Met enige vertraging – nog niet helemaal lege, strategisch de weg versperrende flessen champagne bemoeilijkten een vlotte uittocht – keerde onze recensentenploeg zopas terug uit Cannes. Uitgeslapen, ge-detoxed en met de geest weer op scherp blikken ze terug op de films waar u, naast gouden palm-winnaar ’the wind that shakes the barley’, het meest naar mag uitkijken.

El laberinto del FaunO – Guillermo del Toro: KNT-sprookje

Overal waar hij komt, draagt de gezellige Mexicaanse dikkerd Guillermo del Toro een boek met zich mee. Telkens als hij een idee heeft, zet hij het op papier. Omdat del Toro nogal van fantastiek en horror houdt, staat het boek ook vol bizarre tekeningen en tekstjes, die later vaak hun weg vinden naar het witte doek. Het zou ons niet verbazen mocht El laberinto del Fauno voor een groot stuk op die bladzijden begonnen zijn. De oude boom in de vorm van een baarmoeder, het monster met ogen in zijn klauwen, de binnenstebuiten gekeerde pad, het is alsof je een pop-up-boek uit je kindertijd binnen stapt. Wat El laberinto del Fauno echter helemaal de moeite maakt, is dat del Toro voor het eerst ook een echt overtuigend verhaal vertelt, over volwassen worden en de macht van de fantasie. Er waren dit jaar wel meer verhalen in Cannes die geïnspireerd waren door de gruwelen van oorlog ( The Wind That Shakes the Barley, Indigènes of Flandres pakten het frontaal aan, Babel onrechtstreeks) maar niemand deed het zoals del Toro in dit Mexicaanse sprookje. We kunnen ons bovendien niet herinneren wanneer Cannes voor het laatst een echte genrefilm liet meedingen naar de Gouden Palm. Thrillers ( A History of Violence), sciencefiction ( Southland Tales), film noir ( Sin City), zelfs psychologische horror ( Old Boy) zal je nu en dan nog vinden, echte fantastiek is bijzonder zeldzaam in het festivalpaleis. Met zijn elfjes, saters, ondergrondse koninkrijken en mythologische beproevingen sprong El laberinto del Fauno dus automatisch uit de band. Tegelijk mag je deze film ook de meest frustrerende ervaring van het festival noemen. Dik 90 procent van de film wil je meteen aan je kinderen (de mijne zijn 12 en 9) laten zien, maar del Toro steekt er een stuk of drie snoeiharde scènes tussen. Ze houden absoluut steek en je snapt waarom ze in de film zitten, maar ze zijn zo expliciet dat je ze onmogelijk aan moeder de vrouw verkocht krijgt. Ruben Nollet‘EL LABERINTO DEL FAUNO’: VANAF 8/11 IN DE BIOSCOOP

Babel – Alejandro González Iñarritú: Superieure soap

Vier verhalen die door elkaar geweven worden, personages wier lot op een bizarre manier verbonden blijkt, een nerveuze cameravoering en een koortsige montage: wie Amores Perros (2000) en 21 Grams (2003) heeft gezien – de vorige noodlotdrama’s van het Mexicaanse goudhaantje Alejandro González Iñarritú – kent het recept inmiddels. Vernieuwend kun je zijn derde langspeler Babel dan ook niet noemen, maar toch hoor je ons niet zeuren. Iñarritú filmt, knipt en plakt trefzekerder dan ooit tevoren, waardoor de som der delen weer eens moeiteloos boven de anekdotische structuur uitstijgt en aanzwelt tot een wervelende caleidoscoop over hoogmoed, nederigheid, fatalisme en de pijn van het zijn.

De vier verhalen gaan over een Amerikaans koppel (Cate Blanchett en Brad Pitt) dat zijn reis door Marokko ziet ontaarden tot een barre survivaltocht wanneer de vrouw door twee berberkids per abuis wordt neergeschoten; over hun twee kinderen en hun Mexicaanse oppas die na een uit de hand gelopen grenscontrole in het woestijngebied tussen Mexico en de VS belanden; over het berbergezin dat na de onfortuinlijke schietpartij op de vlucht slaat voor de politie en – alles is gelinkt – over een doofstom Japans meisje wier vader diezelfde berbers ooit een jachtgeweer cadeau deed. Iñarritú smeedt uit alle plots, locaties en achtergronden een verbluffend coherent geheel, alsof hij zich even goed thuis voelt in de Atlas of Tokio als in zijn Mexicaanse heimat.

Hij laat zich daarbij niet alleen bijstaan door een uitmuntende cast waarin zelfs Brad Pitt zijn star-appeal op overtuigende manier wegacteert. Ook zijn vaste crew is weer present, waaronder nogal wat toptalent: scenarist Guillermo Arriaga, vorig jaar in Cannes nog bekroond voor The Three Burials of Melquiades Estrada; monteur Stephen Mirrione, die de Iñarritú-clan vervoegde tijdens 21 Grams; de briljante cameraman Rodrigo Prieto, wiens picturale lyriek ook al te bewonderen was in Brokeback Mountain; en huiscomponist Gustavo Santaollala, die sinds enkele maanden een Oscar op zijn schouw heeft staan, ook al voor Brokeback Mountain. Met zo’n entourage is het sowieso moeilijk om een film te verknoeien, en Iñarritú lost de verwachtingen, die na zijn twee vorige uppercuts ongeveer even hoog reikten als de Toren van Babel, dan ook moeiteloos in. Vergeet het gezeur over déja-vu en ga kijken naar deze film, zo goed gemaakt, raak geschetst en vlammend in beeld gezet dat je niet eens doorhebt dat je eigenlijk naar vier veredelde soapverhaaltjes zit te kijken. Dave Mestdach‘BABEL’: HEEFT NOG GEEN VERDELER IN BELGIË

Bug – William Friedkin: Allemaal beestjes

Nog voor de insecten arriveren – minuscule beestjes die alleen de protagonisten kunnen zien – baadt Bug al in een klimaat van angst, onstabiliteit en terreur: obsederend telefoongerinkel, gezoem van een helikopter in de verte, luguber geronk van de airco, dreigend gezwaai van de ventilator aan de zoldering. De 71-jarige William Friedkin, veteraan van de Hollywood-renaissance uit de seventies is zijn stoute kunstjes nog niet verleerd. De sjofele motelkamer in the middle of nowhere in Oklahoma is meteen het theater voor een onheilspellend psychodrama tussen twee marginale karakters. Een jonge vrouw (Ashley Judd) die het verdwijnen van haar kind nooit te boven is gekomen en een uitweg zoekt in drank en drugs; de Mysterieuze Vreemdeling (Michael Shannon) die beweert dat hij tijdens de Golfoorlog ongedierte ingeplant kreeg en de radeloze vrouw meesleurt in zijn paranoïde waanideeën.

De twee verloren zielen vinden elkaar in een danteske afdaling in de waanzin die steeds radicaler wordt. Echte of vermeende geesten, of vreemde lichamen die bezit nemen van lijf en psyche: het is een obsessie in het werk van Friedkin: van de fist fucking in Cruising tot de mind fucking in The Hunted. Zonder natuurlijk Friedkins grootste wapenfeit te vergeten: het uitdrijven van Satan in The Exorcist, met een scène waarin Linda Blairs kopje een zwenking van 360 graden maakt.

Bug slaat niet alleen op de beestjes maar ook op de afluisterapparatuur die zich in wanden en lichamen nestelt. In de strafste scène trekt Michael Shannon met nijptang zijn kies uit die gevuld zou zijn met larven. Zijn de schizofrenie, de fobieën en de hallucinaties alleen maar het product van de neuroses en psychoses van het zwaar getraumatiseerde duo? Of zijn ze echt aangestoken door de medische experimenten van een sinister en almachtig militair establishment? Niet dat het er echt toe doet. In Bugs is het Amerika van Bush één grote paranoïde nachtmerrie geworden, een imaginaire constructie die dermate intens wordt beleefd dat ze ook werkelijkheid wordt. Friedkin eindigt zijn viscerale thriller die als een sluipend virus de toeschouwer overmeestert met een apocalyptische finale. Maar eerst hebben de twee opgejaagden hun claustrofobisch nest nog ingepakt in aluminiumfolie en tot een hallucinant kunstobject getransformeerd. Patrick Duynslaegher‘BUG’: HEEFT NOG GEEN VERDELER IN BELGIË

Red Road – Andrea Arnold: Camerabewaking

Het filmfestival van Cannes is frustrerend. Het aanbod is zo overweldigend dat je nooit alles kunt zien, en tijdens de visie van een onverteerbaar stuk pellicule in de ene zaal bekruipt je steeds het gevoel dat een paar honderd meter verder misschien wel dé revelatie van het festival vertoond wordt. In Cannes ga je dagelijks op zoek naar een of ander meesterwerk en de oogst valt soms zwaar tegen. Dagen waarop vijf van de zes prenten rotzooi blijken, zijn geen uitzondering. Het omgekeerde gebeurt natuurlijk ook. Dit jaar viel de cuvée reuze mee en zag ik, op in totaal een vijftig films, voor elke miskleun ook een interessante, mooie of zelfs steengoede productie. Een van de opmerkelijkste – bekroond met de juryprijs – is Red Road, het langspeelfilmdebuut van Andrea Arnold.

Deze Britse cineaste kreeg vorig jaar al de Oscar voor beste kortfilm met Wasp (2003). Red Road maakt deel uit van een project genaamd ‘Advance Party’, dat gecoproduceerd wordt door het Deense Zentropa. Zoals bij de Dogma-producties moeten de drie Advance Party-films zich aan enkele regels houden. Die willen onder meer dat drie verschillende regisseurs drie scenario’s schrijven, gebaseerd op personages die ontwikkeld werden door Lone Scherfig en Anders Thomas Jensen. Vervolgens moeten de verhalen in Schotland gesitueerd worden en moet hetzelfde acteursensemble de hoofdrollen voor hun rekening nemen.

Red Road is een sociaal drama in een thrillerjasje. Het vrouwelijke hoofdpersonage Jackie volgt op een reeks monitoren het wel en wee van een buitenwijk in Glasgow. Op een dag registreert een van de bewakingscamera’s een man die Jackies leven vanaf dan overhoophaalt. Het gegeven klinkt misschien banaal, maar Arnold houdt de ware band tussen de man en de vrouw tot in de finale geheim. Red Road fascineert en intrigeert net door het achterhouden van informatie. Terzelfdertijd zit Arnolds camera voortdurend in het nekvel van haar personages, en heeft haar realistische vertelstijl het dynamisme van een documentaire. Red Road heeft bij momenten de look van een milieuschets over kansarme jongeren in Glasgow, maar is ook het pakkende portret van een alleenstaande vrouw wier leven op een dag werd ver-woest. Andrea Arnold: onthou die naam. Piet Goethals‘RED ROAD’: EIND 2006 IN DE BIOSCOOP

Shortbus – John Cameron Mitchell: Anaal volkslied

Weinig drugs, een beetje rock-‘n-roll, veel seks. Correctie: zéér veel seks. Vooral in de eerste week leek het erop dat het (enkele jaren geleden uit Cannes verbannen) pornocircus Hot d’Or weer in de mondaine badplaats was neergestreken. Het filmfestival mag dan al nooit veel schroom gekend hebben, deze 59e editie sloeg werkelijk alles. Twaalf dagen lang werden we van de ene orgiescène in de andere gehesen, zowel hetero- als homoseksueel.

Vervelend, als je lange benen hebt en gewoon bent om die op gepaste tijdstippen te kruisen. Tijdens de persvoorstelling van Shortbus was dat meer nodig dan de persoon in de zetel voor ons, die het telkens met een trap tegen zijn achterhoofd bekocht, kon appreciëren. John Cameron Mitchell, die enkele jaren geleden de amusante glamrockmusical Hedwig and the Angry Inch maakte, pakt in zijn zinnenprikkelende relatiekomedie uit met een waslijst opzienbarende standjes en een instant-legendarische scène waarin drie homoseksuele mannen het Amerikaanse volkslied – met onze excuses aan gevoelige lezers, maar er is geen andere manier om de scène te beschrijven – in elkaars gat trompetteren.

Intussen gaat een sekstherapeute op zoek naar haar eerste orgasme en wil een dominante prostitué (met klanten die op schilderijen van Jackson Pollock ejaculeren; a perfect match) wel eens een serieuze relatie.

Mitchell is er niet op uit om te choqueren. De (erg) expliciete seksscènes in Shortbus zijn geenszins gratuit of misplaatst, maar ogen verfrissend normaal, ook al vinden ze vaak plaats tussen de muren van een cabareteske muziek-annex-orgieclub.

De homoseksuele filmmaker, die zijn acteurs Viagra toestopte om een Duracell-effect – gaat twee keer langer mee, weet u wel – te bekomen, is overigens zelf ook aan het werk te zien, in een van de heteroseksuele orgiescènes. ‘Het was mijn eerste keer’, grapte hij tegen ons. Zeker niet de beste film van Cannes, wel de grappigste en meest, euh, verkwikkende. Ben Van Alboom‘SHORTBUS’: KOMT IN HET NAJAAR IN DE BIOSCOOP

WWW.KNACK.BE/BLOG: ALLE BESPREKINGEN DOOR PATRICK DUYNSLAEGHER VAN HET FILMFESTIVAL VAN CANNES

Patrick Duynslaegher

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content