Ooit behoorde Gaz Coombes met Supergrass tot de meest succesvolle buitenbeentjes van de britpop, tegenwoordig knutselt de 38-jarige zanger verder aan een solocarrière met het uitstekende werkstuk Matador. ‘Aan de piano zitten, er een microfoon voor zetten en de muziek laten ademen, dat gebeurt tegenwoordig veel te weinig.’

Supergrass was de Arctic Monkeys van zijn tijd. Toen de jonge Gaz Coombes in 1994 zijn platencontract met het befaamde Parlophone ging tekenen, was hij met zijn achttien lentes officieel te jong voor een rechtsgeldige krabbel, dus zette ma Coombes de hare in zijn plaats. Een jaar later verscheen I Should Coco, de plaat die Please Please Me van The Beatles van de troon stootte als snelst verkopende debuut ooit. Supergrass was magere, harige tienerjongens die luide, snelle gitaarmuziek speelden voor magere, harige tienerjongens – en minder harige vriendinnetjes. En net als Alex Turner elf jaar later was Gaz Coombes – het bastaardkind van een wolvin en een spits van Manchester United circa 1975 – een charismatische frontman die met clevere teksten zalf smeerde op de pukkels van zijn generatiegenoten. En die ondergetekende aanspoorde tot het cultiveren van een stel flink uit de kluiten gewassen bakkebaarden. Jeugdhelden, ze worden nooit oud. Of toch? En heeft de voormalige Supergrassfrontman als jonge snaak eigenlijk zélf ooit opgekeken naar een leeftijdgenoot?

GAZ COOMBES: Ik geloof het niet, nee. Alle bands die bekend waren of werden toen wij met Supergrass begonnen – jongens zoals Pulp en Blur – waren ouder dan wij. De eerste jonkies zoals ik zelf ooit was die ik op een groot podium aan het werk zag, moeten Arctic Monkeys geweest zijn. Maar toen was ik zelf al een oude zak, natuurlijk. (lacht)

Wanneer iemand het kalmer aan gaat doen, zeggen we in België dat hij zijn wilde haren kwijt is. Ik weet niet of jullie in Engeland…

COOMBES: En je wilt weten of dat op mij van toepassing is? Wel, zoals je kunt zien, mijn bakkebaarden heb ik nog steeds. (glimlacht)

Je hebt ook nog dezelfde drive als 21 jaar geleden?

COOMBES: Ik denk het wel. I’m still on my toes. Ik kan nog steeds worstelen met het leven en ik rust duidelijk niet op mijn lauweren. Ook muzikaal gaat niet alles vanzelf, hoor. Ik heb zeker niet het gevoel dat ik gesetteld ben. In zekere zin ben ik terug bij af, ik sta opnieuw aan het begin van iets.

Een mens zou daar ontmoedigd door kunnen raken, en dat zou de normaalste zaak ter wereld zijn.

COOMBES: Dat is die drive dan, zeker? De wil om vooruit te blijven gaan, om meer en betere platen te maken. Helemaal terug bij af ben ik natuurlijk ook niet: ik zal geen zes weken meer non-stop toeren en intussen te veel drugs nemen en te weinig slapen. Dat leergeld heb ik betaald.

In Detroit zing je wel over die dagen van weleer en de nasleep ervan: ‘A little taste, gonna see us through the night / Oh what a strange old time / The powder and the lies / Well, the mind is shot and the body’s fried.’

COOMBES: Je baseert je songs op wat je kent, nietwaar? De achtergrond van die tekst is Detroit, tijdens de Supergrasstournee van 1996, maar daar gaat het eigenlijk niet over. Ik was op een bepaald moment coked up, freaked out en paranoïde, en ik belde naar mijn vriendin thuis in Engeland, die me er aan de telefoon door heeft gepraat. Zo’n situatie, zo’n onderwerp is eigenlijk tijdloos. Je kunt daar geen datum of een bepaalde periode op plakken. Die song gaat over iemand die je ergens doorheen helpt. In mijn geval was dat toevallig een kutdag in Detroit. De teksten op de plaat zijn niet opgevat als een terugblik of als een poging om het verleden te doen rusten. Ik praat wel over mijn ervaringen, natuurlijk, maar in een hedendaagse context.

Toch lijkt het alsof het afscheid van Supergrass op deze plaat veel meer een rol speelt dan op je vorige. In To the Wire spreek je zelfs over van een rijdende trein springen: ‘I get this feeling / Like I jump from a moving train / Or I’m falling from a great height / Am I losing this war with myself? / I’m on the frontline / This could be hell.’

COOMBES: Kijk, mijn eerste soloplaat verscheen ongeveer zes maanden nadat ik afscheid genomen had van de groep. Ik had toen nog een hoop bagage die ik kwijt moest. Ik zat met mijn hoofd nog half bij Supergrass en stelde mezelf constant vragen als ‘moeten hier niet meer singles op?’ of ‘ontbreken er geen popsongs van twee en een halve minuut?’ Ik stelde mezelf continu in vraag. ‘Is dít nu wat ik doe?’ Begrijp je? Ik ben nog steeds trots op Here Come the Bombs, laat dat duidelijk zijn, maar deze plaat is helemaal anders ontstaan. Ik deed mijn best niet meer om een soort personage te zijn en ik kon puur op mijn instinct afgaan.

Je hoefde geen popzanger meer te zijn?

COOMBES: Ik ben het al geweest, ik heb het gehad. Been there, done that. Er bestaat niks ergers voor een artiest dan je hopeloos vastklampen aan de jonge popster die je ooit was. Waardig ouder worden is erg belangrijk in de muziek, en ik probeer dat te doen. Al was het maar uit respect voor Supergrass, want ik wil de nagedachtenis daarvan niet besmeuren.

Het moet ook vreemd zijn, want in de dertien jaar dat Supergrass platen uitbracht, bleven jullie de perceptie meezeulen van jonge, uitbundige snuiters die ‘We are young, we run green / Keep our teeth nice and clean’ zongen.

COOMBES: Inderdaad, terwijl we in die periode als groep wel degelijk gegroeid zijn. Life on Other Planets en Road to Rouen waren best donkere platen, dat lijkt de mensen ontgaan te zijn. Maar ergens kan ik het wel begrijpen, hoor.

Dat jonge imago afschudden bleek moeilijker dan gedacht?

COOMBES: In het begin waren we nu eenmaal de onnozele piepkuikens over wie we zongen. Daarom werkte het waarschijnlijk zo goed. Het was een magische tijd, die eerste drie, vier jaar.

Jullie debuut I Should Coco verscheen in volle britpopperiode en was meteen een groot succes, maar eigenlijk stonden jullie aan de rand van die hele scene.

COOMBES:Yeah, wij waren die rare bastaards die er niet echt bij hoorden. The strange ones. Misschien begon het daarom op het einde minder te lopen. Supergrass had een heel sterke identiteit, en gaandeweg zijn we een deeltje daarvan ontgroeid. Maar je kunt niet eeuwig achttien blijven, op hotelbedden op en neer springen of rondrijden op BMX-fietsjes. Het voordeel is dat ik nu eindelijk mijn eigen identiteit voel doorsijpelen. En weet je wat? Ik ga het vanaf nu daarmee doen, en we zien wel wat ervan komt. (glimlacht)

Je hebt op Matador dan maar meteen alle instrumenten zelf ingespeeld?

COOMBES: Dat was eigenlijk niet de bedoeling. Ik wilde alleen de opnames zo naturel en zo eerlijk mogelijk houden. Niks kapot denken of kapot werken. Voor ik het wist, stonden alle nummers erop. Sorry, hoor! (lacht) Ik heb me laten inspireren door de platen van Grizzly Bear, en dan vooral door hun recentste, Shields (2012). Ik hou heel erg van de manier waarop je op die plaat de ruimte en de zuurstof eromheen kunt horen. Ik heb ook veel geleerd door te werken met producer Nigel Godrich, met wie ik enkele jaren geleden, samen met Supergrass-bassist Danny Goffey, de covergroep The Hotrats vormde. De meeste muziek moet per se zo strak mogelijk en technisch perfect klinken, terwijl het even leuk is om met beperkte middelen de limieten van een studio af te tasten. Gewoon aan de piano zitten, er een microfoon voor zetten en de muziek laten ademen, dat gebeurt tegenwoordig veel te weinig.

En je miste geen medeplichtigen terwijl je zat af te tasten in je studio?

COOMBES: Eerlijk gezegd niet, nee. Het zou natuurlijk leuk zijn, mocht Danny hier samen met mij in Brussel zijn, maar dan vooral om samen een pint te pakken. Ik mis Supergrass niet, maar ik mis mijn maat soms wel. Kijk, het is gemakkelijk om nu te zeggen ‘flink zo, Gaz Coombes, je bent nu wat ouder en je hebt eindelijk een volwassen plaat gemaakt’, dat snap ik wel. Maar zo zit het niet in elkaar. Voor hetzelfde geld is mijn volgende plaat een complete freak-out vol bizarre sixtiespunk. Ik weet het niet.

Maar ga in elk geval je gang.

COOMBES:(lacht) Het is maar muziek, hé.

Het is ‘maar’ muziek?

COOMBES: Toch? Voor veel jonge mensen is muziek iets dat ze op de achtergrond door minuscule oortelefoontjes beluisteren terwijl ze op de bus zitten. Het is zeker niet mijn bedoeling om daartegen in te gaan. Muziek heeft tegenwoordig verschillende doeleinden voor verschillende soorten mensen. Wil je het als een wegwerpproduct beschouwen? Fine by me. Ik ga je arm niet omwringen om mijn plaat te beluisteren.

Ook niet om toch opnieuw wat meer op de radio gespeeld te worden?

COOMBES: Ik vind dat songs als Buffalo en 20/10 perfect op de radio passen, maar wie ben ik? Radio 1, de grootste zender van het land, in volle spits! Laat maar komen die handel, ik ben er klaar voor. Maar daarvoor ga ik geen platen maken die klinken als die van Mark Ronson.

Nog een verschil tussen Supergrass en het gros van de britpopbands: jullie zochten geen ruzie met andere groepen.

COOMBES: Hey, nooit te laat daarvoor. Misschien moet ik ruzie zoeken met Mark Ronson. Of met Noel Gallagher. Alhoewel, Noel heeft toch op voorhand gewonnen. Hij is zeer rad van tong. De fokkin’ wanker. (lacht)

MATADOR

Uit via Hot Fruit Recordings/Caroline. Gaz Coombes concerteert op 17/2 in de Botanique te Brussel. Alle info: Info op botanique.be

DOOR JONAS BOEL

Gaz Coombes ‘ER BESTAAT NIKS ERGERS VOOR EEN MUZIKANT DAN JE HOPELOOS VASTKLAMPEN AAN DE JONGE POPSTER DIE JE OOIT WAS.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content