De 21e editie van Cinema Novo brengt alweer een hulde aan de postkoloniale cinema, met een focus op zwart Afrika en een ruime selectie uit het hedendaagse filmaanbod uit Azië en Zuid-Amerika. Op filmsafari in Brugge!

Souleymane Cissé, Ousmane Sembene, Cheik Oumar Sissoko, Ramadan Suleman, Gaston Kaboré, Djibril Diop Mambety, Mustapha Diop, Idrissa Ouédrago. Krijgsheren? Hardlopers? Asielzoekers? Neen: filmmakers. Toegegeven, wij weten niet veel over Afrika. Zo dringt het nog steeds niet echt door dat er honger, aids en neokolonialisme heersen, en zeker niet dat ook Afrikanen wel eens een camera op de schouder durven te nemen. Het is daarom goed dat de organisatoren van Cinema Novo dat wél inzien, al is de politieke boodschap daarbij wat vervaagd. Het Brugse filmfestival is erin geslaagd maar liefst 26 films uit en over zwart Afrika naar het lichtjes xenofobe Vlaanderen te halen. Mandabi, Nyamanton, Touki Bouki, Wend Kuuni, Yaaba, Yeelen: het klinkt zelfs een beetje West-Vlaams! Of hoort u liever een mondje Frans? Bal Poussière, La vie est belle, Caméra d’Afrique, De la vie des enfants au XXXème siècle, Le Feu. Wilt u een aantal van deze prenten gaan bekijken, dan raad ik aan te beginnen met Caméra d’Afrique van Férid Boughedir, een documentaire die een beeld schetst van ‘de Afrikaanse film’ en u genoeg prikkels moet bieden om eens iets anders te registreren over het donkere continent dan natuurprenten met krokodillen, ministers of prinsen in Congo.

Bij ons ontstaat vaak de indruk dat de Afrikaanse cinema een escapistische cinema is, met allegorische inhoud – de ene al wat naïever dan de andere. Dat is natuurlijk net iets té simpel, want het is daarentegen vaak een zeker politiek bewustzijn dat het filmen drijft. Na de postkoloniale bevrijdingscinema van de jaren zestig en zeventig beleefde Afrika een filmbloei in de tweede helft van de jaren tachtig, toen Ouedraogo met Yam Daabo, Yaaba en Tilai uitpakte, Cissé met Yeelen de meest ambitieuze Afrikaanse film ooit maakte en Sulemans Fools de eerste door een zwarte gedraaide Zuid-Afrikaanse post-apartheidfilm werd. Daarop kwam er plots ook aandacht vanuit het Westen. In de jaren negentig ging Clinton echter naar China, was er Somalië om ons te vertellen dat die Afrikanen blijkbaar onverbeterlijk waren, en keerden wij onze mollenblik massaal oostwaarts.

Bij de laatste twee edities van Cinema Novo lag de focus op Azië en Zuid-Amerika. Dit jaar is het derde continent uit Novo’s derdewereldmissie aan de beurt. Toch stellen de organisatoren expliciet in hun voorwoord dat het huidige festival bewust de traditioneel dominante Aziatische film een duw opzij geeft. De Aziatische film echt wég krijgen, zou onmogelijk en ongepast zijn, ondanks de magere sectie Cult! Uur, waar de laatste jaren voornamelijk Aziatische gruwelprenten hun stek vonden en nu amper drie titels staan geprogrammeerd. U kunt vanzelfsprekend naar uw met Congolees coltan en tantalum gevulde telefoon grijpen om uw ongenoegen te uiten, maar gaat u toch maar eerst even naar Phone kijken. Phone is een erg onderhoudende Zuid-Koreaanse hit van vorig jaar én de tegenhanger van de Japanse Ringu, over een reporter die zich zo onpopulair maakt door haar onderzoek naar pedofilie dat ze zelfs het kwade aan de lijn krijgt.

Naast het luik zwart Afrika bestaat de hoofdschotel van Novo dit jaar weer uit de Competitie (negen films die nog geen Belgische verdeler hebben, dingen naar de Karibuprijs, een premie voor de distributeur die zich ertoe verbindt de winnende film uit te brengen) en het Algemeen Programma, een reeks van films mét lokale verdeler, waarvan er al enkele zijn uitgebracht. Publiekstrekker – een relatief woord in de context van wereldcinema – in die algemene sectie is openingsfilm Osama, de eerste post-Talibanprent uit Afghanistan. Osama vertelt het verhaal van een meisje dat voor haar familie moet vechten om te overleven in een Afghanistan waar vrouwen niet zonder mannelijke escorte het huis uit mogen of arbeid verrichten, en dat terwijl de mannelijke bevolking door de oorlog sterk uitgedund is. Voor het eerst is er ook een kanjer van een slotfilm: Spring, Summer, Fall, Winter and Spring van de Zuid-Koreaanse meester der perversie Kim Ki-Duk. Die zou een visueel verbazend symbolenspel hebben gedraaid over de initiatie van een jongen in een boeddhistisch klooster aan de rand van een quasi-mythisch meer.

Aziatische competitieprenten om naar uit te kijken, zijn er genoeg. Zo is er onder meer Goodbye, Dragon Inn (Bu san) van Tsai Ming-Liang, de Godard van Taiwan, die met zijn verbijsterende esthetiek van regen, stilte en droefheid een naar verluidt briljante ode aan de vergane glorie van het bioscoopkijken brengt ( Dragon Inn ver-wijst naar King Hu’s gelijknamige meesterwerk uit 1966). Daarnaast staat ook Vibrator van de Japanse pornokoning Ryuichi Hiroki geprogrammeerd, een gestoorde parabel over een sekshongerige schrijfster met slapeloosheid, boulimie en drankzucht die het aanlegt met een trucker en ex-misdadiger. Zuid-Amerikaans én in competitie is El Fondo del Mar, een eveneens geschifte komedie/thriller over een ziekelijk jaloerse architect van een onderwaterhotel voor duikers. Het is lang geleden, maar de competitie kleurt ook een beetje Afrikaans, met Idrissa Ouedraogo’s La colère des Dieux, het Burkinese heldendicht waarvoor hij jarenlang geen cent vond. Het epos ziet Afrika’s zelfverminking door voortdurende innerlijke conflicten als de oorzaak van het zwarte gat waarin het continent zich na vijftig jaar ‘onafhankelijkheid’ nog steeds bevindt.

Door Jo Smets

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content