Todd Haynes, met Julianne Moore, Dennis Quaid, Dennis Haysbert, Viola Davis

Far From Heaven staat als film veel dichter bij de hemel dan zijn titel laat vermoeden.

Julianne Moore, de beste en meest onbevreesde Amerikaanse actrice van haar generatie, is schitterend gecast als de perfecte echtgenote en dito moeder, die een ogenschijnlijk rimpelloos bestaan leidt in het kleinsteedse Connecticut uit de Eisenhower-jaren. Maar wanneer ze haar man, die zogezegd overuren klopt, in zijn kantoor aantreft in de armen van een andere man stort de wereld van het modelechtpaar in elkaar. Hij (Dennis Quaid laat geen enkele steek vallen in een moeilijke rol) geraakt helemaal met zichzelf in een knoop en roept vergeefs medische hulp in om van zijn homoseksuele impulsen verlost te worden. Zij valt voor een zwarte tuinman en ofschoon de relatie nooit wordt geconsumeerd, dreigt ze anno 1957 wegens te verregaande ‘negro’ sympathieën een paria te worden in haar bekrompen gemeenschap.

De taboeonderwerpen die in de oude Hollywood-smartlappen voor onderhuidse spanningen zorgden (racisme, seksuele frustratie, harteloos materialisme, de leegheid van de Amerikaanse succesdroom) worden door Todd Haynes frontaal aangepakt in deze even liefdevolle als scherpzinnige hommage aan de ‘weepies’ van Douglas Sirk (in het bijzonder All That Heaven Allows), door kenners allerwegen beschouwd als de grootste melo-maestro ever.

Als stijloefening is Far From Heaven moeilijk te overtreffen. De nadrukkelijke stilistische kunstgrepen van Sirk worden angstvallig nagebootst (en subtiel aangepast aan de huidige cinematografische technieken), van de flamboyante Technicolor glans en de ingetogen perfectie van de mise-en-scène tot de emotionele symboliek van licht, kleur en objecten en het werken met kaders binnen het beeld om het gevoel van verstikking en beklemming kracht bij te zetten. Het wonderbaarlijke van Far From Heaven is dat het allemaal niet bij louter pastiche blijft (hoe briljant ook uitgevoerd), maar dat het ook een overweldigend emotionele geladenheid krijgt. De dubbele laag ironie (de ironie waarmee Sirk toen al de conventies van het genre becommentarieerde en de ironie van deze postmoderne lezing) belet geenszins dat de toeschouwer wordt meegesleept en diep geroerd door deze ingetogen hellevaart van nette burgers gevangen in een keurslijf van sociale restricties en overstelpt door hartstochten die ze niet langer de baas zijn.

Patrick Duynslaegher

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content