Twee broers die met uiteenlopende films wereldwijd in de bioscopen zitten, het gebeurt niet zo vaak. Mooifilmer Ridley (‘Black Hawk Down’) en popcornfilmer Tony Scott (‘Spy Game’) vechten elk op hun manier tegen hun – vaak onterechte – reputatie van gladde spotjesmaker. Door Ruben Nollet

Niet dat broederliefde een loos begrip is voor Ridley en Tony Scott. Ze leiden bijvoorbeeld samen het productiebedrijf Scott Free, dat zich met film, tv en reclame bezighoudt. Hoe ver hun carrières als regisseur ook uit elkaar lopen, naast de set zijn ze twee handen op één buik. Soms komen ze in elkaars vaarwater terecht. Black Hawk Down was bijvoorbeeld een project waar ze allebei in geïnteresseerd waren. Dat het uiteindelijk Ridley was die er zich achter zette, is geen toeval. Hij is niet alleen de oudste van de twee, door zijn indrukwekkende staat van dienst ( Alien, Blade Runner, Thelma & Louise, Gladiator) geniet hij ook de meeste waardering. Vreemd genoeg was het nochtans broer Tony’s dikke vriend Jerry Bruckheimer die Ridley bij Black Hawk Down betrok. ‘Ik ken Jerry al 30 jaar’, werpt de 54-jarige cineast tegen. ‘ Ik heb al eerder met hem samengewerkt, 25 jaar geleden, om een spot te maken voor het autobandenmerk Goodrich. Ik weet nog dat hij me toen zei dat hij de reclamewereld vaarwel zei om films te gaan produceren. We hebben altijd contact gehouden. Hij heeft dan ook vijf films met mijn broer geproduceerd.’

Bruckheimer, met zijn voorkeur voor glad en oppervlakkig entertainment, lijkt op het eerste gezicht ook veel beter bij Tony te passen dan bij Ridley, die doorgaans toch de ambitie heeft om dieper te graven. ‘Dat probeer ik’, legt Ridley uit. ‘Maar dat neemt niet weg dat ik nog altijd opereer binnen een mainstream medium. Ik heb nooit iets anders geprobeerd, moet ik bekennen. Het heikele aan mainstream is dat je per definitie op een breed publiek mikt, om de heel eenvoudige reden dat zo’n film handenvol geld kost. De grote vraag die je dan moet stellen, is of je bereid bent to dumb down, zoals Amerikanen zeggen: je verhaal makkelijker verteerbaar maken. Dat heb ik volgens mij nog nooit gedaan. Ik kreeg tonnen kritiek over me heen van mensen die mijn films oliedom vonden, maar die indruk heb ik zelf nooit gehad.’

Aan tegenkanting heeft Ridley Scott inderdaad geen gebrek gehad. Ook nu nog sleept hij de reputatie mee een ‘mooifilmer’ te zijn, iemand die in de eerste plaats schone plaatjes draait en daarna pas aan een verhaal denkt. Dat hij zijn opleiding genoot aan een kunstacademie zal daar voor veel tussen zitten. ‘Al die jaren op de schoolbanken vergeet je niet zo snel’, zegt hij. ‘Het is nog steeds de periode uit mijn leven waarin ik het meest heb opgestoken. In die tijd had je trouwens nog geen filmscholen.’

Ridley stapte ook niet rechtstreeks van de schoolbanken in de regiestoel. Zijn eerste job, midden jaren ’60, was als decordesigner voor de BBC. Die hang naar stijl zou hij nooit meer verliezen. Meer nog, het zou zijn handelsmerk worden. Toen hij merkte dat zijn eerste idee voor een debuutfilm, een verfilming van Joseph Conrads Heart of Darkness, in handen was van Francis Ford Coppola (die er Apocalypse Now van maakte), greep hij naar een andere roman van Conrad, The Duel. Het resultaat, The Duellists, ziet er nog steeds adembenemend uit. De militaire wereld zou hem zijn hele carrière door blijven intrigeren (denk maar aan G.I. Jane of Gladiator), maar een echte oorlogsfilm is er nu pas gekomen. Opnieuw ziet hij er bepaald imposant uit, zij het om andere redenen. ‘Mijn idee was om totaal stijl-loos te filmen’, verklaart Scott. ‘Ik wou me gedragen als een oorlogsfotograaf, de realiteit weergeven zoals ze is.’ Niet meteen een typische Bruckheimer-productie dus. ‘Jerry weet met wie hij in zee gaat’, merkt Scott fijntjes op. ‘Hij weet dat ik een andere visie heb op de dingen. We hebben er geen moment over gediscussieerd.’ Black Hawk Down is dus wel degelijk een Ridley Scott-film, mocht u daar nog aan twijfelen.

Op zijn 57ste heeft Scott een behoorlijke reputatie voor zichzelf bijeengefilmd, ook al stapte hij pas laat in het vak. De schilderkunst was zijn eerste passie, en hij zag zichzelf al tot het eind van zijn dagen met die muze verbonden. Cinema maakte nauwelijks deel uit van zijn wereld. ‘Mijn enige contact met film was een verre oom die in mijn geboortestreek Northumberland een krakkemikkige cinemaketen beheerde’, zegt hij.

Zijn zeven jaar oudere broer zou daar verandering in brengen. De naam die Ridley Scott maakte, deed het filmvirus ook op Tony overslaan. Ook hij testte eerst de temperatuur van het water via televisie en reclamespots, en in 1983 achtte hij de tijd rijp voor een eerste bioscoopfilm. Het werd The Hunger, een gladde en gestileerde vampierthriller met David Bowie, Catherine Deneuve en Susan Sarandon in de hoofdrollen. Op basis van de eerste geruchten over die film en zijn status als Ridley’s broer kreeg hij van Hollywood-studio Columbia Pictures de kans om aan Starman te werken, een wollig sci-fi-drama met Jeff Bridges. Tot de Columbia-leiding The Hunger effectief te zien kreeg en Tony Scott prompt aan de deur zette. Het zou vier jaar duren voor hij een nieuwe kans kreeg, maar met Top Gun schoot hij meteen ook goed raak. In een mum van tijd ontpopte de man zich tot de succesvolle popcornfilmer bij uitstek, de maker van compleet leeghoofdige maar op zijn minst stijlvolle rommel als Beverly Hills Cop II, Revenge, Days of Thunder, The Last Boy Scout en True Romance.

De laatste jaren heeft Scott nog niks van zijn bombastische flair verloren, maar zijn films beginnen toch wat meer inhoud te krijgen. Was Top Gun nog een onverbloemde propagandaspot voor de Navy, dan wierp Crimson Tide (met Gene Hackman als de oorlogszuchtige duikbootkapitein die blind de regels volgt, ook al dreigt hij een derde wereldoorlog te ontketenen) al een veel minder onverdeeld positief licht op het Amerikaanse leger. Enemy of the State nam dan weer de Amerikaanse Veiligheidsdienst op de korrel, die met hun high-techapparatuur geen spaander overlaten van de privacy waar we allemaal recht op hebben. En nu laat Spy Game een niet altijd even fraai beeld zien van de CIA en haar spionagemethodes. Heeft Tony Scott als late vijftiger plots een politieke ziel gekregen? ‘Toch niet’, zegt hij. ‘Films maken heeft voor mij geen uitstaans met politiek. Mij is het om het drama te doen. Ik neem wat voorhanden is, als het maar genoeg dramatiek in zich draagt en iets met de realiteit te maken heeft. Ik weet nog dat veel mensen dachten dat Enemy of the State complete fictie was, terwijl alles in die film feitelijk onderbouwd is. Hetzelfde geldt voor Spy Game.’

De opnames waren op zich al geen pretje (de productie moest halsoverkop van Israël naar Marokko verhuizen door het aanzwellende gebakkelei tussen Sharon en de Palestijnen), en op het moment dat de film klaargestoomd werd om in de zalen te komen, was er de aanslag op de WTC-torens en het Pentagon. Elke film die ook maar iets te maken had met geweld of het Midden-Oosten of terrorisme (aanvankelijk ook Black Hawk Down) werd in de koelkast gestopt. Spy Game, dat niet alleen over terrorisme gaat maar ook een bomaanslag in Beiroet (met instortend gebouw) laat zien, dreigde hetzelfde lot te ondergaan.

Scott kon Universal overtuigen om nog even af te wachten. En wat bleek? De film sloeg bij een testvertoning na 11 september meer aan dan voordien. ‘Dat is niet de reden waarom hij al in december in de zalen gekomen is,’ voegt Scott eraan toe, ‘maar het stelde ons wel gerust. Hollywood heeft het publiek zoals gewoonlijk weer fel onderschat.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content