen er telkens weer in poëzie te vinden tussen het schroot. Net dat maakt hen volkomen uniek.

Na je doorbraak in ‘La Promesse’ stond je meteen al op de set van ‘Les Amants Criminels’ van François Ozon.

Een wereld van verschil. Ozon is een lieve jongen, maar geen makkelijke. De Dardennes zijn altijd open tegen je, en Ozon houdt ervan om zijn acteurs te manipuleren. Zijn film staat boven de mensen, terwijl de Dardennes hun film temidden de mensen plaatsen. Ozon heeft iets van een slang, iemand die zich door de intriges heen kronkelt en al eens gif kan spuwen om zich dan weer op je schoot te vleien. Pas op: ik heb enorm veel van hem geleerd en ik hou enkel goeie herinneringen over aan Les Amants Criminels, maar als jonge snaak was het wel even opschrikken.

Je hebt acht jaar in Parijs gewoond. Wat heb je daarvan opgestoken?

Vreemd genoeg heb ik er vooral veel bijgeleerd over België. Als je je land vanop een afstand bekijkt, zie je plots dingen die je nooit eerder had opgemerkt. Toen ik zes maanden geleden weer in Brussel kwam komen, viel het me op hoever Vlaanderen en Wallonië op tien jaar tijd zijn uiteengegroeid. Soms lijkt er wel een oorlogssfeer in de lucht te hangen. Het zijn twee totaal verschillende landen geworden, zelfs op cultureel gebied. In Vlaanderen heeft men geen flauw benul meer van wat er zich zoal in Frankrijk afspeelt, en omgekeerd is er geen enkele Waal die nog een recente Vlaamse film kan opnoemen. En dat terwijl Belgie zijn 175e verjaardag viert. Erg bizar vind ik dat.

Je wordt nooit aangeklampt in Vlaanderen?

Absoluut niet. Dito trouwens voor Vincent Cassel, toch een grote Franse ster, die het er onlangs nog met mij over had. Zelfs in China wordt hij wel eens om een handtekening gevraagd, maar in Vlaanderen is er écht geen hond die hem herkent (lacht). Blijkbaar haalt men er tegenwoordig zijn neus op voor alles wat Franstalig is.

Heb je daar een verklaring voor?

Er is natuurlijk het taalverschil, maar dat is er altijd al geweest. Bovendien kan men in Vlaanderen nog moeilijk beweren door de Franstaligen te worden gediscrimineerd; dat is tenslotte al meer dan dertig jaar niet meer het geval. En trouwens: Vlaanderen is rijk, hip en welvarend, terwijl sommige streken van Wallonië wel de Middeleeuwen lijken. Je moet maar eens een avondje uitgaan in Gent en dan in Mons, om te begrijpen wat ik bedoel. Het blijft in elk geval een spijtige evolutie, want we hebben elkaar zoveel te bieden. Maar ach, dat communautaire gezeur hoor je in Wallonië natuurlijk ook. Als Kim Clijsters wint, is ze Belgische, als ze verliest, is ze plots een Vlaamse (lacht).

Was het makkelijk om in Frankrijk je weg te vinden?

Ik heb geluk gehad. Toen ik tien jaar geleden naar Parijs trok, waren Belgen er plots helemaal in de mode. Als je hip wilde zijn, hoefde je niet de juiste kleren te dragen of de juiste platen te kopen. Nee, je moest gewoon Belg zijn. ‘ J’adore la Belgique’, ‘j’adore les Belges’, hoe vaak heb ik dat niet mogen horen? En dat terwijl we in Frankrijk vroeger enkel goed genoeg waren om domme grappen rond te verkopen. Allicht heeft die trendbreuk veel te maken met de Waalse film die het er plots erg goed begon te doen. De taal was voor de Fransen herkenbaar, de locaties en de personages ook, maar toch zat er iets exotisch in. Er werd minder in geleuterd, de thematieken waren net een tikkeltje gedurfder en de acteerstijl ietsje naturalistischer.

Is dat de reden waarom jij, Olivier Gourmet, Cécile de France en anderen er zo’n mooie carrière hebben kunnen uitbouwen?

Ik denk het. We zijn niet zo cerebraal en intellectualistisch als de Fransen. Voor Belgen mag het ook al eens simpel en gewoon zijn. Vooral onder acteurs zie je dat verschil: terwijl een Frans acteur tussen de opnames door gekweld over de set loopt, helemaal door zijn personage geabsorbeerd, staat een Belgisch acteur gewoon een pint te drinken in de kantine. (lacht)

Ben je daarom weer naar Brussel verhuisd?

Nee, ik had gewoon heimwee en ik dacht: ondertussen kennen ze me in Frankrijk wel, dus zullen ze me ook in Brussel weten te vinden. Ik was ook een beetje uitgekeken op Parijs. Een prachtige stad is het, maar ook een oude stad die vooral in het verleden leeft. In Brussel zijn volop dingen aan het gebeuren. De stad heeft op tien jaar tijd een heuse facelift ondergaan en de jonge generatie barst van de creativiteit. Ironisch, niet? Je moet eerst acht jaar in Parijs wonen om dan pas te beseffen hoeveel moois en unieks er bij ons te vinden is.

Dave Mestdach

‘Wanneer je op de set van de Dardennes staat, voel je dat je deel uitmaakt van een film die er écht toe doet, en er binnen dertig jaar nog zal staan.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content