‘EIGENLIJK BEN IK EEN ECHTE MERELFREAK’

Zelf ligt hij elke dag minstens vier uur te braden aan de lago van Rotselaar, maar hoe doen de anderen het? Deze zomer kijkt P.B. Gronda bij enkele van zijn collega’s binnen om na te gaan hoe zij afwas van literatuur scheiden in de dagelijkse strijd met kostbare uren en minuten.

‘Charel, als ge in het waskot uwe muur ne meter doortrekt, dan kunt ge daar misschien ooit nog een badkamer steken’, zei de aannemer tegen de vader van Marnix Peeters. Dat was ongeveer een halve eeuw geleden, in Beringen.

Van badkamers in huis werd nog gedroomd, en zij werden ook nog eens gewoon gestoken. Vandaag zegt Peeters dat de onafhankelijkheid van luxe en de drang om zo veel mogelijk zelf te doen hem een grote vrijheid opleverden. Hij is vrij van vervelende beleefdheidsgesprekken met de poetsvrouw, want die heeft hij niet. Vrij van ruzie met de gast die een buitenmuur moet komen opvoegen, want dat doet hij zelf wel even, dat ‘opvoegen’. En vrij van een hypothecaire houdgreep die hem zou verplichten om elke halve lezing in pakweg die ene centrale bibliotheek in West-Vlaanderen aan te nemen. Hij doet, zo lijkt het wel, waar hij zin in heeft, en dat doet hij dan hard en bij voorkeur ook zelf. ‘Ik ben verslaafd aan zelfredzaamheid’, zegt hij die als kind het huis niet verliet zonder een touw, enkele droge lucifers, een speld en een vergrootglas.

Peeters staat niet gewoon in het leven, hij kruipt er op vier poten door. Van badkamers steken tot waggelzat van café Den Bierstal naar huis fietsen, destijds: als hij de grenzen al ziet, dan zal het niet zijn om ervan weg te vluchten. ‘Op mijn zeventiende liep ik café Breda in Antwerpen binnen, en daar ben ik decennia lang blijven zitten.’ Het leverde hem alvast genoeg verhalen op om nog even boeken te kunnen blijven schrijven. Zijn derde, De tenondergang en de ongelooflijke wederopstanding van Eddy Vangelis, verschijnt eind augustus al.

‘Als ik aan een boek werk, dan is dat als een tank’, zegt Peeters. ‘Dan sta ik om vijf uur op, puur uit enthousiasme om aan de slag te gaan.’ Voor veel van de nevenactiviteiten die bij schrijven worden uitgevonden en waarvoor je een kostuumpje aan mag, heeft hij weinig begrip. ‘Speel wat minder een schrijver, en wees wat meer een schrijver’, denkt hij wel eens als hij ziet hoe anderen van lezing naar lezing hollen. Marnix Peeters in het old-school, ietwat nuffige literaire wereldje is een beetje zoals een zatte cowboy op de receptie voor de gestelde lichamen. Dat botst wel eens met jongens die geboren werden in een ribfluwelen jasje, maar ik vermoed niet dat hij daar zwaar onder lijdt.

Toch daalt over iedereen een zekere rust neer na doorgaans ongeveer een halve eeuw leven. Een zekere zachtheid en lichte zin voor melancholie treden op, of toch bij de meeste mensen. In het geval van Marnix Peeters, die geen eeuwen meer verwijderd is van de 50, uit zich dat in het redden van onnozele diertjes zoals bijvoorbeeld de nachtvlinder, maar ook in het vriendschap sluiten met en het aanmoedigen van vogels.

‘Ik heb natuurlijk ontzettend veel ontzag voor de rode wouw,’ zegt hij, ‘maar als het echt op kiezen aankomt, dan toch maar de merel.’ De vader van Marnix had ook al een merel te vriend. De merel Jefke kwam al graag op de spade van vader Peeters zitten wanneer die even uitrustte van het spitten in de moestuin. Heel evident was dat toen niet. De merel, zo legt Marnix me uit, was namelijk lang een erg schuwe bosvogel, die weliswaar op ongeveer vijftig jaar tijd evolueerde tot de vrolijke huisvriend die wij nu allen kennen van aan de andere kant van het keukenraam.

Nu zit er zo’n merel in Marnix’ tuin die zijn nest zo dicht bij het tuinbankje maakte dat je ‘de pier in zijn bek ziet zitten’. Marnix kijkt ernaar en spreekt ertegen. Want tussen het schrijven in zit gewoon het leven.

VOLGENDE WEEK: ANN DE CRAEMER

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content