25 jaar geleden overleed jazztrompettist Miles Davis, een van de grootste geesten van de twintigste eeuw. Dat wordt gevierd met heruitgaven én met de omstreden biopic Miles Ahead. Een terugblik op zijn verwarrende carrière: ‘Een legende is een oude man met een stok.’

Een koude decembernacht in Parijs, 1957. Miles Davis, gekleed in een Italiaans maatpak, staat in een verlaten postgebouw. Op een filmscherm wordt het silhouet van de jonge Jeanne Moreau geprojecteerd, die doelloos door beregende straten dwaalt. De trompet fluistert een paar gebroken noten: eenzaamheid, gebald in een even mysterieus als dreigend akkoord. De filmmuziek voor Ascenseur pour l’échafaud, die in één nacht als in een staat van genade wordt opgenomen, schrijft geschiedenis: wulpse vrouwen, foute plannen en cool jazz nestelen zich als een perverse drievuldigheid in het collectieve geheugen.

Flashforward: een koude decembernacht in New York City, 1977. Miles Davis ligt uitgeteld in zijn loft. De televisie speelt in elke kamer herhalingen van oude films noirs. Zijn gifgroene trompet ligt onaangetast in een hoek. Je struikelt er over pijnstillers en lege flessen Heineken en cognac. Hij heeft een speedball in zijn been gespoten, een mix van heroïne en cocaïne. In zijn hoofd hoort hij stilte.

Het uitgangspunt van de biopic Miles Ahead is best boeiend. Het verhaal speelt zich af in 1978. Miles Davis (Don Cheadle) zit gevangen in artistieke inertie en emotionele leegte wanneer de eigengereide Rolling Stone-reporter Dave Braden (Ewan McGregor) hem uit zijn kluizenaarschap haalt. Wat volgt, is een verzonnen verhaal over Miles en Braden die proberen mastertapes uit de klauwen van een achterbakse (blanke) platenbons te halen. Door flashbacks wordt de kijker sporadisch herinnerd aan Miles’ indrukwekkende staat van dienst als jazzmuzikant. Finaal krijg je een karikaturaal Jekyll and Hyde-personage dat Miles zelf een leven lang cultiveerde: de verlegen jongeman met de smerige tong, de gestileerde estheet met de destructieve persoonlijkheid, het knappe gezicht dat bokser zou worden.

‘It’s not about standing still and becoming safe. If anybody wants to keep creating they have to be about change.’

Op 5 september 1975 speelt Miles Davis zijn laatste concert van de jaren zeventig, in Central Park in New York. Het volgende concert, in Miami, zegt hij af. Hij lijdt pijn. Een van de meest invloedrijke en controversiële stemmen van de twintigste eeuw zal vijf jaar lang zwijgen. Er was een einde gekomen aan een onophoudelijke storm van creativiteit die dertig jaar had aangehouden. Drie decennia waarin de jazz talloze koerswijzigingen had gekend, die meer dan eens door Miles Davis zelf waren gestuurd. Hij was de allerlaatste grote wegbereider van een muziekgenre dat in duizend stukken versplinterde. Miles Davis blijft een eeuwige inspiratie voor iedereen die zich waagt aan de sound of surprise die jazz heet.

‘Anybody can play. The note is only 20 percent. The attitude of the motherfucker who plays it is 80 percent.’

Miles Davis’ kristallijne trompettoon is er al tijdens de eerste opnamesessies met Charlie Parker, in 1945. Timide, nog groen achter de oren, kiest hij eigenwijs voor een heel andere aanpak dan zijn voorganger, de extraverte Dizzy Gillespie. De onderkoelde toon en bedachtzame frasering van de negentienjarige Davis zijn zó ongebruikelijk dat ze in eerste instantie als een pijnlijk gebrek aan techniek worden afgedaan: dit was bebop op zijn meest ‘lugubrious and unswinging’. Maar niet veel later blijkt die merkwaardige sound deel uit te maken van een heuse esthetiek. Het is diezelfde lugubere trompet die de wereld decennialang zal laten kennismaken met cool jazz, hard bop, modale jazz enzovoort. Luister naar het legendarische album Kind of Blue, ’s mans ultieme meesterwerk uit 1959, en proef de tijdloze schoonheid.

‘Music changes because of the times and the technology that’s available. Musicians pick up sounds and incorporate that into their playing, so the music that they make will be different.’

Een paar jaar na Kind of Blue heeft het tweede Miles Davis Quintet de bebop van Parker en Gillespie tot zijn uiterste grenzen opgerekt. De muziek is weergaloos, maar toegankelijk is ze niet. Een groot deel van het publiek haakt af. Vooral jonge zwarten zijn opvallend afwezig bij de kleine clubconcerten. In 1967 leert Miles de jonge socialite Betty Mabry kennen, met wie hij in de herfst van 1968 zal trouwen. Mabry, die van dan af bekend zal blijven als discodiva Betty Davis, introduceert Miles bij James Brown en Sly and the Family Stone: zij spelen soulvolle funk waarin moeiteloos urenlang over één akkoord kan worden gejamd – niets ingewikkelds. Die afslankingskuur had Miles Davis zelf geïntroduceerd op Ascenseur pour l’échafaud en Kind of Blue, en wordt gretig opgepikt in de pop en de rock. Ook in Jimi Hendrix herkent Miles een gelijkgestemde ziel: een muzikant die ’the sound of $1.50 drums and harmonicas and the two-chord blues’ als uitgangspunt neemt, maar allesbehalve ouderwets klinkt. Dankzij een hoog volume en een hoop effectpedalen kan Hendrix zijn gitaar doen schreeuwen, scheuren, zuchten en wenen. Van dan af verschijnen steeds meer elektrisch versterkte instrumenten in Miles’ klankenpalet: Rhodespiano’s, Wurlitzerorgels, synthesizers en een hele batterij gitaren haken in elkaar in dwingende grooves. Op de hoes van het album Filles de Kilimanjaro uit 1968 staat een caleidoscopisch portret van Betty Davis, met daarboven Directions in Music by Miles Davis. Het slotstuk, Mademoiselle Mabry, is een impressionistisch eerbetoon aan Hendrix’ The Wind Cries Mary. De transformatie is begonnen.

‘I remember one time at the Fillmore East in 1970, I was opening for this sorry-ass cat named Steve Miller. So I would come late and he would have to go on first, and then we got there we smoked the motherfucking place, everybody dug it.’

Miles’ artistieke koerswijziging gaat gepaard met grote veranderingen bij Columbia Records, het label waar hij onder contract ligt. In 1967 wordt Clive Davis, een jonge manager die meer in omzetcijfers dan in muziek geïnteresseerd is, de nieuwe directeur. Hij schrapt een hele generatie traditionalisten die volgens hem geen voeling meer hebben met het publiek: exit Thelonious Monk, Dave Brubeck en zelfs de grote Duke Ellington. Miles Davis is de enige jazzmuzikant in wie hij nog enig potentieel ziet. Om de elektronische en funky jazz van Miles tot bij een jong en kapitaalkrachtig (blank) publiek te krijgen, wordt een nieuwe marketingtechniek uitgetest: Miles wordt verkocht in packagedeals met rockacts zoals The Steve Miller Band, The Grateful Dead en Crazy Horse. Miles speelt in het voorprogramma van muzikale minkukels als Steve Miller, maar staat wél op de prestigieuze rockfestivals en in de hippe concertzalen. Het werkt: hij verkoopt meer platen dan ooit.

‘We suggest that you play this record at the highest possible volume in order to fully appreciate the sound of Miles Davis.’

Het succes heeft een prijs. Veel jazzliefhebbers die zijn muziek in de jaren veertig of vijftig ontdekt hebben, steken hun afkeer voor de curieuze uitzinnigheid van Miles niet onder stoelen of banken: hun oude held heeft zijn ziel verkocht. Maar de promotieafdeling van Columbia doet nog altijd goed haar werk: Davis vult overal ter wereld grote zalen. Hij blijft de best verdienende jazzmuzikant van zijn generatie.

Alleen: zijn leven wordt er niet eenvoudiger op. Hij heeft alweer een operatie nodig aan zijn heup, waar hij al jaren last van heeft. Dat hij zijn beide enkels breekt tijdens een crash op de West Side Highway nadat hij achter het stuur van zijn Lamborghini in slaap is gevallen, helpt ook al niet. En dan zijn er nog die knobbels in zijn keel en zijn bloedende maagzweer.

Ondertussen wordt zijn muziek steeds dreigender en broeieriger. In 1972 doet hij op het album On the Corner een poging om Karlheinz Stockhausen te doen dansen met Sly Stone. De critici en het publiek spuwen de plaat uit – zoek maar eens een normale solo in die hypnotische junglemuziek. Is dit nog wel jazz? Nee, Miles houdt het liever op ‘social music’. On the Corner, nochtansde toetssteen voor hedendaagse bands zoals Stuff. (hun bandnaam haalden ze trouwens ook bij Miles), wordt de eerste flop in jaren. Zijn nieuwe band, waarvoor hij steeds minder echte jazzmuzikanten rekruteert, maakt donkere, introspectieve muziek. Een stortvloed aan dubbelalbums volgt, vaak willekeurig samengesteld uit liveopnames en studio-experimenten.

Net voor zijn prepensioen brengt hij nog Agharta en Pangaea uit, opgenomen op dezelfde dag in februari 1975 in Japan. Dit is van het beste wat Miles Davis te bieden heeft, maar het is intense luisterkost. De band speelt een betonnen groove waardoor Miles’ met effecten vervormde trompet zich als een slijpschijf een weg baant. Maar in de zomer van 1975 is het uit. De duistere prins raakt uitgeput. Drugs, ziekte en onophoudelijk touren hebben zijn lichaam verweerd.

‘I just took a lot of cocaine and fucked all the women I could get. I didn’t come out of the house for four years.’

In 1976 maakt Miles alweer nieuwe plannen: samen met zijn oude maat, arrangeur Gil Evans, wil hij een orkestratie maken van Verdi’s opera Tosca. Columbia geeft hem een nieuw contract, maar meer dan één sessie levert dat tot 1980 niet op: de donkerte zuigt te hard. Soms is hij zó ver heen dat hij begint te hallucineren en de paranoia de bovenhand krijgt. Dan denkt hij dat de sneeuw die door het raam van zijn Ferrari binnendwarrelt cocaïne is. Of hij laat zijn auto in het midden van Times Square staan en vlucht de lift van een gebouw in. Ervan overtuigd dat hij nog altijd in zijn Ferrari zit, slaat hij de vrouw die naast hem in de lift staat: ‘Get out of my car, bitch!’

Miles wordt een eenzame zonderling die zijn oude vrienden ziet verdwijnen. Is hij de volgende?

‘I know what I’ve done for music, but don’t call me “a legend”. A legend is an old man with a cane known for what he used to do. I’m still doing it.’

Miles Davis keert in 1981 terug op het podium, waarna hij het ene middelmatige album na het andere maakt. Hij groeit uit tot een icoon, een ster, een levende legende die de ene accolade na de andere award in ontvangst neemt. Een jaar voor zijn dood schrijft hij nog één keer geschiedenis met een soundtrack. The Hot Spot is een historische ontmoeting met John Lee Hooker. Twee oude zielen rumineren over hun leven met de blues. De man die altijd koppig bleef weigeren achteruit te kijken, speelt een laatste keer de muziek van zijn jeugd. Tijdloze, gebroken perfectie. Miles Davis stierf 25 jaar geleden, in 1991, op 65-jarige leeftijd.

DOOR FREDERIK GOOSSENS

DAVIS DACHT DAT DE SNEEUW DIE DOOR HET RAAM VAN ZIJN FERRARI BINNENDWARRELDE COCAÏNE WAS.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content