HOE MARLEY DE WERELD VEROVERDE

Bob Marley is de eerste en enige ster uit de derde wereld. Maar thuis in Jamaica is hij nauwelijks op de radio te horen. Te weinig reggae, te veel rock. Het is net die dosering die Marley naar de roem leidde.

Arme Chris Blackwell. De stichter van Island Records is een van de meest invloedrijke mensen uit de popgeschiedenis. Een aimabel man en een groot muziekliefhebber. Laat nu net zijn wordingsverhaal een sof zijn. Mowgli light. In 1958 loopt de boot van de jonge blanke Jamaicaan vast voor de kust. Uitgeput bereikt hij het strand. Een groep rasta’s redt hem van de uitdroging. Blackwell belooft nooit meer schrik te hebben van mannen met dreadlocks en de rastacultuur wereldkundig te maken. En kijk: hij wordt het brein achter het succes van Bob Marley, de eerste en enige ster uit de derde wereld en de beroemdste rasta.

Blackwell zet kort na zijn bootavontuur de Jamaicaanse muziekindustrie op poten. Alleen soundsystems – of rondreizende discobars – kunnen leven van muziek. De platenverkoop stelt niets voor bij gebrek aan een degelijke distributie. In 1959 sticht Blackwell met de hulp van thuis Island Records, naar de roman Island In The Sun (1955) van Alec Waugh. Zijn vader is rijk, zijn moeder nog rijker. Blanche Blackwell was de muze van Ian Fleming, de bedenker van James Bond. Ze stond model voor Pussy Galore, de lesbische vamp uit Goldfinger.

VANUIT DE KOFFER

Chris Blackwell is de platenbaas met de beste contracten en contacten. ‘Go to the white man’, gaat het onder muzikanten in Kingston. ‘Him pay better money.’ Net voor de onafhankelijkheid van Jamaica in 1962 verkast de jongeman naar Londen. Naast eigen materiaal verdeelt hij ook de releases van zijn vroegere concurrenten. Zelfs van grote rivaal Blue Beat, dat op dat moment ene Robert Marley onder contract heeft. Blackwell doet alles zelf. In zijn Mini rijdt hij langs de pleisterplekken van de West-Indische gemeenschap in Londen. Binnen de kortste keren is hij de belangrijkste verdeler van Jamaicaanse muziek in het Verenigd Koninkrijk.

Ska wordt hot. Het genre breekt in 1964 door met My Boy Lollipop van Millie Small. Het is de eerste Jamaicaanse wereldhit: 6 miljoen stuks, top 5 in de VS en een van de best verkochte Britse singles dat jaar. Vóór Oh, Pretty Woman van Roy Orbison en It’s All Over Now van The Rolling Stones. Het nummer is opgenomen in Londen met producer… Chris Blackwell. Hij brengt My Boy Lollipop bewust niet uit op Island, maar schuift het door naar Fontana, een dochter van het grote Philips. Je scoort geen wereldhit door plaatjes te verkopen vanuit de kofferbak van een Mini. Daarvoor is alomtegenwoordigheid nodig. En Blackwell kan het geld niet voorschieten om zo’n groot volume te persen.

Hij waakt als een bezeten huisvader over zijn beschermelinge. Tijdens een promotour ziet hij een interessante rockgroep in een televisiestudio in Birmingham. De naamgever van The Spencer Davis Group is een gitarist uit Wales. Het talent zit bij bassist Muff Winwood en zijn jongere broer Steve. De toetsenman is amper zestien als hij in 1964 bij Island Records tekent. Keep On Running is de eerste Britse topper. Het nummer is geschreven door de Jamaicaanse singer-songwriter Jackie Edwards. Die was met Blackwell meegereisd naar Londen. Zijn takenpakket: liedjes componeren voor zichzelf en anderen, optreden en platen rondbrengen met de bestelwagen.

The Spencer Davis Group – ook bekend van Gimme Some Lovin’ en I’m A Man – wordt in 1967 herschikt. Het schip vaart verder, de broers Winwood springen eraf. Ze verbinden hun lot aan Blackwell. Muff wordt artistiek directeur van Island. Hij ontdekt in een volgend leven Sade en Terence Trent D’Arby en produceert het eerste album van Dire Straits. Steve Winwood begint met Traffic, de groep die Island in de richting van de jonge en lucratieve markt voor rockalbums voert. Een snel wassende groep wil langspelers met ietszeggende teksten en doorwrochte muziek. Island verwelkomt onder meer Nick Drake, Free, King Crimson, Roxy Music, Vinegar Joe (met Robert Palmer) en Cat Stevens in de rangen.

DE NIEUWE MAN

Blackwell blijft aan zijn rasta’s denken. Hij hoopt dat hij zijn hippe rockaanhang warm kan krijgen voor de Jamaicaanse artiest Jimmy Cliff. Zeker als die in 1971 de hoofdrol krijgt in The Harder They Come (1972), de film die het blanke deel van de wereld met Jamaica en reggae laat kennismaken. Het is de eerste onafhankelijke langspeelfilm over het eiland en dat laat zich zien. Geen zon, zee en Daiquiri, maar bikkelharde cinéma vérité. Ivanhoe ‘Rhyging’ Martin is een reggaezanger uit het getto die zijn kans waagt in de harde muziekbusiness, maar in de criminaliteit belandt.

De soundtrack is sterk. Rivers Of Babylon in de oerversie van The Melodians staat erop. Plus de twee classics van Cliff: titelnummer The Harder They Come en vooral Many Rivers To Cross. Blackwell staat met de bal voor een open doel: Jimmy Cliff is de sexy rebel die reggae een blijvende plek onder de zon kan bezorgen. Die vindt zelf dat hij meer kan verdienen bij multinational CBS en dat Blackwell te veel tijd in rockmuziek steekt. Lijdzaam tracht hij uit te leggen dat die kennis cruciaal is om reggae bij de grote legers van blanke albumkopers te ‘breken’.

De muziekgoden straffen onmiddellijk. Jimmy Cliff zal niet meer roem gegund worden dan een cover van I Can See Clearly Now van Johnny Nash op de soundtrack van de film Cool Runnings (1993). Die Amerikaanse zanger zorgt er indirect voor dat Bob Marley een week na het vertrek van Cliff de Londense opnamestudio van Island binnenstapt.

Marley maakt een omgekeerde beweging. CBS heeft net de eerste Britse single uitgebracht van The Wailers, de groep waarvan hij deel uitmaakt. Reggae On Broadway flopt en dus klopt Bob wanhopig bij Blackwell aan. Hij was in Londen beland nadat hij in Zweden filmmuziek had gecomponeerd met Johnny Nash.

Er gaan een hoop bellen af in het hoofd van Blackwell. Daar is hij. Zijn nieuwe man. Een authentieke rude boy uit West Kingston. Een rockster uit een onbekende kant van de wereld. Alleen jammer dat hij er de rest van The Wailers moet bijnemen misschien. Geduldig verbouwt Blackwell zijn nieuwe speelgoed naar eigen inzichten. The Wailers bestaat uit een trio – Bob Marley, Peter Tosh en Bunny Wailer en Peter Tosh – met begeleidingsmuzikanten. Dat concept is helemaal passé in de rockwereld. Blackwell laat The Wailers hun favoriete muzikanten kiezen en bouwt een groep uit die als een rockband kan toeren.

Hij manipuleert, maar is tegelijk ook genereus. Zonder enige vorm van contract geeft hij de drie een voorschot van 4000 pond – dan veel geld – om in een studio in Kingston een plaat op te nemen. Dat is een dubbele primeur. Nooit eerder kreeg een Jamaicaanse act zo’n budget. Het is ook de eerste keer dat er een (h)echt reggaealbum wordt gemaakt. Tot dan werd een aantal singles van een artiest samengebracht of wat hits bij elkaar geplakt.

JAMAICAANSE ROCK-‘N-ROLL

Catch A Fire (1972) van The Wailers wordt gepresenteerd als een rockalbum. Dus is de hoes belangrijk. Er staat een reusachtige Zippo op. De legendarische aansteker die geen schrik heeft van regen of wind. Kenmerkend aan het ding is dat de bovenkant openklapt. Dat is ook het geval met de hoes van Catch A Fire. Of liever: de bovenkant van de eerste twintigduizend stuks. De vorm is zo buiten het gewone dat alles met de hand moet worden gemaakt. Gave exemplaren zijn vandaag even zeldzaam als Pizza Hawaï in Rome.

Catch A Fire klinkt ook als een rockalbum. De Jamaicaanse opnames worden in Londen gekruid met blazers, gitaren en toetsen. Het tempo wijzigt her en der en er worden nieuwe mixen gemaakt. Marley laat Blackwell begaan. ‘Zijn muziek was ruw en opwindend, terwijl alle zwarte muziek op dat moment heel soft klonk. Het leek me makkelijker om een ster te worden op de rockmarkt dan op de zwarte Amerikaanse radiozenders. Bob zat trouwens naast me toen we die overdubs deden.’

Zwarte Britten halen hun neus op voor het nieuwe geluid. In de Verenigde Staten worden de songs van The Wailers alleen gedraaid door universiteitsradio’s en die zijn blank. Dat zal nooit meer veranderen. Ook thuis in Jamaica haalt Marley zelden of nooit de radio. Anderzijds hangt er bij veel zwarte gezinnen over de hele wereld een foto van de man in de huiskamer. Naast Malcolm en Martin. Voor het blanke deel van de mensheid is hij een ster, voor het zwarte deel een held. Kleine voorbeelden tonen aan dat Marley daar wakker van lag. Aan het einde van de jaren zeventig staat hij een hele week in het Apollo Theatre in Harlem, New York. Hij had net zo goed een zaal in Greenwich Village kunnen boeken. Zijn blanke aanhang verhuist gewoon mee.

Catch A Fire breekt commercieel weinig potten, maar scoort zwaar bij de muziekpers. Het verhaal van de man met de aparte look en de andere kijk komt als geroepen. De gouden rockjaren lijken voorbij en dus is er nood aan iets nieuws. De tanker vertrekt en stopt niet meer. Eric Clapton plaveit de weg met een cover van I Shot The Sheriff (1974). Op dat moment wordt de laatste ballast afgegooid. Peter Tosh en Bunny Wailer verlaten The Wailers. Na meer dan tien jaar samen is het op. De twee vinden ook dat Bob te veel aandacht krijgt. Blackwell zoekt geen vervanging. De nieuwe firmanaam is Bob Marley & The Wailers. In 1975 zorgt No Woman, No Cry voor de definitieve doorbraak. De Amerikaanse pers heeft het over ‘Jamaicaanse rock-‘n-roll’. De Bob-campagne is geslaagd.

Marley overlijdt op 11 mei 1981. Hij is amper 36, maar zijn legaat is groot. Een muziekmonument, een veelverkoper en een gedroomd ambassadeur voor reggae en de rastabeweging. Zijn artistieke nalatenschap is beperkt. Reggae heeft na zijn dood nog nauwelijks geschitterd. Marley is zoals Jamaica: een eiland. Op 12 mei 1981 besluit Cat Stevens – dan al Yusuf Islam – om zijn muziekcarrière op te geven. Blackwell verliest op twee dagen tijd zijn twee belangrijkste verkopers. Kort daarna ontdekt hij U2. In 1989 verkoopt hij zijn aandelen in Island. Hij is vandaag de eigenaar van Island Post, een keten van luxehotels op Jamaica.

MARLEY

Te zien tijdens Open Doek (20-29/4, Turnhout, Lier, Koersel-Beringen en Roeselare) en Docville (27/4-5/5 , Leuven).

MARLEY VOOR DUMMIES

Voor een koopgids van Marleys essentiële platen: zie pagina 46.

DOOR JAN DELVAUX

Producer CHRIS BLACKWELL.’ZIJN MUZIEK WAS RUW EN OPWINDEND, TERWIJL ALLE ZWARTE MUZIEK TOEN HEEL SOFT KLONK.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content