‘EN DURF ME NIET NAÏEF TE NOEMEN!’

© JEF BOES

Amper 39 is ze, en nu al behoort de Duitse Juli Zeh tot het kruim van de wereldliteratuur. Om de toekomstige Nobelprijswinnares, die net de nieuwe roman Nultijd uit heeft, te ontmoeten karden wij voor u even naar ‘oorlogsgebied’ Duitsland. ‘Ik heb nooit het gevoel dat ik overdrijf.’

Misschien ligt het aan het nachtelijk ontwaken, of aan de vier uur durende autorit over de Duitse snelwegen, compleet met Kraftwerk en Marlene Dietrich door de boxen, maar wanneer de fotograaf en ik verfomfaaid uit de wagen stappen, staat ons op de parking van het Kongresshotel in Mannheim een surrealistisch beeld te wachten. Over de uitgestrekte betonvlakte waggelt een man verkleed als een L-vormig Tetrisblokje het glazen gebouw tegemoet. Met enige moeite wringt hij zich door de automatische draaideur, we zien hem door de hoge raampartijen opnieuw met enig gesukkel de roltrap nemen en dan verdwijnt hij op een hogere verdieping uit het zicht. De fotograaf vervloekt zichzelf omdat hij niet tijdig zijn camera bij de hand had, ik dagdroom over een bizarre zelfmoordconventie waarbij depressieve Tetrisfanaten zich in een laatste tolvlucht langs de wanden van het gebouw te pletter storten. We hebben duidelijk dringend koffie nodig en na enige verwarring aan de receptie – Juli Zeh heeft zich onder een andere naam ingeschreven – ontmoeten we het Duitse wonderkind fris en monter aan het ontbijt.

Met een bezorgde blik op onze grauwe gezichten bestelt ze meteen een kannetje espresso, terwijl ze met een half oog nog een artikel uit de Frankfurter Allgemeine uitleest. Zelf drinkt ze gemberthee uit een thermos die ze gedurende het interview overal zal meezeulen. Omdat de fotograaf nog met wat naweeën van de griep zit, biedt ze hem een kopje aan: ‘Ik drink dit al jaren, het is overal goed voor.’ Maar niets weegt op tegen een verkwikkende cafeïneshot en hoewel het gesprek keuvelend begint, komen we heel snel op het thema politiek: ‘Gisteren mocht ik een lezing geven, hier aan de universiteit, en voor één keer ging het uitsluitend over mijn nieuwe roman Nultijd. Best verfrissend om het eens puur over de esthetiek van het schrijven te hebben, maar je hebt gelijk, hoewel ik geprobeerd heb het in dit boek wat minder over politiek te hebben, is mijn stokpaardje er toch weer ingeslopen.’

In Nultijd noemt je Duitsland onomwonden ‘een oorlogsgebied’.

JULI ZEH: Natuurlijk, dat is wat overtrokken en niet ik maar mijn personage spreekt die woorden uit, maar Duitsland zit op zijn tandvlees. Begin jaren negentig, net na de val van de Berlijnse muur, voelde je een ongebreideld optimisme onder de bevolking: eindelijk weer één land, eindelijk komaf gemaakt met dat dictatoriale DDR-regime. Ook ik deelde in die vreugde. Op dat moment dacht ik echt dat de toekomst voor het grijpen lag, dat een nieuwe democratie, een nieuwe vorm van politiek – los van de historische erfenis – mogelijk was. Maar dat vooruitgangsgeloof eindigde abrupt met 9/11. Plots was de Koude Oorlog helemaal terug: paranoia, overheidshysterie, inperking van de persoonlijke vrijheid en dat allemaal verborgen achter het schaamlapje van terrorismebestrijding. Iedereen werd murw gebeukt door angst, aangeprate angst, want hoewel de kans dat je een bomaanslag meemaakt minimaal is, heeft de overheid de dreiging misbruikt om onze grondrechten aan banden te leggen. Plots was iedereen een potentiële verdachte, plots mocht e-mailverkeer gescand worden, plots werd iedereen bijna in zijn nakie gezet vooraleer hij een vliegtuig op mocht, en we pikken dat allemaal, als makke schapen.

Net zo gedwee als we onder de Koude Oorlog meeknikten met de regimes, lopen we nu braaf in de pas. Die vaststelling was een van mijn grootste politieke ontgoochelingen en ik merk om me heen dat iedereen moe is, uitgehold door een overdaad aan prikkels en keuzemogelijkheden, overbevraagd door de economie, te uitgeput om nog te strijden. Wanneer ik dat aan de kaak stel, krijg ik vaak kritiek: waar heb je het in godsnaam over? Maar we vergeten o zo snel, de strijd die burgers hebben moeten leveren, de fysieke oorlog tegen dictatuur, van de Franse Revolutie over het naziregime tot de doden die vielen omdat ze een grens wilden oversteken – het is allemaal in nevelen der tijd verdwenen. Tegenwoordig vertrouwen we de democratie blindelings – stel je voor: Duitsers die de democratie op handen dragen – maar we stellen geen vragen meer.

Politiek is meer dan naar de stembus trekken?

ZEH: Je moet er actief mee bezig zijn – zeker in dit land: wij moeten als geen ander waakzaam zijn. Duitsland was een toonbeeld op het vlak van het elimineren van persoonlijke vrijheid dus wij moeten, vanuit dat historisch perspectief, de eersten zijn om die te verdedigen. Maar we doen het niet. Niemand gelooft nog in het verkiezingsproces, in betogen, in opiniestukken schrijven. Het lijkt allemaal zo ver van ons af te staan – de afstand tot Berlijn en Brussel lijkt onoverbrugbaar – en toch beschikken we over de mogelijkheden. De grondwet is nog steeds de grondwet, en wij als burgers hebben het recht, en zelfs de plicht, om die te benutten én te verdedigen tegen overdreven staatsinmenging. Helaas behoor ik tot een kleine, vaak bespotte minderheid die gelooft dat we ook echt iets kunnen veranderen. Iedereen denkt dat de economie boven de politiek staat, dat onze volksvertegenwoordigers niks kunnen inbrengen tegen de bankiers van deze wereld, maar niets is minder waar. Wíj hebben het heft in handen en we hoeven ons niet te laten dicteren door vage fantoombegrippen als ‘de wetten van de markt’ of ‘de beurs’. En daar spelen de media een kwalijke rol in. Als er bij ons verkiezingsdebatten zijn, worden die de dag erop in de kranten herleid tot hun entertainmentgehalte: wie was er grappig, wie zag er goed uit, wie heeft er gewonnen? Alsof het een spelprogramma is!

Zie je daar verandering in komen?

ZEH: Weinig. Hier en daar zijn er kleine groepjes opstandelingen die zich eerder hysterisch druk maken over een vijftal bomen die gerooid moeten worden dan over de aantasting van hun grondrechten. Fijn dat ze opkomen voor een brokje natuur, maar waarom doen ze niet hetzelfde als het over veel belangrijker zaken gaat? Nu ben ik nog niet gefrustreerd, neen, misschien over tien jaar wel. En durf me niet naïef te noemen, ik ken geen grotere strijd dan deze en weiger die als vergeefs te bestempelen.’

Tijdens Zehs bevlogen discours is haar ontbijt koud geworden en worden we aangemaand om plaats te nemen in de lobby, waar we het over haar nieuwe roman hebben. In Nultijd vertrekt het jetsetkoppel Jola en Theo – zij een soapactrice die zich voorbereidt op haar eerste filmrol, hij een schrijver die na zijn succesvol debuut al jaren kampt met een writer’s block en een milde alcoholverslaving – naar een afgelegen eiland, waar ze van duikinstructeur Sven de eerste lessen in onderwaterverkenning zullen krijgen. Zelf is Sven, een student rechten, Duitsland ontvlucht omdat hij de prestatiedruk niet aankon en houdt hij zich ver van alle oordelen. Iedereen doet maar wat hij wil.

Dat verandert wanneer Jola Sven het hof maakt en daarmee een ijzingwekkende driehoeksverhouding in gang zet. Opvallend: Zehs sobere, voor haar doen zelfs kale stijl. ‘Daar heb ik aan gewerkt. Deze keer moest het verhaal de bovenhand halen en, zoals je terecht opmerkt, de plot is geënt op een typische soapopera. Soaps bulken ook niet van bloemrijk taalgebruik. En eigenlijk was ik mijn stijl een beetje beu, een stijl die ook voortkwam uit een oud gevecht dat ik met collega’s heb gevoerd. Volgens hen kon een verhaal niet meer verteld worden vanuit een autoritaire verteller, een goddelijke, alziende auteur die het verhaal zonder inmenging weergeeft. Daar was ik het niet mee eens, dus heb ik zowel in Speeldrift (2004) als Vrije val (2007) geëxperimenteerd met vertelperspectieven: in de eerste roman komt een (grotendeels afwezige) rechter aan het woord, in de tweede wordt het verhaal door vogels verteld – ze moeten een berg mensenverhalen voederen opdat die niet zou uitbarsten, wat het poëtische taalgebruik verklaart. Ook heb je in Vrije val de hele discussie over de impact van de kwantummechanica, wat, populair gezegd, erop neerkomt dat de toeschouwer juist door het kijken het bekeken subject verandert zodat ‘de werkelijkheid’ dus niet onomstotelijk vaststaat, maar eerder wazig is. Een barokke stijl mocht dus. Let trouwens op de parallellen met ons politieke gesprek: burgers die zich beloerd weten – zij het nu via DDR-verklikkers of bewakingscamera’s – gaan zich ook anders gedragen. Ik weet het, ik kan het niet laten, maar met die laatste arendsblik, toch een steek onder water naar mijn kritische collega’s, had ik mijn punt wel bewezen. En nu heb ik dus voor een heel aardse aanpak gekozen.’

Juli Zeh slaagt er met haar romans telkens in om uitgewoonde formats nieuw leven in te blazen. Haar debuut, Adelaars en engelen (2001), leest als een legal thriller type John Grisham, Speeldrift als een ontspoord courtroomdrama, Vrije val doet denken aan een filosofische aflevering van Tatort, Nultijd is een parodie op het soapgenre en Corpus delicti (2009), waarin Zeh de gezondheidsterreur aan de kaak stelt, kun je lezen als een hervertelling van Orwells 1984. Telkens zet ze de vorm naar haar hand en injecteert die met een stevige scheut filosofie, wetenschap en politiek bewustzijn. ‘Mensen spreken me vaak aan op de typecasting van mijn personages. Inderdaad, in Vrije val loopt er een klassieke inspecteur rond, compleet met grappige sidekick maar naast het feit dat mijn personages, hoop ik toch, het bordkarton overstijgen, moet ik vaststellen dat we ook in het echte leven vaak als soapsterren rondlopen. Als ik ruzie heb met mijn vriend en de kamer bijeenschreeuw, hoor ik mezelf soms clichékreten slaken – ik heb nooit het gevoel dat ik overdrijf in mijn romans, misschien geldt het omgekeerde en is de invloed van fictie op ons dagelijkse gedrag veel groter dan we vermoeden.’

Vooral Vrije val, haar meest gave en toegankelijke roman, is doordrenkt met populaire cultuur. Wie even oplet, ziet referenties naar The Simpsons en de films Lola rennt, Se7en, The Matrix en Blade Runner, maar ook Oscar Wilde en Dante worden losjes geciteerd. ‘Nogmaals, dat doe ik helemaal niet bewust. Integendeel, als ik té rationeel te werk ga bij het schrijven, blokkeer ik. Vroeger schreef ik wel eens halfdronken om die ratio af te vlakken, om in die zelfsuggestieve sfeer te raken, maar op een bepaald punt moet je je afvragen: wil ik een alcoholicus zijn, of een schrijver? Gelukkig ben ik, in tegenstelling tot collega’s, helemaal geen stadsmens en al zeker geen caféganger. Zelfs toen ik nog in Berlijn woonde, begreep ik het gedoe rond uitgaan helemaal niet. Dan sprak ik wel eens af in een bar met vrienden en zat ik daar, te denken: ‘En wat nu?’ Tegenwoordig woon ik op het platteland, een tweetal uurtjes rijden van Berlijn. Geef mij maar de rust, het gebrek aan mensen, mijn gezin, de natuur en de weidsheid vooral. In een stad krijg ik claustrofobische neigingen, op de buiten heb ik daar minder last van. Ik kan op elk moment van de dag de natuur in wandelen, iets waar ik helaas nogal wat tijd mee verlies.’

Ik weet dat je – terecht – karig bent met persoonlijke informatie, maar je hebt ondertussen ook een baby. Heeft dat invloed op je schrijverschap?

ZEH: Normaal weid ik daar inderdaad niet over uit. Je moet begrijpen dat ik mijn gezin wil beschermen. Nu, in België loopt het allemaal niet zo’n vaart, maar hier in Duitsland word ik vaak hard aangepakt. Ik was heel jong toen ik voor het eerst aanschoof in debatprogramma’s op televisie waar ik mijn dwarse standpunten uitte en dat viel niet altijd in goede aarde. Jong, een kritische mond en, helaas, een vrouw zijn – dat is blijkbaar een vrijgeleide om eens goed op je in te hakken. Niet dat ik me laat intimideren, en zelf hou ik ook wel van een robbertje bekvechten. Zo heb ik onlangs nog kritiek geuit op een collega die een prijs won voor zijn antikapitalistische boek. De prijs werd gesponsord door een energiemaatschappij en hij had er niks beters op gevonden dan dat bedrijf tijdens zijn aanvaardingsspeech de grond in te boren. Maar wel lekker het geld aanvaarden. Nou, dat ging er bij mij niet in, dus kreeg hij lik op stuk in een vlammende radiocolumn.

Nog een voorbeeld? Ooit heb ik bij de Verenigde Naties in New York stage gedaan, samen met jonge mensen van over de hele wereld. Lijkt een droomopleiding, alleen waren ze vergeten te melden dat alles onbezoldigd gebeurde. En dat in New York. Dus kreeg je schrijnende taferelen: Afrikaanse meisjes wier familie jarenlang gespaard had voor het vliegtuigticket, kwamen zonder geld aan en wisten niet eens dat ze geen loon zouden krijgen. Zelfs het eten in de cafetaria was belachelijk duur. Met als gevolg: die meisjes gingen bedelen op straat. We zijn toen gezamenlijk gaan protesteren tot we een onderhoud kregen met Kofi Annan. Die man wist niet eens van die schande. Mocht het niet zo triest zijn, de ironie droop eraf: de VN, die de wereld overspoelt met hulp, laat haar eigen werknemers schooien op de straten van New York. Met dergelijke inconsequenties kan ik niet om. In Nultijd is er een satirische passage waarin de Duitse elite tijdens een copieus diner op een jacht de crisis in Duitsland bespreekt. Bankdirecteurs, culturele bobo’s, recensenten – allemaal begrepen ze de armoede waaronder de working poor gebukt gaan, allemaal kwamen ze met slimme economische en maatschappelijke analyses voor de dag, maar ondertussen wel beloega vreten op een boot. Dat soort salonkritiek wilde ik wel even aan de kaak stellen.’

Die passage heeft veel weg van de feestscène in Het masker van de rode dood van Edgar Allan Poe, waarin een prins zich verschanst in een burcht en grootse bals geeft terwijl buiten de pest woedt.

ZEH: (glimlacht fijntjes)Ook dat was niet bewust. Pas nadien, bij het herlezen van mijn romans – wat ik zelden doe – ontdek ik zelf sporadisch leukigheden, maar dan ben ik een lezer, en geen schrijver meer. Bij oud werk, zoals Adelaars en engelen, moet ik vaak grinniken: het leest als een dagboek van het meisje dat ik toen was. En neen, ik heb dan niet de neiging om het te herschrijven, het is wat het is, een tijdsdocument. Bij bepaalde zinnen weet ik zelfs nog perfect wanneer ik ze geschreven heb, hoe ik me voelde, welk weer het buiten was. Dan word je teruggekatapulteerd in je eigen leven, en, om op je oorspronkelijke vraag terug te komen: juist hetzelfde ervaar ik nu met mijn baby. Plots herinner ik me allerlei zaken uit mijn verleden waarvan ik dacht dat ik ze compleet vergeten was. Samen met dat kind lijk ik opnieuw op te groeien, herbeleef ik fysiek mijn leven en die prille ervaringen. Tegenwoordig kan ik wel niet meer ’s nachts schrijven, maar die herontdekking van mijn jeugd komt zeker in een nieuwe roman terecht.

Even ben ik afgeleid door de grote flatscreens waar elke hotellobby een patent op heeft: op het scherm beelden van de China Open, het snookerkampioenschap. Zeh volgt mijn blik, ik verontschuldig me, leg uit dat ’s nachts naar snooker kijken voor mij een vorm van hypnotiserende ontspanning is – mannen in kostuums die urenlang balletjes rondtikken, tammer krijg je mij niet – en stel ietwat onhandig de vraag of ze zelf aan sport doet. ‘Neen, ik heb niks met ballen. Maar Nultijd is wel ontstaan tijdens een duikvakantie. Het is zowat het enige wat ik kan delen met mijn man – onze interesses kunnen niet verder uiteen liggen – en het bevalt me enorm. Opvallend is het genderverschil in die sport: mannen gedijen prima onder water, vrouwen minder. Ik denk dat het met de technologie te maken heeft: je bent tijdens het duiken volledig overgeleverd aan je materiaal. Daar wordt op gehamerd, veiligheid is letterlijk levensbelangrijk, en alles wordt drie keer gecontroleerd, maar toch heb ik altijd het gevoel dat het kan misgaan. Mijn man heeft dat niet. Die vertrouwt blind op die technologie. Nog een navenant voordeel voor mannen: onder water kun je niet praten. Hoogstens een paar vingersignalen uitwisselen. Dat vinden ze geweldig. Een vrouw die de mond gesnoerd wordt daarentegen…’

Juli Zeh staat op en verontschuldigt zich op haar beurt uitgebreid: ze moet haar trein naar Frankfurt halen, ook daar moet ze een lezing geven. ‘Daarna mag ik weer naar huis. Dat reizen weegt na een tijd op een mens, toch reizen door Duitsland. Ik verlang om weer de stadsomgeving te verlaten, verlang naar mijn thuis, mijn gezin, mijn schrijftafel vooral. De volgende keer praten we verder.’

Terug buiten in de Duitse kou vraag ik me af wat er met het Tetrismannetje is gebeurd. Tegelijk bedenk ik dat het beeld perfect in een roman van Zeh zou passen: de dolgedraaide mens, bestuurd door onzichtbare krachten, wanhopig op zoek naar zijn juiste plek in de wereld. Of de zoveelste loonslaaf die zich in een belachelijk pak hijst om op een receptie folders uit te delen, in de hoop zo zijn huur van deze maand te halen. Beiden kunnen zo in het grimmige Zeh-universum terecht.

NULTIJD

Uit bij Anthos.

DOOR RODERIK SIX – FOTO’S JEF BOES

JULI ZEH ‘NET ZO GEDWEE ALS WE ONDER DE KOUDE OORLOG MEEKNIKTEN, LOPEN WE NU BRAAF IN DE PAS. IEDEREEN IS MOE, UITGEHOLD DOOR EEN OVERDAAD AAN KEUZEMOGELIJKHEDEN, TE UITGEPUT OM NOG TE STRIJDEN.’

JULI ZEH ‘JONG, EEN KRITISCHE MOND EN, HELAAS, EEN VROUW ZIJN: DAT IS BLIJKBAAR EEN VRIJGELEIDE OM EENS GOED OP JE IN TE HAKKEN.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content