De Olympische Spelen bieden alles wat een scenario vereist: spanning, onverhoopte winst en onverwacht verlies, eeuwige roem en levenslange schande, lichamelijke schoonheid en getormenteerde gezichten. Een ‘decascoop’ van de beste ‘spelenfilms’. Door Jo Smets

Olympia (Leni Riefenstahl, D 1938)

Goud, zonder de minste twijfel. Het Olympisch Comité vroeg Hitlers geliefde filmmaakster in 1936 een langspeelfilm te maken over de Berlijnse Spelen. De vrouw van staal kwam met dit onwezenlijk mooie document in twee delen op de proppen (het eerste deel heet Fest der Völker, het tweede Fest der Schönheit). In priemend zwart-wit, in slowmotion, in close-up: een verheerlijking van het menselijke lichaam-in-beweging, de banaliteit verheven tot biologerende cinema. Die erotiserende fascinatie voor het mannelijke lichaam (vrouwen hadden in de jaren dertig maar een bijrol tijdens de Spelen) werd met het vlakke gelijk van de terugblik gekoppeld aan de nazi-ideologie en haar nadruk op fysieke kracht en schoonheid. Riefenstahl biedt buitengewone opnamen van de marathon, het duiken en – ziedaar – het sprinten van Jesse Owens, de zwarte atleet die Hitlers kans om indruk te maken op de hele wereld verknoeide door vier gouden medailles te winnen. De vijf- en tienkamp, het turnen, de veldsporten: stuk voor stuk lijken de beelden door een olympische godin zelf gemaakt, al was het Riefenstahl er meer om te doen de mens als god(in) voor te stellen.

Jim Thorpe – All-American (Michael Curtiz, VS 1951)

Goud, omdat het Thorpe werd ontzegd. Burt Lancaster schittert als de Native American en sportman, die zich van de miserie in het reservaat opwerkte tot pistekoning in Carlisle College en in 1912 goud won in de penta- en decathlon. Helaas, goud voor een indiaan moest wel misstaan, en dus nam het Olympisch Comité de stakker zijn medailles weer af, officieel omdat hij ooit als football-ster een beetje geld aannam. Het onrecht en de onmacht waren te groot voor de man die door velen als de beste atleet van de 20e eeuw werd beschouwd, en Lancaster – zelf een uitmuntende sporter – geeft prangend gestalte aan de wanhoop en het alcoholisme waarin Thorpe verzoop. De echte Thorpe was technisch adviseur voor dit staaltje van Curtiz’ vakmanschap dat vooral op Thorpes prestaties als football-speler en loper inzoomt (de man was even sterk in boksen, zwemmen en golf). Twee jaar na de release hield hij het voor bekeken op deze aardkloot en het eerherstel dertig jaar later, toen het Comité de medailles terugschonk aan Thorpes familie, ontlokte aan Lancaster enkel een schamper: ‘Wat voor zin heeft dat nu nog?’

Tokyo Olympiad (Tokyo orimpikku) (Kon Ichikawa, JAP 1965)

Goud, in dikke plakken. Als er één film is die Riefenstahls monumentale werk naar de kroon kan steken, dan is het deze wel. Duidelijk beïnvloed door Olympia maakten Kon Ichikawa en zijn leger van bezeten cameralui een widescreen-feest van de zomerspelen van ’64. Het werd opwindend, absorberend en een esthetische ervaring zonder gelijke. De Japanner stond bekend als een visuele meesterstilist en perfectionist. Maar de aan obsessie grenzende intensiteit waarmee hij het ‘innerlijke’ wou vatten van mensen die – los van winnen of verliezen – hun fysieke grenzen slechten, bleek voor heel wat betrokkenen moeilijk te slikken. Lichamen (of liever: delen van lichamen, want Ichikawa streefde naar abstractie door bijvoorbeeld in de climax van een zwemfinale enkel de benenactie te filmen). Menselijke volharding. Atletische inspanning en sterkte. De mensheid verzameld, zonder scheidende ‘woorden’ als ras, religie, natie (zoals Ichikawa’s eindeloze bewondering voor Abebe Bikila, een atleet uit het net onafhankelijk geworden Tsjaad, wiens zweetparels en voeten de marathon, de climax van de film, beheerst). Het was beslist niet naar de zin van de Japanse minister van de Olympische Spelen, Ichiro Kono, die verklaarde dat de film dan wel een kunstwerk mocht zijn, maar dat hij beslist geen waarachtig beeld van de Spelen gaf. Ook het plaatselijk organiserende comité vond dat kijkers uit zijn versie van twee uur en een kwart niet eens zouden kunnen opmaken waar de Spelen plaatsvonden. Toen men Ichikawa vroeg om een reshoot te overwegen, antwoordde hij dat de omstandigheden dat verhinderden ‘aangezien de voltallige cast Japan had verlaten.’ Hoogtepunt: de tachtig meter horden voor vrouwen, in volledige stilte, tot de finish openbarst in Beethovens 9e (Ode aan de Vreugde), en Bikila’s eenzame afzien tussen hagen van een half miljoen mensen. De verbeelding van sport zou na deze triomf van cinema nooit meer dezelfde zijn.

One Day in September (Kevin McDonald, VS 1999)

Goud, postuum opgedragen aan de elf slachtoffers van München 1972. Ergens in deze hallucinante reconstructie van een ‘fait divers’ uit de jaren zeventig wordt gezegd: ‘Waar het vandaan kwam weet niemand, maar in die tijd stonden de Duitsers gelijk aan ijzeren discipline en efficiëntie.’ Niet dus, want ze waren totaal onvoorbereid op de Palestijnse actie in het Olympisch Dorp van München. Die legde de Spelen lam en confronteerde de westerse wereld in een bevroren moment met het problematische Midden-Oosten. Acht vrijheidsstrijders – het is eens een ander woord dan ’terroristen’ – vermoordden twee Israëlische atleten en gijzelden negen andere. De Duitse politie had absoluut geen ervaring met terrorisme (de Baader-Meinhof-Gruppe en Rote Armee Fraktion moesten nog hun opwachting maken) en weigerde op de koop toe hulp van de Israëli’s. Briljant is hoe McDonald een thriller construeert die het hart op hol jaagt met een millimeterprecieze montage van authentieke televisiebeelden op en rond de luchtmachtbasis van Fürstenfeldbruck, de getuigenis van de ondergedoken gijzelnemer Jamal Al Gashey, en de verklaringen van betrokkenen die de opeenstapeling van blunders toelichten. 32 jaar na de feiten heeft Steven Spielberg een project zonder titel op stapel staan dat die fatale dagen in München in widescreen fiction moet gieten. De vraag is of er na One Day hierover nog iets zou moeten worden verteld, maar naar verluidt was men in de VS niet echt tevreden over de manier waarop McDonald weigerde partij te kiezen of lessen te brouwen uit een fait accompli uit die ‘amateuristische’ jaren zeventig. In plaats van de verantwoordelijkheid resoluut in de schoenen van ‘de terroristen’ te schuiven, schetst hij een beeld van de sociale en politieke context waarin de actie kon ontstaan en krijgen vooral de Duitse politie en de mediaclowns de wind van voren. Chilling.

The Games (Michael Winner, VS 1970)

Brons. Michael Winner, niet meteen de meest opwindende regisseur, overtrof zichzelf met dit in Scope gevatte backstage-drama van de marathondiscipline. De film volgt vier atleten met evenveel verschillende achtergronden tijdens hun voorbereiding op de 42 kilometer. Dat is goed voor een onderhoudende mix van toeristenplaatjes en ernstige expressie, maar ook politiek heeft Winner deze keer iets te zeggen: hoe corrupt de Olympische organisatie wel is, hoever ze durft te gaan om een plaatsje onder de tv-spots te behouden, maar ook hoe weinig rekening wordt gehouden met het lot van de aboriginals. De keuze van acteurs lijkt vandaag een beetje aan de vreemde kant: Michael Crawford, bekender als Frank Spencer van Some Mothers Do ‘Ave ‘Em, en jandorie Charles Aznavour! De finale tijdens de Spelen van Rome bezit genoeg epische grandeur om er ‘it’s a winner!’ (zij het een bronzen) tegen te zeggen.

VisionS of Eight (Kon Ichikawa, Milos Forman e.a., VS-BRD 1973)

Zilver. ‘München 1972 – 8 berühmte Regisseure sehen die Spiele der XX. Olympiade’, luidde de Duitse ondertitel. Acht van ’s werelds grootste beeldenstormers kwamen samen met historicus David L. Wolper voor een caleidoscopische, expressionistische blik op de traumatische Spelen van 1972 , even kleurrijk en wisselend van toon als de unieke geesten die erachter steken. Won de Golden Globe voor beste documentaire in 1974, maar blijft een uiterst moeilijk te vinden en te bekijken film. De lijst van de regisseurs van de verschillende segmenten: Milos Forman ( The Decathlon), Kon Ichikawa ( The Fastest), Claude Lelouch ( The Losers), Joeri Ozerov ( The Beginning), Arthur Penn ( The Highest), Michael Pfleghar ( The Women), John Schlesinger ( The Longest), en Mai Zetterling ( The Strongest).

The Jesse Owens Story (Richard Irving, VS 1984)

Brons, omdat het verhaal belangrijk is. De Amerikaanse zwarte Owens weerstaat alle ellende die een zwarte in de jaren dertig was beschoren om op de Spelen van Berlijn (zie Olympia) Hitler lik op stuk te geven. Niks Arische atletische superioriteit. Owens won vier gouden medailles, brak wereldrecords en deed nadien nog veel nobelere dingen, die hem echter geen bal opleverden. Laatste wapenfeit van Richard Irving, de acteur-producent-regisseur die ons ooit nog verblijdde met Columbo en The Six Million Dollar Man.

16 Days of Glory

(Bud Greenspan, VS 1986)

Brons. Was Greenspans ode aan de (overwegend Amerikaanse excellentie in) sportdisciplines van het kaliber van Olympia of The Tokyo Olympiad, dan hadden we kunnen beweren dat de drie beste films over échte edities van de Spelen afkomstig zijn uit naties die ooit hun zinnen zetten op wereldheerschappij. Zo is het jammer genoeg niet, en brons is hier meer dan voldoende. 18 camera’s registreerden de door het Oostblok geboycotte Spelen van de XXIII. Olympiade van 1984 in Los Angeles (nadat de Amerikanen onder Reagan als eerste de Spelen van ’80 in Moskou hadden verknoeid). Hoewel het opzet van een inside-blik met aandacht voor de triomfen en teleurstellingen veelbelovend lijkt, werken eindeloze herhalingen en een al te aangedikte vertelling snel op de zenuwen. (Om een luik over Michel ‘The Albatross’ Gross in te leiden toont Greenspan ons natuuropnamen van de albatrosmeeuw met een beschrijving van diens vleugelwijdte – in het Engels heet dat wingspan, een overduidelijke kneep van Bud naar zijn eigen familienaam. Zo hadden wij ook wel een inleidend stukje kunnen verzinnen over Ivo ‘De Walrus’ Van Damme, Gaston ‘De Tjif-Tjaf’ Roelants of Miel ‘De Melkboer’ Puttemans, gesteld natuurlijk dat die zulke bijnamen hadden gehad.) Verder is Greenspan iets te opgezet met de openings- en slotceremonies, en weet hij met de vrouwenatleten geen raad. Het verhaal van de 15-jarige Mary Lou Retton, die vanuit de absolute obscuriteit naar de wereldfaam tuimelde, had nochtans in ’86 al wat kunnen opleveren. Retton werd de eerste Amerikaanse die goud won op het all-around-gedeelte van het turnen, met dikke tienen voor haar prestaties op de balk en op de grond. Ze verraste iedereen door nadien grof geld te verdienen met reclame voor eenwereldbefaamd tamponmerk (een andere gymnaste, Cathy Rigby, deed hetzelfde voor maandverband). Op latere leeftijd vervoegde ze de rangen van wereldsterren die aan boulimie lijden. Die trivia waren te heikel en te laat voor Greenspan natuurlijk, al getuigt het van lef dat hij zijn film durft te openen met het verhaal van Dave Moorcroft, die in ’82 het wereldrecord op de 5000 meter liep en op de Spelen van ’84 als laatste eindigde.

Cool Runnings (Jon Turteltaub, VS 1993)

Voor elk wat wils, maar wat ons betreft net geen brons. ‘One Dream. Four Jamaicans. Twenty Below Zero. ‘ Eh? John Candy geeft gewicht aan deze dwaze, absurde komedie, met veel vrijheid gebaseerd op het waar gebeurde verhaal van het Jamaicaanse bobsleeteam dat de winterspelen van ’88 haalde. Candy is een uitgerangeerde coach die in het leiden van de enthousiaste, maar erg onwaarschijnlijke rastafari-atleten (die nog nooit sneeuw hadden gezien) een kans vindt om zijn eer terug te winnen. De races zijn, niet zoals de saaie real life reportages, aardig gefilmd. Dialogen als ‘I’m freezing my royal Rastafarian na-nas off!’ en ‘See you, mon’ moet u er natuurlijk bijnemen.

Chariots of Fire (Hugh Hudson, GB 1981)

Geen brons, neen. De draak onder de spelenfilms is dit stukje oer-Engelse, all-male heroïek over twee rivaliserende 100m-lopers en hun quasi-mystieke strijd om goud tijdens de Spelen van 1924 in Parijs. De ene is een stugge, door principes bedwongen christelijke missionaris die spurt ter meerdere eer en glorie van God, maar ei zo na zijn kwalificatie kwijtspeelt omdat hij niet wil sprinten op de dag des heren. De andere is een jood die koste wat het kost de superioriteit van het joodse ras wil bewijzen om zo zijn eigen gediscrimineerde positie in het Engelse koninkrijk der nuffen en het competitieve Cambridge te verbeteren. Ben Cross en Ian Charleson zijn de saaie acteurs van dienst. De boodschap over toewijding, engagement, integriteit en opoffering (het meest bewonderenswaardige waardenkwartet dat een mens in zijn leven kan nastreven) is minstens zo belegen. Geen wonder dat de prent vier oscars wegkaapte: beste film, beste oorspronkelijke scenario, beste kostuumontwerp en beste score (wie vandaag nog Vangelis durft op te zetten, is de pineut). De oscarwinnende scenarist Colin Welland zat na zijn eerste versie verlegen om een goede titel voor zijn heiligendrama. Hij kwam niet verder dan Runners – toch indringender dan de huidige, uit zijn context gerukte titel. Het eureka kwam op een zondag, toen hij op de BBC plichtsgetrouw de muziekreeks Songs of Praise bekeek. Een psalm met de titel Jerusalem (geschreven door de grote William Blake, op muziek gezet door C.H.H. Parry) bracht soelaas. Bij de woorden ‘Bring me my chariot of fire’veerde de schrijver op uit zijn sofa en hij schreeuwde tot zijn vrouw Patricia (wiens naam hij gemakshalve vermannelijkte): ‘I’ve got it, Pat! Chariots of Fire!’ U ziet het: vurig spul.

Jo Smets

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content