Regisseuse Fien Troch (26) woont in de hippe Dansaertstraat. ‘Ik ben nogal lui in het ontdekken van mijn stad. Hoe dichter het café, hoe groter de kans dat je me er vindt. Maar om te schrijven, heb ik Brussel wel nodig.’ Door Tine Hens FOTO CHARLIE DE KEERSMAECKER

ls je anoniem wilt zijn in Brussel, moet je er bewust naar zoeken. Ik woon in de buurt van de Dansaertstraat en gemiddeld loop ik twee tot drie keer per dag die straat op en af om naar de supermarkt te gaan of naar de bakker. Het gebeurt nooit dat ik niet iemand tegenkom die ik ken. Ik vraag me af of dat de reden is waarom ik me hier thuis voel. Het lijkt alsof ik de hele straat ken, maar tegelijkertijd ergert het me soms ook. Een stad zou een jungle moeten zijn en dat mis ik hier soms een beetje. Opgaan in de massa kan in Schaarbeek of Elsene, maar niet in het centrum.’

‘Onbewust heb ik altijd geweten dat ik naar Brussel wilde. Mijn ouders wonen in Londerzeel en als jong meisje ging ik al uit in Brussel. Toen ik voor Sint-Lucas koos, was het logisch dat ik naar hier verhuisde. Het voelde heel natuurlijk aan. Al is het in het begin even zoeken. Om het stom te zeggen: in een dorp is het duidelijk, in het weekend ga je naar het plaatselijk café en naar de plaatselijke fuif. Plots sta je midden in een stad met honderden keuzes en mogelijkheden. Het was een variëteit die ik toen niet kende.’

‘Inspireert de stad me? Ik denk het wel. Als ik door het raam van mijn appartement kijk, zie ik dingen die ik elders niet snel zou zien. Er passeren toch wat excentrieke mensen de revue. Maar het zijn invloeden die ik zwaar filter vooraleer ik ze verwerk. Ik wil niets met Brussel te maken hebben als ik aan het schrijven ben of een film maak. Ik heb niet de neiging een film te maken over de stad of zelfs om Brussel een hoofdrol te geven. Misschien omdat ik het nog niet als mijn stad beschouw. Ik weet ook niet of het Brussel is dat me inspireert. Ik kijk altijd en overal rond. Of ik nu aan zee zit of in Brussel. Het is beroepsmisvorming. Het voordeel is dat je in Brussel veel ziet. Er gebeurt gewoon meer.’

‘Brussel is een stad van inwijkelingen. Ik ken weinig rasechte Brusselaars. Ik heb er wel een beeld van. Als ik aan Brussel denk, denk ik aan oude mensen die heel assertief zijn en plat Brussels praten. Het type mens dat je enkel hier tegenkomt. In de krantenwinkel tegenover het gebouw waar ik woon, of in van die typische restaurants als de Pré Salé. Ik kom er graag, omdat je er een heel bijzondere mengeling van zowel mensen als schotels vindt. De oude, versleten heer zit er naast het opgedirkte koppel. De ene eet stoverij, de andere kreeft. Alleen in Brussel gaat dat perfect samen.’

‘Iedere middag eet en drink ik iets in de Walvis. Niet omdat ik het daar zo geweldig of uniek vind, gewoon omdat het het dichtstbijzijnde café is. Ik ben nogal lui in het ontdekken van mijn stad. Hoe dichter het café, hoe groter de kans dat je me er vindt. Ik houd bijvoorbeeld van de Fontainas, maar ik kom er niet vaak omdat het me al te ver is. Ik ben niet echt bezig met uit te zoeken waar ik woon, gewoon omdat ik meestal thuis zit te schrijven en dan drijft de wereld toch een beetje aan je voorbij. Om te schrijven, heb ik Brussel wel nodig. Al was het maar als achtergrondlawaai. Brussel biedt ook een uitlaatklep. Als het niet lukt, ben ik de straat op. De kans is groot dat ik iemand tegenkom die perfect begrijpt wat het is om voor je computer te zitten en niet verder te kunnen. Hier woont nu eenmaal een grote concentratie aan mensen die af en toe een job hebben of met iets artistiekerigs bezig zijn. Zet me ergens anders om te schrijven en ik word zot.’

‘Ooit heb ik samen met mijn grootmoeder een trip gemaakt op een toeristische bus door de stad. We kwamen langs plekken die ik van horen zeggen kende, maar die ik nooit gezien had. Plots begreep ik waarom mensen deze stad als toerist bezoeken. Al zal ik er zelf niet snel naar terugkeren. Ik ben niet de persoon om mijn zak te pakken en op een mooie plek te gaan zitten. Het hoeft niet zo ingewikkeld. Het vaakst was ik onderweg toen ik nog op school zat. Toen moest het wel. Om locaties te zoeken. Nu beperk ik me tot een aantal parcours in de stad. Van en naar de productiemaatschappij van mijn langspeelfilm, van en naar de productiemaatschappij waarvoor ik reclamefilmpjes maak.’

‘Brussel is aan het veranderen. In positieve zin. Neem nu het tweede deel van de Dansaertstraat waar ik woon. Het was geen leuk stuk om hier als studente op kot te zitten, nu is het evenwaardig aan het worden aan het eerste deel. Je voelt de nieuwe wind. Brussel is lange tijd de vuile stad geweest. De oubollige stad. De vastgeroeste stad. Dat is ze niet meer en toch is ze niet te trendy om nog leefbaar te zijn. Brussel zal nooit Antwerpen worden omdat deze stad geen kunstmatigheid duldt. In Brussel moet je niet zeveren.’

‘Het Kaaitheater is een van de sterkhouders in Brussel. Het is een unieke plek die davert van de creativiteit. De vernieuwde Beursschouwburg heeft diezelfde intensiteit. De AB is een all time favourite. Daar kwamen we al voor we in Brussel woonden. In mijn ogen is Brussel ook een filmstad, maar tussen grote aanhalingstekens, omdat het in België niet echt mogelijk is. Je hebt hier de filmscholen, het Filmmuseum en het hele gamma aan cinema’s. Van UGC over Kinepolis tot de Actor’s Studio en Aventure. Eigenlijk is dat niet eens een pluspunt, ik vind dat normaal voor een stad die zich grootstad noemt.’

Door Tine Hens

‘Brussel zal nooit Antwerpen worden omdat deze stad geen kunstmatigheid duldt. HIER moet je niet zeveren.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content