Met het uit de vergetelheid opgeviste Stoner schoot John Williams postuum een van de literaire hoofdvogels van 2013 af. Geen lucky shot, bewijst het nu eveneens vertaalde Butcher’s Crossing.

In Stoner bood John Williams, zelf ondertussen al bijna twintig jaar overleden, een overrompelend panorama op de psyche van een eenvoudige docent die al zijn diepste dromen één voor één ziet verpieteren. Sinds zijn recente herontdekking groeide die roman uit tot een wereldwijde sensatie. Logisch dus dat ook het – schamele – andere werk van de illustere auteur uit Texas nu als een verwaarloosd goudadertje alsnog wordt blootgelegd.

Aan de rand van de beschaving die het braakliggende Kansas van 1873 nog is, ligt Butcher’s Crossing, een stoffige negorij die wankelend overeind blijft dankzij de handel in bizonhuiden. Daar strijkt Williams Andrews neer, die net zijn Harvardstudies eraan heeft gegeven. Als bonte vlinders tollen de woorden van schrijver Ralph Waldo Emerson over het transcendentale vermogen van de natuur – ‘zo werkelijk dat alle andere werkelijkheden erbij in het niet vallen’ – in het hoofd van de jongeman. Andrews koopt zich in bij een kleinschalige jacht onder aanvoering van de gelooide Miller, die weet heeft van een immense bizonkudde hoog in een verborgen vallei in de bergen van Colorado.

Tijdens de lange, zwijgzame reis daarheen, dwars door de verzengende wildernis van de prairie, wurmt het vierkoppige gezelschap zich al door het oog van de naald. En eenmaal de paradijselijke bestemming bereikt, valt elke aandrang tot spirituele vervolmaking in het niets bij de ongebreidelde slachtpartij die de mannen onder de kudde aanrichten. Makkelijk zat: bizons sterven staande en stom kijkend.

Net als Stoner balanceert Butcher’s Crossing op een interessante paradox. Het ontleedt een hoofdpersonage tot in de kleinste vezel van zijn ziel, niet door de grootsheid van zijn aspiraties te verhelderen, maar wel de peilloze futiliteit ervan. In een taal zo droog en onomfloerst dat ze het papier veeleer doet kraken dan ritselen, slaat John Williams de beschouwing van Emerson aan diggelen: Andrews beseft dat de onbarmhartige natuur hem niet meer, maar minder mens maakt. Een les die zijn knoestige en gesloten metgezellen al veel eerder hadden geleerd.

Laat u niet wijsmaken dat Butcher’s Crossing net zo briljant langs het literaire firmament flitst als Stoner. Daarvoor duurt het te lang – een eeuwigheid – voor het wagenwiel van het verhaal standvastig begint te draaien. Bovendien laat Williams zijn uiterst precieze en doelgerichte pen op het einde even uit zijn handen glippen. Zwakheden die evenwel weinig afdoen aan de solide en subtiele kwaliteit van dit werk, en de rijkdom van zijn thema’s.

Butcher’s Crossing is een roman over de vraag waarom de mens zich vragen stelt. Over de akelige, destructieve en troosteloze toonaard waarin het lied van de kolonisatie wordt gezongen. Over de leugen die het mythische Westen is – een nagel waarop vooral Cormac McCarthy later ongeremd zou kloppen. Maar vooral, alweer: over de nietige positie van de mens in al wat is.

BUTCHER’S CROSSING ****

John Williams, Lebowski, 334 blz., ? 19,95.

KURT BLONDEEL

SLEUTELZINNEN ‘Ga weg,’ zei Miller. ‘Ga weg uit dit land. Het moet niets van jou hebben.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content